ECLI:NL:RBGEL:2015:690

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
4 februari 2015
Publicatiedatum
5 februari 2015
Zaaknummer
3459732
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake arbeidsovereenkomst en beëindiging daarvan

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Gelderland zich gebogen over een geschil tussen een werknemer, aangeduid als [eiser], en zijn werkgever, LM Consultancy B.V. De werknemer vorderde betaling van achterstallig salaris en stelde dat zijn arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd was voortgezet na de afloop van fase A van de arbeidsovereenkomst. De arbeidsovereenkomst was oorspronkelijk gesloten op 20 oktober 2011 en eindigde volgens de werknemer pas op 22 april 2015. De werkgever betwistte dit en stelde dat de overeenkomst per 22 april 2014 was geëindigd.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat partijen een arbeidsovereenkomst met uitzendbeding hadden gesloten, die per 22 april 2013 eindigde. De werknemer heeft zijn werkzaamheden voortgezet tot 16 januari 2014, maar er was geen nieuwe schriftelijke overeenkomst gesloten. De rechter oordeelde dat de arbeidsovereenkomst na het verstrijken van fase A niet automatisch was voortgezet en dat de werknemer niet kon bewijzen dat er een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd was ontstaan. De kantonrechter concludeerde dat de arbeidsovereenkomst van rechtswege was geëindigd per 22 april 2014, en dat de vordering van de werknemer niet voor toewijzing in aanmerking kwam.

De rechter heeft de werknemer in het ongelijk gesteld en veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 600,00 aan salaris voor de gemachtigde, vermeerderd met nakosten van € 100,00. Dit vonnis is openbaar uitgesproken op 4 februari 2015.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaakgegevens 3459732 \ CV EXPL 14-17367 \ 512\
uitspraak van
vonnis
in de zaak van
[eiser]
wonende te [woonplaats]
eisende partij
gemachtigde mr. N. Brands
toevoegingsnummer [nr.]
tegen
de besloten vennootschap
LM Consultancy B.V.
gevestigd te Zevenaar
gedaagde partij
gemachtigde mr. R.L.H. Boas
Partijen worden hierna [eiser] en LM Consultancy genoemd.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 1 oktober 2014 en de daarin genoemde processtukken
- de aantekeningen van de griffier van de comparitie van partijen van 21 november 2014.

1.De feiten

1.1.
Partijen hebben op 20 oktober 2011 een arbeidsovereenkomst – fase A met uitzendbeding gesloten. In artikel 1.2 wordt de CAO voor Flexwerk van de ABU (hierna: de CAO) van toepassing verklaard.
1.2.
In artikel 3.2 van de arbeidsovereenkomst staat het volgende:
“De overeenkomst eindigt in de volgende gevallen van rechtswege en zonder dat opzegging vereist is:
a.
a) Als de terbeschikkingstelling eindigt op verzoek van de opdrachtgever (…)
b) Bij melding van ziekte of ongeval (…)
c) De dag voordat Werknemer zou instromen in fase B van de CAO
d) De laatste dag voorafgaand aan de maand waarin de 65-jarige leeftijd wordt bereikt
e) Zodra het identiteitsbewijs en/of de tewerkstellingsvergunning en/of de verblijfsvergunning zijn verlopen, (…)”.
1.3.
In artikel 3.3 is bepaald:
“Als de overeenkomst door voorwaarde a) of b) is beëindigd, kan deze herleven. Dat wil zeggen dat de Werknemer op basis van deze overeenkomst weer in dienst treedt en dat de overeenkomst dus niet opnieuw verstrekt en ondertekend hoeft te worden. Voorwaarde hierbij is dat Werknemer in de tussenliggende periode niet bij een andere werkgever in dienst is geweest. Als de overeenkomst door voorwaarde c) of d) of e) is beëindigd moet eerst een nieuwe overeenkomst worden verstrekt en ondertekend.”.
1.4.
In artikel 13 van de toepasselijke CAO staat het volgende:
“1. Fase A
a. De uitzendkracht is werkzaam in fase A zolang deze nog niet meer dan 78 weken voor dezelfde uitzendonderneming heeft gewerkt.
b. Fase A duurt 78 gewerkte weken. De uitzendkracht is niet werkzaam in fase B (zie hierna lid 2 van dit artikel) zolang nog niet in meer dan 78 weken is gewerkt voor dezelfde uitzendonderneming.
(…)
2. Fase B
a. De uitzendkracht is werkzaam in fase B zodra de uitzendovereenkomst na voltooiing van fase A wordt voortgezet, of als binnen 26 weken na voltooiing van fase A een nieuwe uitzendovereenkomst met dezelfde uitzendonderneming wordt aangegaan.
b. Fase B duurt twee jaar. De uitzendkracht is niet werkzaam in fase C (zie hierna lid 3 van dit artikel) zolang niet meer dan twee jaar is gewerkt in fase B en/of niet meer dan acht detacheringsovereenkomsten voor bepaalde tijd in fase B zijn overeengekomen met dezelfde uitzendonderneming.
c. In fase B is de uitzendkracht steeds werkzaam op basis van een detacheringsovereenkomst voor bepaalde tijd, tenzij uitdrukkelijk een detacheringsovereenkomst voor onbepaalde tijd is overeengekomen.
(…)”.
1.5.
Na het verstrijken van fase A (per 22 april 2013) heeft [eiser] zijn werkzaamheden
voortgezet tot 16 januari 2014; sinds die datum is hij arbeidsongeschikt.
1.6.
LM Consultancy heeft tot periode 5 van 2014 loon betaald aan [eiser] , sindsdien niet meer.

