ECLI:NL:RBGEL:2015:980

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
17 februari 2015
Publicatiedatum
17 februari 2015
Zaaknummer
05/860295-14
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Ouweneel
  • Kleinrensink
  • A. Gilhuis
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een verdachte voor drugshandel en deelname aan een criminele organisatie

Op 17 februari 2015 heeft de Rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte uit Winterswijk, die gedurende een periode van anderhalf jaar betrokken was bij de handel in cocaïne. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, en een werkstraf van 150 uur. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging dat er sprake was van psychische overmacht, maar hield rekening met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte. De zaak kwam aan het licht door informatie van de politie over harddrugshandel in Winterswijk, wat leidde tot een onderzoek en de aanhouding van de verdachte op 24 april 2014. De tenlastelegging omvatte onder andere het opzettelijk verkopen en vervoeren van cocaïne en deelname aan een organisatie die zich bezighield met drugshandel. De rechtbank oordeelde dat de verdachte samen met anderen handelde en dat er voldoende bewijs was voor de bewezenverklaring van de feiten. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 30 maanden, rekening houdend met de ernst van de feiten en de impact op de gezondheid van de afnemers. De rechtbank concludeerde dat de verdachte strafbaar was en dat er geen omstandigheden waren die zijn strafbaarheid uitsloten.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Meervoudige kamer
Parketnummer: 05/860295-14
Uitspraak d.d.: 17 februari 2015
Tegenspraak

VONNIS

in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd in [verblijfplaats].
Raadsman: mr. R.D.J. Visschers, advocaat te Zutphen.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
19 januari 2015 en 3 februari 2015.
De tenlastelegging
Nadat de tenlastelegging is gewijzigd, is aan verdachte ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 december 2011 tot en met 24 april 2014 in de gemeente Winterswijk en/of de gemeente Doetinchem en/of Groenlo, gemeente Oost Gelre, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende
lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
art 2 ahf/ond B Opiumwet
art 10 lid 1 ahf/ond a alinea Opiumwet
2.
hij in of omstreeks de periode van 01 december 2011 tot en met 24 april 2014 in de gemeente Winterswijk en/of de gemeente Doetinchem en/of Groenlo, gemeente Oost-Gelre, althans in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een samenwerkingsverband van een aantal natuurlijke personen waarvan naast hem, verdachte, deel uitmaakte(n) [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] en/of anderen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10 vierde lid en artikel 10a lid 1 van de Opiumwet, namelijk het meermalen telkens opzettelijk
bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren van cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, en/of het opzettelijk voorbereiden van voornoemde feiten, terwijl hij, verdachte, binnen die organisatie een leidinggevende rol vervulde.
art 11a lid 1 Opiumwet
art 10 lid 4 Opiumwet
art 2 ahf/ond B Opiumwet
Taal- en/of schrijffouten
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Aanleiding van het onderzoek
De politie Winterswijk heeft zogenaamde CIE-informatie verstrekt gekregen over harddrugshandel in Winterswijk. Op basis van vervolgens verzamelde informatie zijn signalen verkregen dat verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] mogelijk harddrugs zouden verkopen. Vervolgens is er een onderzoek opgestart. Begin april 2014 zijn er doorzoekingen gedaan en zijn medeverdachten aangehouden. Verdachte is op 24 april 2014 aangehouden.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten. Ter zitting heeft de officier van justitie in zijn schriftelijk requisitoir de bewijsmiddelen opgesomd en toegelicht.
Standpunt van de verdachte / de verdediging
Verdachte heeft uitdrukkelijk ontkend zich aan de hem verweten feiten te hebben schuldig gemaakt.
De raadsman heeft aangevoerd dat er algehele vrijspraak dient te volgen. De voor verdachte belastende verklaringen die in het dossier aanwezig zijn, namelijk de verklaringen van [medeverdachte 3] en [betrokkene 1], zijn onvoldoende om tot het wettig en overtuigend bewijs te komen. Deze verklaringen lopen op belangrijke onderdelen uiteen. Er kan dus niet gezegd worden dat deze elkaar ondersteunen. Er is in het dossier bovendien onvoldoende steun voor die verklaringen.
