ECLI:NL:RBGEL:2016:287

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
26 januari 2016
Publicatiedatum
21 januari 2016
Zaaknummer
AWB - 15 _ 1845
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van kinderopvangtoeslag door de Belastingdienst en de rechtsgeldigheid van gastouderovereenkomsten

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 26 januari 2016 uitspraak gedaan over de herziening van eerder verleende voorschotten kinderopvangtoeslag aan eiseres door de Belastingdienst. De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst terecht de voorschotten op nihil heeft gesteld, omdat de overgelegde overeenkomsten tussen eiseres en verschillende gastouderbureaus niet voldeden aan belangrijke wettelijke voorschriften. Hierdoor kon niet worden vastgesteld of de aanspraken op toeslag overeenkwamen met de gesloten overeenkomsten. De rechtbank verduidelijkte dat het in deze procedure niet ging om terugvorderingen van eerder verleende toeslagen, maar om de rechtmatigheid van de herziening van de voorschotten. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de Belastingdienst in zijn besluiten van 30 mei 2014, 25 juli 2014 en 21 mei 2014 de voorschotten kinderopvangtoeslag voor de berekeningsjaren 2012, 2013 en 2014 op nihil heeft vastgesteld. Eiseres had tegen deze besluiten beroep ingesteld, maar de rechtbank oordeelde dat de overgelegde overeenkomsten niet aan de wettelijke eisen voldeden. De rechtbank heeft de relevante wet- en regelgeving, zoals de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (Wkkp) en de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir), in haar overwegingen betrokken.

De rechtbank concludeerde dat eiseres geen recht had op kinderopvangtoeslag, omdat de overeenkomsten met de gastouderbureaus niet voldeden aan de vereisten die in de wet zijn gesteld. De rechtbank volgde de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die in vergelijkbare zaken had geoordeeld dat een aanspraak op kinderopvangtoeslag alleen kan worden gemaakt op basis van een overeenkomst die aan de wettelijke eisen voldoet. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 15/1845

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiseres] te [woonplaats] eiseres