2.De vordering en het verweer

2.1.
[eiser] vordert dat LM Consultancy wordt veroordeeld, in een vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. tot betaling van het achterstallig salaris van € 8.616,00 althans een in goede justitie te
bepalen bedrag;
II. tot vergoeding van de wettelijke rente over het onder I. vermelde (en toegewezen)
bedrag vanaf het moment van opeisbaarheid tot het moment van volledige betaling;
III. tot voldoening van de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW van 50%
(€ 4.308,00), althans een in goede justitie te bepalen percentage;
IV. tot (door)betaling van het gebruikelijke salaris, groot € 1.723,20 per vier weken, zolang er sprake is van arbeidsongeschiktheid, danwel € 1.893,63 per weken vanaf het moment dat [eiser] niet langer arbeidsongeschikt is, tot het moment dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is beëindigd, op het gebruikelijke moment van betaling;
V. tot betaling van de buitengerechtelijke kosten van € 568,26 (inclusief verrekenbare BTW), althans een in goede justitie te bepalen bedrag;
VI. tot betaling van de proceskosten;
VII. de betaling van de proceskosten te vermeerderen met de wettelijke rente daarover indien en voor zover betaling daarvan niet binnen twee dagen na betekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden, alsmede een veroordeling in de nakosten.
2.2.
Volgens [eiser] is LM Consultancy ten onrechte per 22 april 2014 gestopt met het betalen van zijn loon. Primair stelt hij zich op het standpunt dat er (inmiddels) sprake is van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, subsidiair dat er sprake is van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd tot 22 april 2015.
2.3.
LM Consultancy heeft de vordering betwist. Zij heeft aangevoerd dat de arbeidsovereenkomst met [eiser] , gelet op het bepaalde in artikel 7:668 BW, is geëindigd per 22 april 2014. Verder heeft zij zich verzet tegen de vermeerdering van eis; volgens haar is deze in strijd met de goede procesorde, nu [eiser] hiermee eerst ter zitting komt.