Ook is er een ernstig verzuim in het opsporingsonderzoek gemaakt omdat er sprake is geweest van een verhoor van [medeverdachte 3], dat plaatsvond in een politieauto, rijdend van Apeldoorn naar Doetinchem. Dat verhoor, dat een belangrijke kentering betreft in de belastende waarde van de verklaring van [medeverdachte 3], is niet geverbaliseerd, waardoor onvoldoende duidelijk is geworden hoe deze kentering beoordeeld zou moeten worden. Er is onvoldoende compensatie geboden aan het verzuim door [medeverdachte 3] en de betreffende verbalisanten naderhand als getuigen te horen. Enige andere compensatie is niet mogelijk. De inhoud van die ontbrekende verklaring en al de verklaringen die daaruit weer voortvloeiden, dienen van het bewijs uitgesloten te worden, aangezien daar tijdens latere verhoren op teruggegrepen is.
Een verband van de in de tenlastelegging genoemde personen blijkt amper, zodat van een criminele organisatie geen sprake is.
Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat de verschillende verklaringen niet in tijd te plaatsen zijn, waardoor er bij een eventuele bewezenverklaring de pleegperiode gematigd dient te worden.
Beoordeling door de rechtbank

Verweer

De raadsman heeft aangevoerd dat er sprake is van een onherstelbaar vormverzuim. Hij heeft daaraan de consequentie verbonden dat de verklaringen van [medeverdachte 3], afgelegd tijdens en na de rit van Apeldoorn naar Doetinchem van het bewijs uitgesloten dienen te worden.
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of er sprake is geweest van een vormverzuim en, zo ja, welke consequentie daaraan moet worden verbonden.
De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
[medeverdachte 3] is op 8 april 2014 en op 9 april 2014 als verdachte verhoord door de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] [2] . Het derde verhoor [3] heeft op 10 april 2014 plaatsgevonden. De verbalisanten hebben [medeverdachte 3] daartoe opgehaald uit het cellencomplex te Apeldoorn. Voorafgaande aan de autorit naar Doetinchem is aan hem de cautie gegeven en tijdens de autorit is er ook inhoudelijk met hem gesproken. Aan het begin van het derde verhoor is [medeverdachte 3] wederom de cautie gegeven en heeft hij nogmaals aan de verbalisanten verklaard wat hij kort daarvoor in de autorit tegen hen had verklaard. Vervolgens is hij daar verder over verhoord. Het is de rechtbank niet gebleken dat tijdens het gesprek tijdens de autorit iets anders naar voren is gekomen dan hetgeen waar in het direct daarop aansluitende derde verhoor over is gesproken en doorgevraagd. Door bij aanvang van het derde verhoor terug te wijzen naar hetgeen kort daarvoor in de auto is besproken blijkt dat de verbalisanten juist niet de bedoeling hebben gehad om doelbewust aan de rechten van [medeverdachte 3] en/of een andere verdachte in dit politieonderzoek tekort te doen. Als er al sprake is geweest van een vormverzuim, is niet gebleken dat hiermee belangen van verdachte zijn geschaad. Verdachte heeft immers de gelegenheid gehad om de verbalisanten en [medeverdachte 3] als getuigen te horen, hetgeen ook is geschied. Uit die verhoren bij de rechter-commissaris zijn geen zaken naar voren gekomen, die een ander blik werpen op de verslaglegging van het verhoor van [medeverdachte 3] na de autorit.
De rechtbank verwerpt het verweer.

