[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats], [adres].
Raadsman: mr. J.A.B.H.M. Willemse, advocaat te Ulft.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 3 februari 2015.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 oktober 2013 tot en met 08 april 2014 in de gemeente Winterswijk en/of de gemeente Doetinchem en/of Groenlo, gemeente Oost-Gelre, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal,(telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende
lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
art 2 ahf/ond B Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 10 lid 4 Opiumwet
2.
hij in of omstreeks de periode van 01 oktober 2013 tot en met 08 april 2014 in de gemeente Winterswijk en/of de gemeente Doetinchem en/of Groenlo, gemeente Oost-Gelre, althans in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een samenwerkingsverband van een aantal natuurlijke personen waarvan naast hem, verdachte, deel uitmaakte(n) [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] en/of anderen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10 vierde lid en artikel 10a lid 1 van de Opiumwet, namelijk het meermalen telkens opzettelijk
bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren van cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, en/of het opzettelijk voorbereiden van voornoemde feiten.
art 11a lid 1 Opiumwet
art 10 lid 4 Opiumwet
art 2 ahf/ond B Opiumwet
Taal- en/of schrijffouten
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs
Aanleiding van het onderzoek
De politie Winterswijk heeft zogenaamde CIE-informatie verstrekt gekregen over harddrugshandel in Winterswijk. Op basis van vervolgens verzamelde informatie zijn signalen verkregen dat onder andere verdachte mogelijk harddrugs zou verkopen. Vervolgens is er een onderzoek opgestart. Begin april 2014 zijn er doorzoekingen gedaan en is verdachte aangehouden.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten. Ter zitting heeft de officier van justitie de bewijsmiddelen opgesomd en toegelicht.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten bewezen verklaard kunnen worden nu verdachte daarover bekennende verklaringen heeft afgelegd. Wel is er sprake geweest van het slechts enkele malen wegbrengen van drugs en niet van vele malen.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan en baseert zich hierbij op de redengevende feiten en omstandigheden die zijn ontleend aan de volgende bewijsmiddelen:
- de verklaring van verdachte, inhoudende dat hij op tijdstippen in de periode van 1 oktober 2013 tot en met 8 april 2014 in de gemeenten Winterswijk, Doetinchem, Groenlo, gemeente Oost-Gelre, samen met een ander maar ook alleen, opzettelijk cocaïne heeft verkocht, afgeleverd, verstrekt en vervoerd. [medeverdachte 1] had hem eerst gevraagd dat te doen. Hij heeft aan meerdere personen verkocht, onder andere aan een junk waarvan hij de naam niet weet en [betrokkene]. Hij heeft ook aan andere personen verkocht waarvan hij de naam niet weet.
- de verklaring die de verdachte tegenover de politie – zakelijk weergegeven – heeft afgelegd. Verdachte heeft verklaard dat hij van [medeverdachte 1] cocaïne moest wegbrengen naar gebruikers. Hij heeft zelf geen contact met klanten gelegd en of onderhouden. Dat deed alleen [medeverdachte 1]. Hij werd door hem gebeld om iets te komen halen en in diens woning en dan kreeg hij te horen waar hij de coke met zijn scooter moest gaan afleveren en bij wie. Soms werd hij gebeld door een mogelijke klant. Deze oproepen gebeurden allemaal op de kleine mobiele telefoon die hij van [medeverdachte 1] had gekregen. [medeverdachte 1] was de man die de drugs kocht en zelf vermengde met een versnijdingsmiddel. Verdachte moest het wegbrengen en [medeverdachte 1] was degene die het geld er voor kreeg.Hij heeft [medeverdachte 1] ongeveer twee jaar geleden (noot rechtbank: verhoor op 17 april 2014) leren kennen.Hij heeft een paar keer gezien dat [medeverdachte 1] verkocht aan anderen. Dat was in het café.Hij is met [medeverdachte 1] naar Doetinchem geweest om daar cocaïne te halen. Hijzelf is daar bij geweest en [medeverdachte 2] is daar ook een keer bij geweest. [medeverdachte 1] ging daar elke vrijdag heen.[medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zijn ook samen naar Doetinchem geweest om spul te halen. Hij heeft gezien dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] een keer terug kwamen en dat zij allebei een boterhamzakje met daarin een wit brokje bij zich hadden. Hij wist dat het cocaïne was omdat het elke keer het zelfde spul in hetzelfde zakje was.Hij heeft gezien dat [medeverdachte 1] wit poeder met een ander wit poeder vermengde. [medeverdachte 1] deed dat thuis en gebruikte de inhoud van de rugzak. [medeverdachte 1] belde hem dan om te zeggen dat hij de rugzak van huis moest meebrengen.