(gemachtigde: D.S.C. Jansen),
en

Belastingdienst/Toeslagen, te Utrecht, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 30 mei 2014 (het primaire besluit I), met beschikkingsnummer [het primaire besluit I] , heeft verweerder, voor zover hier van belang, het aan eiseres toegekende voorschot kinderopvangtoeslag voor het berekeningsjaar 2012 herzien en vastgesteld op nihil.
Bij besluit van 25 juli 2014 (het primaire besluit II), met beschikkingsnummer [het primaire besluit II] , heeft verweerder, voor zover hier van belang, het aan eiseres toegekende voorschot kinderopvangtoeslag voor het berekeningsjaar 2013 herzien en vastgesteld op nihil.
Bij besluit van 21 mei 2014 (het primaire besluit III), met beschikkingsnummer [het primaire besluit III] , heeft verweerder, voor zover hier van belang, het aan eiseres toegekende voorschot kinderopvangtoeslag voor het berekeningsjaar 2014 herzien en vastgesteld op nihil.
Bij besluit van 20 februari 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 december 2015. Eiseres noch haar gemachtigde zijn verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door N. Marienus.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
Eiseres heeft voor de berekeningsjaren 2012, 2013 en 2014 kinderopvangtoeslag voor haar zeven kinderen aangevraagd. In heel 2012 en in de periode van 1 januari 2013 tot en met 31 mei 2013 heeft eiseres gebruik gemaakt van de diensten van gastouderbureau [naam 1] . In de periode van 1 juni 2013 tot en met 31 oktober 2013 heeft eiseres gebruik gemaakt van de diensten van gastouderbureau [naam 2] . In de periode van 1 november 2013 tot en met maart 2014 heeft eiseres gebruik gemaakt van de diensten van gastouderbureau [naam 3] .
2. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres over de berekeningsjaren 2012, 2013 en 2014 geen recht heeft op kinderopvangtoeslag. Hiertoe stelt verweerder in het bestreden besluit in de eerste plaats dat de overgelegde overeenkomsten niet voldoen aan alle wettelijke eisen. Voorts stelt verweerder dat eiseres met de overgelegde betalingsbewijzen onvoldoende heeft aangetoond dat zij over de berekeningsjaren de gehele kosten, inclusief de eigen bijdrage, heeft betaald. Voorts stelt verweerder dat uit de overgelegde stukken op geen enkele wijze blijkt dat eiseres daadwerkelijk arbeid heeft verricht in de onderneming van haar partner.
3. Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en voert hiertoe, zakelijk samengevat, aan dat uit de gastouderovereenkomsten, betaalbewijzen en de jaaropgaven volgt dat de kosten voor de kinderopvangtoeslag volledig en tijdig zijn voldaan. Tevens betwist eiseres dat de gastouderovereenkomsten niet zouden voldoen aan de eisen. Het is niet noodzakelijk de uren en de uurtarieven op te nemen in deze overeenkomsten aangezien de uren en tarieven kunnen fluctueren
,aldus eiseres. Ten aanzien van de daadwerkelijk verrichte arbeid stelt eiseres dat dit uit de door haar overgelegde stukken volgt.
4. Het geschil wordt beoordeeld aan de hand van de volgende wet- en regelgeving. Wat betreft de omvang van het geschil moet worden vastgesteld, dat hoewel in het bezwaar van eiseres ook over terugvordering wordt gesproken, de bezwaren zich, blijkens de vermelde beschikkingsnummers, alleen richten tegen de primaire besluiten zoals opgesomd in de rubriek procesverloop. Het gaat derhalve in deze procedure niet om terugvordering.
4.1
Ingevolge artikel 1.5, eerste lid, van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (hierna: Wkkp), voor zover van belang, heeft een ouder aanspraak op een kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten jegens het Rijk, indien het betreft gastouderopvang die plaatsvindt door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau.
Ingevolge artikel 1.7, eerste lid, van de Wkkp, is de hoogte van de kinderopvangtoeslag afhankelijk van:
a. de draagkracht en
b. de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:
1˚. het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,
2˚. de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en
3˚. de soort kinderopvang.
Ingevolge artikel 1.52, van de Wkkp, geschiedt kinderopvang op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en de ouder.
4.2
Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir), verstrekken een verstrekken een belanghebbende, een partner en een medebewoner de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
4.3
Ingevolge artikel 11, derde lid, aanhef en onder c, van de Regeling Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (hierna: de Regeling), bevat de administratie van een gastouderbureau tevens de volgende gegevens: afschriften van alle met vraagouders overeengekomen schriftelijke overeenkomsten, vermeldende per overeenkomst: de voor de gastouderopvang te betalen prijs per uur en […] de naam, geboortedatum, adres, postcode en woonplaats van het kind, het aantal uren gastouderopvang per kind per jaar, evenals de duur van de overeenkomst.
5. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling), de hoogste bestuursrechter op het gebied van kinderopvangtoeslag, heeft in vergelijkbare zaken (zie onder meer de uitspraak van 4 juni 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1985, gepubliceerd op rechtspraak.nl) uitspraak gedaan. Gelet op deze jurisprudentie overweegt de rechtbank dat geen aanspraak op voorschot kinderopvangtoeslag bestaat, indien geen overeenkomst, als bedoeld in artikel 1.52 van de Wkkp, de basis voor de opvang vormt. Ingevolge deze bepaling, gelezen in verbinding met artikel 18, eerste lid, van de Awir, moet degene die aanspraak op de toeslag maakt aan de hand van een akte van de overeenkomst met de houder van een gastouderbureau aantonen dat de opvang krachtens zodanige overeenkomst plaatsvindt. De achtergrond hiervan is dat onderzocht moet kunnen worden of de aanspraak van de ouder op en de hoogte van de overheidsbijdrage overeenkomt met de overeenkomst die de ouder heeft gesloten.
In voornoemde uitspraak van de Afdeling is verder overwogen dat de overeenkomst, bedoeld in artikel 1.52, eerste lid, van de Wkkp, in elk geval de gegevens, vermeld in artikel 11, derde lid, aanhef en onder c, van de Regeling, dient te bevatten.
Gelet hierop kan eiseres niet worden gevolgd in haar stelling dat het niet nodig is dat de overeenkomst met het gastouderbureau de bedoelde gegevens bevat. Evenmin kan slagen het betoog dat ontbrekende gegevens bekend waren bij verweerder en het gastouderbureau . In de eerste plaats omdat die stelling niet is onderbouwd, maar bovendien geen gewicht in de schaal kan leggen indien dat wel zou zijn aangetoond. Uit de uitspraak van de Afdeling van 8 oktober 2014 ( ECLI:NL:RVS:2014:3620, gepubliceerd op rechtspraak.nl) onder rechtsoverweging 4.1 volgt dat bedoelde omstandigheid niet meebrengt dat de overeenkomst alsnog aan de eisen gaat voldoen.
5.1
Aangezien verweerder aan eiseres in de eerste plaats heeft tegengeworpen dat de overeenkomsten tussen eiseres en de gastouderbureaus niet aan bovenvermelde eisen voldoen zal de rechtbank eerst nagaan of verweerder dat standpunt op goede gronden heeft ingenomen.
Ten aanzien van gastouderbureau [naam 1]
In de eerste plaats stelt de rechtbank vast dat dat er zich in de door verweerder overgelegde stukken twee overeenkomsten van 1 mei 2012 bevinden ( in de nummering aangeduid met pagina’s 9.2 tot en met 9.6 respectievelijk 69.30 tot en met 69.32).
De ondertekening van deze overeenkomsten is niet identiek, zodat het om verschillende overeenkomsten gaat. Zo ontbreekt in het tweede exemplaar (69.30 en verder) de handtekening van ouder 2 en zijn de wel aanwezige handtekingen van ouder 1 en [naam 1] niet identiek aan die van het eerste exemplaar ( 9.2 en verder). Reeds hierom wordt niet aan de eisen voldaan omdat aldus niet duidelijk is , noch door eiseres duidelijk is gemaakt, waarom er twee overeenkomsten voorliggen en van welke zou moeten worden uitgegaan.
Daar komt nog bij dat in geen van deze overeenkomsten gegevens staan over de ingangsdatum ( noch andere gegevens over de duur), de voor de gastouderopvang te betalen prijs per uur en het aantal uren gastouderopvang per kind per jaar.
De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat de overeenkomsten met [naam 1] niet aan de wettelijke eisen voldoen.
Ten aanzien van gastouderbureau [naam 2]
Bij de overeenkomst tussen eiseres en gastouderbureau [naam 2] (pagina’s 69-116 en 69-117) ontbreken handtekeningen, dagtekening, duur van de overeenkomst alsmede het aantal uren gastouderopvang en de te betalen prijs per uur.
Ook deze overeenkomst voldoet derhalve niet aan de wettelijke eisen.
Ten aanzien van gastouderbureau [naam 3]
Verweerder heeft daarbij ter zitting de volgende toelichting gegeven.
In het dossier bevinden zich meerdere overeenkomsten tussen eiseres en [naam 3] die allemaal op 30 oktober 2013 zouden zijn opgemaakt.
Het betreft hier enerzijds de overeenkomst op bladzijde 69.141 en verder en anderzijds de overeenkomsten opgenomen op de bladzijden 69.154 en verder. Die laatste overeenkomsten bevatten, in tegenstelling tot de overeenkomst op bladzijde 69.141, in de aanhef contractnummers en zijn vergezeld van addenda. Verweerder heeft uiteengezet dat die laatste stukken eerst in maart 2014 zijn aangeleverd in een doos. Dat blijkt onder meer uit bladzijde 69.207 welke een addendum bevat met een datum van ondertekening van 28 maart 2014.
De rechtbank volgt verweerder in deze uitleg en stelt dan ook vast dat op de addenda ten onrechte bovenaan de datum van 30 oktober 2013 staat vermeld. Deze addenda kunnen daarom niet geacht worden deel uit te maken van de overeenkomsten van 30 oktober 2013. Bovendien moeten ze sowieso buiten beschouwing blijven nu deze niet zijn ondertekend door eiseres en [naam 3] .
Gelet hierop moet worden vastgesteld dat ook voor wat betreft deze overeenkomst niet wordt voldaan aan de wettelijke eisen voor wat betreft gegevens over het uurtarief en het totaal aantal uren gastouderopvang.
De rechtbank komt aldus tot de conclusie dat verweerder op goede gronden aan eiseres heeft tegengeworpen dat de overeenkomsten met de gastouderbureaus niet aan de wettelijke eisen voldoen.
Uit rechtsoverweging 8 van de uitspraak van de Afdeling van 4 juni 2014 (ECLI:NL:RVS; 2014:1985, gepubliceerd op rechtspraak.nl) volgt dat eiseres reeds hierom geen aanspraak heeft op kinderopvangtoeslag, zodat die terecht op nihil is gesteld.
Gelet hierop behoeft geen beantwoording de vraag of verweerder er met de op zitting gegeven toelichting in is geslaagd voldoende te onderbouwen dat eiseres ook niet (volledig) alle kosten van kinderopvang heeft voldaan. Ook de overige onderdelen van het bestreden besluit en de daartegen gerichte grieven behoeven om die reden geen bespreking
6. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Penning, rechter, in tegenwoordigheid van mr. E.C. Vader, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.