Bewijsoverwegingen

De verdachte heeft ter terechtzitting van 19 januari 2015 - zakelijk weergegeven - verklaard dat hij ook wel [verdachte] of [verdachte] wordt genoemd. Hij kent [betrokkene 2] en heeft hem eens de tip gegeven dat hij bij [medeverdachte 3] cocaïne kon kopen. Verder is hij er twee keer bij geweest dat [betrokkene 3] drugs van [medeverdachte 3] afnam. Verdachte gebruikte zelf ook cocaïne. [4]
Het klopt ook dat hij vaak grote [verdachte] of aap worden genoemd. [5]
[medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3]) heeft tegenover de politie – zakelijk weergegeven – verklaard dat hij vanaf maart 2013 tot oktober 2013 cocaïne heeft gekocht en afgenomen van [verdachte]. Hij kocht meestal 2 tot 3 gram per week. Op een gegeven moment stelde [verdachte] hem voor dat hij wel voor hem kon verkopen. Als hij per 3 weken in totaal 40 gripzakjes, dus 40 gram, coke zou verkopen, dan mocht hij voor zichzelf wekelijks 2 gram houden. Vanaf het begin van de handel in coke werd hij door [verdachte] bedreigd. Dat is dus een half jaar tot een jaar lang zo aan de gang geweest. Ongeveer vanaf oktober 2013 moest hij onder bedreigingen door [verdachte] voor hem de cokehandel gaan doen. Vanaf oktober 2013 tot aan woensdag 8 april 2014 kreeg hij voor de versnijding de weegschaal, de mix om cocaïne te versnijden en de gripzakjes van [verdachte] onder zich. Als hij de voorraad mix of gripzakjes op had, dan kon hij naar [verdachte] gaan en die regelde dan weer dat hij voorzien zou worden. Hij heeft de handel in harddrugs gedaan door de vele bedreigingen die [verdachte] tegen hem geuit had. De klanten kwamen meestal via [verdachte] met hem in contact. [verdachte] stuurde ze door naar hem. Dat waren meestal klanten die eerst bij [verdachte] kochten. Hijzelf had de weegschaal, de mix en de gripzakjes in huis. Hij ging met die spullen naar [verdachte]. [verdachte] mengde de cocaïne en de mix en maakte van 10 gram cocaïne in totaal 40 gripzakjes die hij moest verkopen. [verdachte] kocht het versnijdingsmiddel bij een winkel. Hijzelf heeft dat ook twee keer gedaan. [6]
Voorts heeft hij verklaard dat [betrokkene 4], de vrouw van [verdachte], zijn ouders zwijggeld heeft geboden. Hij heeft van zijn moeder gehoord dat haar € 2.000,-- zwijggeld was geboden. Als hij in het café was stuurde [verdachte] ook klanten naar hem, aan wie hij dan in opdracht van [verdachte] cocaïne moest verkopen. Hij moest die cocaïne bij de woning van [verdachte] ophalen en kreeg deze van diens vrouw [betrokkene 4], die hem bij de achterdeur stond op te wachten. Eén van zijn afnemers was [betrokkene 5], aan wie hij tussen 2012 en april 2014 een jaar lang cocaïne heeft verkocht. Ook [betrokkene 3] was een afnemer in die periode. Deze twee personen kochten eerst bij [verdachte] en nadat [verdachte] zijn telefoonnummer had doorgegeven werd hij gebeld door allerlei afnemers. Als hij daar niet op reageerde stond [verdachte] met de auto voor de deur en uitte dan allerlei dreigende taal, onder andere “Schiet op ik heb geld nodig, je moet verkopen”. [7]
Tijdens de doorzoeking die heeft plaatsgevonden in de slaapkamer van [medeverdachte 3] zijn gripzakjes aangetroffen met in een aantal van die gripzakjes restanten wit poeder, gelijkend op cocaïne. [8]
[medeverdachte 4] (hierna: [medeverdachte 4]) heeft tegenover de politie – zakelijk weergegeven – verklaard dat hij onder dwang van [medeverdachte 1] cocaïne moest wegbrengen naar gebruikers. [9] Hij heeft [medeverdachte 1] ongeveer twee jaar geleden (noot rechtbank: verhoor op 17 april 2014) leren kennen. [10] Hij is met [medeverdachte 1] naar Doetinchem geweest om daar cocaïne te halen. Hijzelf is daar bij geweest en [verdachte] is daar ook een keer bij geweest. [medeverdachte 1] ging daar elke vrijdag heen. [11]
Hij wist dat [medeverdachte 1] en [verdachte] samen deden met de handel in coke omdat zij daar samen over spraken. Zij zijn ook samen naar Doetinchem geweest om spul te halen. Ook van zijn broer [medeverdachte 3] hoorde hij dat deze handel moest halen voor [verdachte]. Als zijn broer versnijdingsmiddel nodig had voor [verdachte] kwam zijn broer ook wel eens bij hem langs. Hij heeft gezien dat [medeverdachte 1] en [verdachte] een keer terug kwamen en dat zij allebei een boterhamzakje met daarin een wit brokje bij zich hadden. Hij wist dat het cocaïne was omdat het elke keer het zelfde spul in hetzelfde zakje was. [12]