- de processen-verbaal van verhoor van [medeverdachte 3].
De rechtbank acht het onder 1 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
Zij acht ook het onder 2 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat er sprake is geweest van een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur tussen verdachte en andere personen, zoals onder 2 ten laste is gelegd (ECLI:NL:PHR:2008:BB7134). Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op tijdstippen in de periode van 01 oktober 2013 tot en met 08 april 2014 in de gemeente Winterswijk en/of de gemeente Doetinchem en/of Groenlo, gemeente Oost-Gelre, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, meermalen, telkens opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, een hoeveelheid cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij in de periode van 01 oktober 2013 tot en met 08 april 2014 in de gemeente Winterswijk en/of de gemeente Doetinchem en/of Groenlo, gemeente Oost-Gelre, heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een samenwerkingsverband van een aantal natuurlijke personen waarvan naast hem, verdachte, deel uitmaakten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] en en [medeverdachte 5], welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10 vierde lid en artikel 10a lid 1 van de Opiumwet, namelijk het meermalen telkens opzettelijk
bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren van cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Vrijspraak van het meer of anders ten laste gelegde
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10 derde, vierde en vijfde lid van de Opiumwet.
Strafbaarheid van de verdachte
Namens verdachte is ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegd feit aangevoerd dat er sprake was van een overmachtsituatie. Verdachte wilde de feiten niet plegen, maar werd daartoe gedwongen door medeverdachte [medeverdachte 1] (onder dreiging van geweld).
De rechtbank oordeelt dat voor psychische overmacht aannemelijk moet worden dat het handelen van verdachte het onmiddellijke gevolg is geweest van een van buiten komende dwang of drang, waartegen verdachte redelijkerwijs geen weerstand had kunnen en behoeven te bieden. De drang of dwang moet acuut zijn en voor de dader onweerstaanbaar. De rechtbank is van oordeel dat er uit het dossier niet blijkt dat sprake is geweest van enige acute van buitenkomende dwang, zoals concrete bedreigingen, waaraan verdachte zich niet had kunnen onttrekken.
Het beroep op psychische overmacht wordt dan ook verworpen.
Er is geen rapportage door een gedragsdeskundige over verdachte opgemaakt. Evenals de officier van justitie ziet de rechtbank, gelet op de indruk die zij uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting van verdachte heeft gekregen, aanleiding om er vanuit te gaan dat er bij verdachte sprake is van een zekere mate van verminderde toerekeningsvatbaarheid.
Verdachte is strafbaar, nu overigens geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Oplegging van straf en/of maatregel
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot:
- een gevangenisstraf voor de duur van 195 dagen waarvan 150 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden die thans ook in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis aan verdachte zijn opgelegd;
- een werkstraf van 240 uur subsidiair 120 dagen hechtenis.
Ter toelichting heeft de officier van justitie aangevoerd dat verdachte gedurende de ten laste gelegde periode dagelijks cocaïne heeft gedeald binnen een criminele organisatie. Anderzijds had verdachte een zwakkere positie binnen die organisatie en bestond zijn rol uit het opknappen van het “vuile werk”.