3.De beoordeling

3.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat zij een arbeidsovereenkomst Fase A met uitzendbeding hebben gesloten. Fase A van de tussen hen gesloten arbeidsovereenkomst is geëindigd per 22 april 2013. Vaststaat voorts dat [eiser] zijn werkzaamheden heeft voortgezet tot 16 januari 2014, het moment waarop hij arbeidsongeschikt raakte. Er is, na ommekomst van Fase A, geen nieuwe schriftelijke arbeidsovereenkomst tussen partijen gesloten.
3.2.
[eiser] stelt dat partijen bij het sluiten van de arbeidsovereenkomst Fase A met uitzendbeding artikel 7:688 lid 1 BW hebben uitgesloten. Dit heeft tot gevolg dat de arbeidsovereenkomst na voltooiing van Fase A voortduurt voor de gehele duur van Fase B en derhalve op zijn vroegst op 22 april 2015 zal eindigen.
LM Consultancy betwist dit.
De kantonrechter overweegt dat uit de tekst noch de strekking van de door [eiser] overgelegde arbeidsovereenkomst volgt dat partijen artikel 7:688 BW hebben uitgesloten.
Het feit dat tussen partijen in artikel 3.3 van de arbeidsovereenkomst is overeengekomen dat na ommekomst van Fase A eerst een nieuwe arbeidsovereenkomst moet worden verstrekt en ondertekend is daarvoor onvoldoende. De feitelijke gedragingen van partijen, te weten het feit dat [eiser] na beëindiging van rechtswege van de arbeidsovereenkomst in Fase A ex artikel 3.2. sub c van de arbeidsovereenkomst zijn werkzaamheden aansluitend heeft voortgezet zonder dat is gebleken van enige discussie hierover en zonder te beschikken over een schriftelijke arbeidsovereenkomst, alsmede het feit dat beide partijen er over en weer klaarblijkelijk vanuit zijn gegaan dat Fase B na 22 april 2013 is ingegaan, onderstrepen dit ook. Het door [eiser] gestelde uitsluiten van artikel als 7:668 BW is naar het oordeel van de kantonrechter niet komen vast te staan.
3.3.
Het beroep van [eiser] op de aanzegverplichting van werkgevers bij arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd in toekomstige wetgeving slaagt niet, nu op deze wetgeving niet geanticipeerd kan worden en deze (nog) niet van toepassing is op onderhavige casus.
3.4.
[eiser] heeft voorts gesteld dat, vanwege het ontbreken van afspraken over (de duur van) de arbeidsovereenkomst Fase B er met ingang van 22 april 2013 sprake is van een arbeidsovereenkomst voor de duur van twee jaar, te weten de duur van Fase B, zodat de arbeidsovereenkomst primair op zijn vroegst met ingang van 22 april 2015 kan eindigen.
De kantonrechter volgt [eiser] hierin niet.
Immers, Fase B, zo blijkt uit de overgelegde samenvatting van de CAO partijen van de CAO met betrekking tot artikel 13 lid 2 van de CAO, is bedoeld om te kunnen komen tot maximaal acht detacheringsovereenkomsten voor bepaalde tijd voor maximaal twee jaar. Het ontbreken van een (schriftelijke) afspraak over de duur van Fase B brengt niet automatisch mee dat sprake is van een arbeidsovereenkomst voor de duur van maximaal twee jaar. Ook dit zou een afwijking van het bepaalde in artikel 7:688 BW betekenen en die blijkt hier niet uit. De ratio van artikel 13 CAO is de uitzendonderneming meer vrijheid te geven in de vast te stellen contracten in Fase B tot een maximum van twee jaar. Wanneer de redenering van [eiser] wordt gevolgd zou dat betekenen dat een uitzendkracht in een dergelijke situatie zich in een gunstiger arbeidsrechtelijke situatie zou bevinden dan een werknemer waarvoor het bepaalde in artikel 7:668 BW onverkort geldt. Dit strookt naar het oordeel van de kantonrechter niet met de beoogde flexibiliteit in Fase B.
3.5.
[eiser] stelt zich subsidiair op het standpunt dat partijen begin oktober 2013 overeenstemming hebben bereikt ten aanzien van de duur van zijn dienstverband. [eiser] heeft de termijn van twee jaar expliciet genoemd en LM Consultancy heeft hiermee ondubbelzinnig ingestemd. LM Consultancy betwist dit.
Door LM Consultancy is gesteld dat zij aan [eiser] in oktober 2013 een nieuwe arbeidsovereenkomst heeft aangeboden in verband met de toen op handen zijnde verkoop van de onderneming. Deze overeenkomst is niet tot stand gekomen. Naar aanleiding van de vraag van [eiser] in zijn e-mailbericht van 9 oktober 2013 over de duur van Fase B, naar zijn mening twee jaar, is in een SMS van 14 oktober 2014 namens LM Consultancy geantwoord dat het dienstverband ongewijzigd bleef. Uit de overgelegde correspondentie blijkt naar het oordeel van de kantonrechter weliswaar dat door [eiser] , enkele maanden nadat de arbeidsovereenkomst stilzwijgend is voortgezet, de termijn van twee jaar in Fase B is genoemd, maar niet dat daarmee van de zijde van LM Consultancy is ingestemd. Aan dit standpunt van [eiser] gaat de kantonrechter derhalve voorbij.
3.6.
Op grond van het voorgaande concludeert de kantonrechter dat ingevolge artikel 7:668 lid 1 BW er vanaf 22 april 2013 sprake is geweest van een arbeidsovereenkomst voor de duur van een jaar. Immers, nu de arbeidsovereenkomst, na het verstrijken van de tijd zoals bedoeld in artikel 667 lid 1 BW, door partijen zonder tegenspraak is voortgezet, wordt zij geacht voor dezelfde tijd (ten hoogste voor een jaar) op de vroegere voorwaarden wederom te zijn aangegaan. Dit betekent dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen van rechtswege is geëindigd per 22 april 2014 en dat het gevorderde niet voor toewijzing in aanmerking komt.
3.7.
[eiser] heeft bewijs aangeboden van zijn stellingen, in het bijzonder door het overleggen van de in de dagvaarding genoemde producties en het horen van getuigen, waaronder zichzelf, [naam 1] en [naam 2] . De kantonrechter overweegt dat de in de dagvaarding overgelegde producties door [eiser] reeds zijn overgelegd, althans dat niet duidelijk is op welke overige producties [eiser] anderszins doelt.
Mede gelet op het gemotiveerde verweer van LM Consultancy, passeert de kantonrechter het bewijsaanbod van [eiser] , omdat het onvoldoende duidelijk en concreet is.
3.8.
[eiser] wordt in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten dragen. De door LM Consultancy gevorderde nakosten worden toegewezen tot € 100,00. Dit is een half salarispunt van het toe te wijzen salaris van de gemachtigde met een maximum van € 100,00.

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
wijst het gevorderde af;
4.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van
LM Consultancy begroot op € 600,00 aan salaris voor de gemachtigde, te vermeerderen met de nakosten van € 100,00.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. C.J.M. Hendriks en in het openbaar uitgesproken op