[medeverdachte 4] heeft tegenover de rechter-commissaris – zakelijk weergegeven – verklaard dat hij mee moest naar Doetinchem. Hij moest bij [medeverdachte 1] in de auto stappen. [verdachte] stapte ook in. Hijzelf wilde niet mee, maar moest mee. Hij is twee keer mee geweest. [13]
[getuige 1] heeft tegenover de politie – zakelijk weergegeven – verklaard dat zij de moeder is van [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3]. Op 8 april 2014 is er een inval in haar woning geweest. De politie was op zoek naar drugs en heeft haar zoon [medeverdachte 3] toen aangehouden. Op 9 april 2014 stond de haar bekende [verdachte] aan de deur. Hij vroeg of er een inval was geweest. Zij heeft toen gezegd dat er een koffer met drugs onder het bed van haar zoon was gevonden, waarop [verdachte] zei dat daar niet zo veel drugs in zaten. Op 10 april 2014 stond hij weer aan de deur en zei hij tegen haar dat als zij geld nodig had, zij hem maar moest bellen en ook dat zij hem maar moest bellen als zij naar haar zoon in de gevangenis wilde gaan. Zij vond dat vreemd omdat zij verder nooit contact met [verdachte] had. Op 23 april 2014 stond [betrokkene 4], de vrouw van [verdachte], aan de deur. Haar man opende de deur. Omdat zij naar de bank moest bood [betrokkene 4] aan te rijden. Op de terugweg bood [betrokkene 4] haar ineens een paar briefjes van € 500,-- en zei ”Pak maar an”, maar dat geld heeft [betrokkene 4] weer weggestopt. Op 26 april 2014 was [betrokkene 4] weer bij de woning, achter bij de schutting omdat [betrokkene 4] niet wilde dat andere mensen haar bij de woning zagen. Toen bood [betrokkene 4] haar 4 briefjes van € 500,-- aan. Toen zij vroeg waar dat voor was vertelde [betrokkene 4] dat [verdachte] een koffer onder het bed van [medeverdachte 3] had gezet. Zij mocht het geld hebben, maar moest dan wel stil blijven tegen de politie en justitie. Ook zei [betrokkene 4] dat als [verdachte] vrijkwam en zij – [getuige 1] – wel wat tegen de politie of justitie gezegd zouden hebben, [verdachte] hen het ziekenhuis in zou slaan. [14]
[getuige 2] heeft tegenover de politie – zakelijk weergegeven – verklaard dat hij de vader is van [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4]. Hij weet dat [verdachte] wel eens bij hen aan deur heeft gestaan en hij heeft ook gezien dat [medeverdachte 3] een keer geld betaalde aan [verdachte]. Hij wist niet waar dat voor was. [medeverdachte 3] liep naar boven, pakte het geld en gaf dat aan [verdachte]. Hij vond dat vreemd, maar heeft daar verder niet bij stilgestaan. Ook ging [medeverdachte 3] wel eens op pad met [verdachte]. [medeverdachte 3] zei dat hij dan ging venten. [15]
[betrokkene 1] heeft tegenover de politie – zakelijk weergegeven – verklaard dat hij in het verleden harddrugs heeft gebruikt, hoofdzakelijk cocaïne. Hij kocht dit van [medeverdachte 3] en daarvoor van [verdachte] uit Winterswijk, die hij ook kent als grote [verdachte]. Vanaf 2008 tot en met 2010 kocht hij bij [verdachte]. Hij heeft [medeverdachte 3] via [verdachte] leren kennen en kocht vanaf januari 2010 tot en met april 2012 de cocaïne bij hem. [verdachte] vertelde hem dat hij voor de cocaïne voortaan bij [medeverdachte 3] terecht kon. Soms hadden [medeverdachte 3] en [verdachte] ook flakes, een duurdere vorm van cocaïne. Hij kocht meerdere malen per week. Hij kocht niet alleen voor zichzelf. Hij heeft zeker 70 verschillende personen doorverwezen naar [verdachte]. [verdachte] had geen telefoon. Hij ging altijd naar diens woning. Meestal was [verdachte] thuis. Was hij niet thuis, dan zat [verdachte] wel in [café 1] of [café 2]. Dan reed hij daar heen en kocht hij daar de cocaïne. Ook trof hij [verdachte] wel eens bij de [plaats]. [verdachte] verstopte de cocaïne altijd achter zijn woning, in een grijze buis in de grond in de achtertuin. Nadat [betrokkene 6] in 2012 was opgepakt in verband met het verkopen van cocaïne, verkocht [verdachte] alleen nog maar via [medeverdachte 3]. [verdachte] was duidelijk de leider van [medeverdachte 3]. [verdachte] vertelde op welke wijze hij [medeverdachte 3] bespeelde. Wanneer hij van [medeverdachte 3] kocht zat deze ook regelmatig bij [verdachte] in de auto. [verdachte] zag dan dat [medeverdachte 3] de cocaïne overhandigde. [16]
