In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 14 januari 2016 uitspraak gedaan in een geschil over de vergoeding van proceskosten na intrekking van een beroep tegen de WOZ-waarden van onroerende zaken. Verzoeker, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde WOZ-waarden van vier panden, gelegen aan de [A-straat] in [Q]. De heffingsambtenaar van Belastingsamenwerking Rivierenland had de waarden vastgesteld op respectievelijk € 307.000, € 197.000, € 158.000 en € 197.000 per waardepeildatum 1 januari 2013. Na een aantal correspondenties en het indienen van nadere stukken, heeft verzoeker op 30 januari 2015 digitaal beroep ingesteld. Uiteindelijk heeft verzoeker zijn beroepen op 17 augustus 2015 ingetrokken, maar verzocht om vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de gemachtigde van verzoeker, die een familieband met hem heeft, geen beroepsmatige rechtsbijstand heeft verleend. De rechtbank oordeelde dat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat de werkzaamheden van de gemachtigde een beroepsmatig karakter hebben, aangezien de gemachtigde tot voor kort als ingenieur/stedebouwkundig adviseur was ingeschreven bij de Kamer van Koophandel en zijn expertise niet aansluit bij de werkzaamheden die nodig zijn voor het maken van bezwaar en het instellen van beroep in het kader van de Wet WOZ. De rechtbank heeft ook overwogen dat de gemaakte kosten voor reis en verletvergoeding, die voortkwamen uit miscommunicatie over de zitting, voor vergoeding in aanmerking komen.
De rechtbank heeft verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoeker ten bedrage van € 415,63 en gelast dat verweerder het door verzoeker betaalde griffierecht van € 180 vergoedt. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen kunnen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.