In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 8 februari 2016 uitspraak gedaan over een verzoek van de officier van justitie tot voortzetting van de inbewaringstelling van een betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis. De officier van justitie had op 3 februari 2016 een verzoekschrift ingediend, waarin werd verzocht om een machtiging te verlenen voor de voortzetting van de inbewaringstelling. De betrokkene was niet gehoord tijdens de zitting, omdat hij zich had onttrokken aan de gesloten afdeling van het ziekenhuis. De advocaat van de betrokkene heeft aangegeven dat hij niet had kunnen afleiden dat de betrokkene niet bereid was om gehoord te worden.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de betrokkene lijdt aan een psychotische stoornis en middelenmisbruik vertoont. Er was sprake van acuut gevaar, aangezien de betrokkene eerder gewelddadig gedrag had vertoond, waaronder het gooien van een steen door een ruit en het in brand steken van een woning met molotovcocktails. De rechtbank oordeelde dat, ondanks het feit dat de betrokkene niet was gehoord, de voortzetting van de inbewaringstelling noodzakelijk was om het onmiddellijk dreigende gevaar voor anderen af te wenden.
De rechtbank verleende daarom een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling voor een periode van drie weken. De beslissing is genomen in het kader van de Wet Bijzondere Opnemingen in Psychiatrische Ziekenhuizen (Wet Bopz) en is gebaseerd op de noodzaak om de veiligheid van anderen te waarborgen. De rechtbank heeft ook aangegeven dat de betrokkene alsnog gehoord moet worden zodra zijn vrijheidsbeneming wordt hervat.