Bij de rechter-commissaris is er wel wat afgedongen op zijn verklaring daar waar het de periode en het aantal afnemers betrof, maar de kern van zijn verklaring is overeind gebleven, namelijk dat hij voor andere gebruikers cocaïne heeft gekocht bij [medeverdachte 3] of [verdachte]. [verdachte] was duidelijk de leider van de twee, [medeverdachte 3] was de uitvoerende kracht, aldus [betrokkene 1]. [17]
[betrokkene 3] heeft tegenover de politie – zakelijk weergegeven – verklaard dat hij een periode cocaïne heeft gekocht bij [medeverdachte 3]. Dat begon omstreeks oktober 2012 en de laatste keer was ongeveer in augustus 2013. [medeverdachte 3] was dan altijd bij [verdachte]. [verdachte] reed dan in de auto en [medeverdachte 3] zat ernaast. [medeverdachte 3] stapte uit, overhandigde de cocaïne en hij betaalde aan [medeverdachte 3]. Hij ging ook wel naar de woning van [medeverdachte 3]. [medeverdachte 3] ging dan even naar boven, waarschijnlijk om de cocaïne te halen. Zij liepen dan een eindje van de woning vandaan waar [medeverdachte 3] vervolgens de cocaïne overhandigde. [18]
[betrokkene 2] heeft tegenover de politie – zakelijk weergegeven – verklaard dat hij de
cocaïne die hij gebruikte kocht bij [medeverdachte 3]. Hij belde hem op en sprak dan ergens met hem af. Dat zou een periode van twee jaar kunnen zijn, maar ook wat minder. Hij haalde ook wel eens drie zakjes tegelijk. Hij is naar [medeverdachte 3] gegaan toen [betrokkene 6] gearresteerd werd. Hij heeft in [café 2] of [café 1] van [verdachte] gehoord dat hij voor coke bij [medeverdachte 3] terecht kon. [19]
Hoewel de raadsman heeft aangevoerd dat de verklaringen van [medeverdachte 3] en [betrokkene 1] niet voor het bewijs gebruikt kunnen worden, aangezien deze op belangrijke onderdelen uiteen zouden lopen en er onvoldoende steun zou zijn voor die verklaringen, acht de rechtbank de verklaringen wel betrouwbaar. Naar het oordeel van de rechtbank sluiten die verklaringen goed aan bij verklaringen van getuigen/(mede)verdachte(en), die eveneens hiervoor zijn besproken. [medeverdachte 3] heeft door het afleggen van die verklaringen bovendien zichzelf belast. [getuige 1], [medeverdachte 3] en [betrokkene 2] hebben tegenover de rechter-commissaris verklaringen afgelegd, waarin zij hun tegenover de politie afgelegde verklaringen grotendeels bevestigen. Ook dit sterkt de rechtbank in haar overtuiging dat de verklaringen van [medeverdachte 3] en [betrokkene 1] betrouwbaar zijn.
Aan de voor verdachte ontlastende verklaringen van zijn partner en zijn twee zoons komt geen betekenis toe. Zij hebben ofwel niets meegekregen van de handel van verdachte dan wel zij kiezen er bewust voor om verdachte, hun partner respectievelijk vader, uit de wind te houden.
De rechtbank acht het onder 1 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank acht ook het onder 2 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend. Uit voornoemde bewijsmiddelen blijkt dat er sprake is geweest van een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur tussen verdachte en ten minste één andere persoon, te weten [medeverdachte 3] (ECLI:NL:PHR:2008:BB7134). Uit de bovengenoemde verklaringen blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte samen met (in ieder geval) [medeverdachte 3] cocaïne heeft verhandeld gedurende enkele jaren, waarbij [medeverdachte 3] op verzoek en in opdracht van verdachte zijn handelingen verrichte.
Bewezenverklaring
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op tijdstippen in de periode van 01 december 2011 tot en met 24 april 2014 in de gemeente Winterswijk en/of de gemeente Doetinchem en/of Groenlo, gemeente Oost Gelre, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, meermalen, telkens opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of vervoerd, een hoeveelheid cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij in de periode van 01 december 2011 tot en met 24 april 2014 in de gemeente Winterswijk en/of de gemeente Doetinchem en/of Groenlo, gemeente Oost-Gelre, heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een samenwerkingsverband van een aantal natuurlijke personen waarvan naast hem, verdachte, deel uitmaakte [medeverdachte 3], welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10 vierde lid en artikel 10a lid 1 van de Opiumwet, namelijk het meermalen telkens opzettelijk bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of vervoeren van cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, en het opzettelijk voorbereiden van voornoemde feiten, terwijl hij, verdachte, binnen die organisatie een leidinggevende rol vervulde.