De raadsman heeft verzocht om een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen die gelijk is aan duur van het ondergane voorarrest, met daarnaast eventueel een voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen dat verdachte gedurende een periode van een half jaar betrokken is geweest bij handel in harddrugs. Als gevolg hiervan heeft verdachte bijgedragen aan de instandhouding van verslaving van een aanzienlijke groep afnemers, waardoor hun gezondheid ernstig in gevaar is gebracht. Verdachte heeft met zijn handelwijze voorts bijgedragen aan de instandhouding van de met drugsverslaving doorgaans gepaard gaande overlast en criminaliteit.
Anderzijds laat de rechtbank meewegen dat er bij verdachte sprake is van een zekere mate van verminderde toerekeningsvatbaarheid. Ook laat zij meewegen dat, nu verdachte als loopjongen is gebruikt en zo slechts in kwalificatieve zin heeft deelgenomen aan een criminele organisatie, hetgeen gelet op de samenloopbepalingen in de strafmaat niet wezenlijk bijdraagt.
Gelet op de ernst van de feiten zal de rechtbank de verdachte veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, die niet langer is dan het ondergane voorarrest, met daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf en een onvoorwaardelijke werkstraf. De voorwaardelijke gevangenisstraf en de daaraan te verbinden bijzondere voorwaarden dienen ervoor te voorkomen dat verdachte opnieuw in de fout zal gaan. De proeftijd van het voorwaardelijke strafdeel zal worden vastgesteld op twee jaar.
In beslaggenomen voorwerpen
Onder verdachte is in beslag genomen een oranjekleurige snorfiets, voorzien van het kenteken D90 4SL.
De officier van justitie heeft de verbeurdverklaring van die snorfiets gevorderd, aangezien verdachte met deze snorfiets cocaïne zou hebben afgeleverd en er in de zitting van die snorfiets gripzakjes, een koffiemolen en versnijdingsmiddelen zijn aangetroffen.
De raadsman heeft verzocht om teruggave van de snorfiets. Verdachte heeft lichamelijke klachten en heeft de snorfiets nodig om zich te kunnen verplaatsen. Bovendien zou hij bij verbeurdverklaring onevenredig zwaar worden getroffen.
De rechtbank is van oordeel dat de onder verdachte in beslaggenomen snorfiets, volgens opgave van verdachte aan hem toebehorend, vatbaar is voor verbeurdverklaring, nu het een voorwerp betreft met behulp waarvan het bewezenverklaarde is begaan.
De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze strafoplegging is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 24, 27, 33, 33a 55, 57 en 91 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 11a van de Opiumwet.
Beslissing
verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10 derde, vierde en vijfde lid van de Opiumwet.
verklaart verdachte strafbaar;
veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
6 (zes) maanden;
bepaalt dat een gedeelte van deze gevangenisstraf, groot 5
(vijf) maanden,niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel de navolgende voorwaarden niet heeft nageleefd;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich vóór het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
stelt als
bijzondere voorwaardedat veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen die hem zullen worden gegeven door of namens de reclassering, zolang als de reclassering zulks nodig oordeelt. Veroordeelde dient zich uiterlijk binnen vijf dagen na het onherroepelijk worden van dit vonnis te melden bij de reclassering, Houtwal 16d te Zutphen. Hierna moet veroordeelde zich gedurende door de reclassering bepaalde perioden blijven melden, zo frequent en zolang als de reclassering dit nodig acht;
Geeft de reclassering opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt, dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
veroordeelt de verdachte tot de navolgende taakstraf, te weten:
een werkstraf gedurende
150 (éénhonderdvijftig) uren, met bevel dat indien deze
straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor
de duur van
75 (vijfenzeventig) dagen;
verklaart verbeurd het inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- een oranjekleurige snorfiets, voorzien van het kenteken D90 4SL;
heft op het (geschorste) bevel voorlopige hechtenis.
Aldus gewezen door mrs. Kleinrensink, voorzitter, Gilhuis en Ouweneel, rechters, in tegenwoordigheid van Jansen, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van
17 februari 2015.
Mr. Gilhuis is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.