Vrijspraak van het meer of anders ten laste gelegde
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10 derde, vierde en vijfde lid van de Opiumwet, terwijl verdachte oprichter en leider is geweest.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Oplegging van straf en/of maatregel
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Ter toelichting heeft de officier van justitie aangevoerd dat verdachte gedurende een periode van tweeënhalf jaar betrokken is geweest bij de handel in harddrugs, waarbij hij gebruik heeft gemaakt van een loopjongen ([medeverdachte 3]), die voor hem het vuile werk moest verrichten. Er werd vrijwel dagelijks aan afnemers cocaïne verkocht. Verdachte heeft bijgedragen aan de instandhouding van de drugshandel.
De raadsman heeft naast de bepleite algehele vrijspraak subsidiair aangevoerd dat een matiging van de pleegperiode ook in de strafmaat tot uitdrukking moet worden gebracht door een lagere straf aan verdachte op te leggen dan door de officier van justitie is gevorderd.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen dat verdachte gedurende een periode van ten minste 2½ jaar intensief betrokken is geweest bij de grootschalige handel in harddrugs. Als gevolg hiervan heeft verdachte bijgedragen aan de instandhouding van verslaving van een aanzienlijke groep afnemers, waardoor hun gezondheid ernstig in gevaar is gebracht. Verdachte heeft met zijn handelwijze voorts bijgedragen aan de instandhouding van de met drugsverslaving doorgaans gepaard gaande overlast en criminaliteit.
De rechtbank komt tot een wat lagere strafoplegging dan door de officier van justitie is gevorderd. Zij heeft daarbij laten meewegen de ernst van de feiten, de voornoemde omstandigheden, uitspraken in (enigszins) vergelijkbare zaken en de oriëntatiepunten. Het LOVS noemt voor het verkopen, afleveren en verstrekken door een alleen opererende dader vanuit een pand of op straat gedurende 6 tot 12 maanden een oriëntatiepunt van 12 maanden. In het onderhavige geval is er sprake van een grootschalige handel gedurende een periode van tweeënhalf jaar in georganiseerd verband. De rechtbank zal verdachte daarom een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden opleggen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze strafoplegging is gegrond op de artikelen 10, 27, 57 en 91 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 11a van de Opiumwet.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10 derde, vierde en vijfde lid van de Opiumwet, terwijl verdachte oprichter en leider is geweest;
 verklaart verdachte strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
30 maanden;
 beveelt, dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
Aldus gewezen door mr. Ouweneel, voorzitter, mrs. Kleinrensink en Gilhuis, rechters, in tegenwoordigheid van Jansen, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van
17 februari 2015.
Mr. Gilhuis is buiten staat mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna verwezen wordt naar dossierpagina’s, betreft dit delen van in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij (stam)proces-verbaal, ongenummerd, Regiopolitie Noord- en Oost Gelderland, district Achterhoek, Politieteam Winterswijk, gesloten en ondertekend op 27 juni 2014 (pag. 5-47).
2.Processen-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte 3], pag. 786-787 en 788-790
3.Proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte 3], pag. 791-794
4.De verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 19 januari 2015
5.Proces-verbaal van verhoor van verdachte, pag. 863
6.Proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 3], pag. 792, 793
7.Proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 3], pag. 828
8.Proces-verbaal van bevindingen, pag. 507-509
9.Proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 4], pag. 757
10.Proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 4], pag. 760
11.Proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 4], pag. 761
12.Proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 4], pag. 763
13.Proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 4], opgemaakt door de rechter-commissaris op 27 november 2014, pag. 15
14.Proces-verbaal van verhoor van [getuige 1], pag. 623-624
15.Proces-verbaal van verhoor van [getuige 2], pag. 626-627
16.Proces-verbaal van verhoor van [betrokkene 1], pag. 632-635
17.Proces-verbaal van verhoor [betrokkene 1] bij de rechter-commissaris d.d. 11 november 2014
18.Proces-verbaal van verhoor van [betrokkene 3], pag. 628
19.Proces-verbaal van verhoor van [betrokkene 2], pag. 747