ECLI:NL:RBGEL:2016:3852

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
14 juli 2016
Publicatiedatum
13 juli 2016
Zaaknummer
AWB - 15 _ 6737
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van te veel betaalde WW-uitkering en informatieverstrekking door verweerder

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 14 juli 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, die een WW-uitkering ontving, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiser had een bedrag van € 6.372,86 aan te veel als voorschot betaalde uitkering teruggevorderd door het UWV. Eiser stelde dat hij onjuist was voorgelicht over de berekeningswijze van de uitkering en de startersregeling. De rechtbank oordeelde dat eiser niet had aangetoond dat hij onjuist was voorgelicht en dat de informatieverstrekking door het UWV voldoende was geweest. De rechtbank stelde vast dat eiser, die eerder werkzaam was bij ABN-AMRO, in de startperiode van zijn onderneming meer had verdiend dan hij had opgegeven, wat leidde tot de terugvordering. De rechtbank volgde de redenering van het UWV dat eiser op de hoogte had moeten zijn van de regelgeving omtrent de startersregeling en dat hij zelf verantwoordelijk was voor het verkrijgen van de juiste informatie. De rechtbank concludeerde dat het beroep van eiser ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: 15/6737

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 juli 2016

in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringente Arnhem, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 26 mei 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder een bedrag van
€ 6.372,86 aan te veel als voorschot betaalde uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) van eiser teruggevorderd.
Bij besluit van 5 november 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 mei 2016. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn echtgenote [naam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.A. van de Berkt.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiser is tot en met 30 juni 2011 werkzaam geweest bij ABN-AMRO. Tijdens de fictieve opzegtermijn is eiser gestart met voorbereidingen om te starten als zelfstandige. Op 29 september 2011 heeft eiser een uitkering op grond van de WW aangevraagd. Verweerder heeft eiser daarop met terugwerkende kracht tot 1 september 2011 een WW-uitkering toegekend bij besluit van 7 november 2011. Voorts heeft verweerder eiser per 5 september 2011 in aanmerking gebracht voor de zogenaamde startersregeling. Bij besluit van 22 maart 2012 is eisers WW-uitkering beëindigd per 5 maart 2012, omdat eiser volledig als zelfstandige werkt.
2. Verweerder heeft aan de terugvordering in het primaire besluit ten grondslag gelegd dat aan eiser te veel voorschot is betaald, aangezien hij in de startperiode meer heeft verdiend dan geschat en opgegeven, en het voorschot is berekend aan de hand van de geschatte inkomsten.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Daartoe heeft verweerder overwogen dat nu eiser is begonnen met zijn werkzaamheden op
5 september 2011, gekeken dient te worden naar de inkomsten in de periode van 5 september 2011 tot en met 2 september 2012. Derhalve worden niet alleen de inkomsten over het aanvangsjaar, maar ook een evenredig deel van het jaar gelegen na het aanvangsjaar in de berekening betrokken. Over de periode waarin eiser een voorschot heeft ontvangen op de WW-uitkering, een periode van 26 weken, wordt 70% van het volgens de berekening per week verdiende bedrag in mindering gebracht op het voorschot. Dit heeft in het geval van eiser geresulteerd in de terugvordering van € 6.372,86. Het is niet mogelijk voor verweerder om van deze door de wetgever in het Inkomstenbesluit Werkloosheidswet vastgelegde berekeningswijze af te wijken. Onder verwijzing naar de uitspraak van de CRvB van 20 oktober 2010 heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat van eiser als gebruiker van de startersregeling verwacht mag worden dat hij op de hoogte is van de berekeningswijze en dat als eiser op voorhand informatie over de berekeningswijze had willen ontvangen het op zijn weg had gelegen zich op de hoogte te stellen van de op de startperiode betrekking hebben de regelgeving.
4. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en heeft in beroep het volgende aangevoerd. In de eerste plaats heeft eiser betoogd dat hij voorafgaand aan de aanvang van de startersregeling
niet volledigis voorgelicht. Indien eiser uitgebreider zou zijn voorgelicht over de berekeningswijze en de periode waarover de berekening zou worden uitgevoerd, zou eiser niet voor gebruikmaking van de startersregeling hebben gekozen. In de tweede plaats heeft eiser betoogd dat hij
onjuistis voorgelicht, terwijl hij van de juistheid van de verstrekte informatie mocht uitgaan. Eiser is van mening dat er geen enkele reden tot terugbetaling van de verstrekte voorschotten is.
5.1
De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat sprake is geweest van onvolledige informatieverstrekking door verweerder. Aangezien eiser is aangevangen voorbereidingen te treffen voor een start als zelfstandig ondernemer zonder daartoe eerst contact op te nemen met verweerder, kwam eiser strikt genomen in het geheel niet in aanmerking voor toekenning van een WW-uitkering. Verweerder heeft zich evenwel welwillend opgesteld en heeft eiser in afwijking van de regelgeving de mogelijkheid geboden gebruik te maken van de startersregeling, waardoor aan eiser een WW-uitkering kon worden toegekend. Nu eiser buiten medeweten van verweerder al was begonnen met zijn onderneming, kan hij verweerder niet verwijten vòòr dat moment onvoldoende voorlichting te hebben gegeven.
Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder meegedeeld dat in eisers geval het formele besluit waarin toestemming wordt verleend om met behoud van uitkering voor zichzelf te beginnen is uitgebleven. De rechtbank wijt dit aan de afwijkende gang van zaken zoals hiervoor beschreven. De rechtbank constateert evenwel op basis van de dossierstukken dat aan eiser een besluit van 22 maart 2012 is verzonden, waarin eisers WW-uitkering wordt beëindigd. Ook in dit besluit is eiser (nogmaals) op de hoogte gebracht van de inhoud van de regeling. In dit besluit heeft verweerder opgenomen dat voor de berekening van de inkomsten over de startperiode wordt uitgegaan van de totale inkomsten in de periode van 52 weken na de start van eisers bedrijf. Tevens is opgemerkt dat de hoogte van de inkomsten over de startperiode pas kan worden berekend als de definitieve aanslagen over de kalenderjaren 2011 en 2012 door de Belastingdienst zijn afgegeven. Verweerder heeft nog toegevoegd dat het dus kan zijn dat eiser in de startperiode weinig verdient, maar dat hij toch geld moet terugbetalen over deze periode. Weliswaar heeft eiser ter zitting de ontvangst van deze brief betwist, echter bij gebreke van een onderbouwing acht de rechtbank deze betwisting niet geloofwaardig.
5.2
Ter zitting heeft gemachtigde van verweerder een uitdraai van Sonar, verweerders registratiesysteem van alle berichten die in de werkmap worden geplaatst, overgelegd.
De gemachtigde van verweerder heeft gewezen op het bericht van 21 oktober 2011 waarin eiser wordt voorgelicht over het bestaan van de startersregeling en waarin eiser wordt verwezen naar de informatie daaromtrent op verweerders website. Eisers stelling ter zitting onder verwijzing naar gedingstuk 7.1 dat hij eind oktober 2011 zijn werkmap niet kon openen kan eiser niet baten. Aangenomen mag worden dat eiser na melding van dit probleem na enige tijd toegang heeft gekregen tot de werkmap en alsnog kennis heeft kunnen nemen van de inhoud van vorenbedoeld bericht.
5.3
Daarenboven is de rechtbank in navolging van vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), zie bijvoorbeeld de uitspraak van 20 oktober 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BO1594, van oordeel dat van eiser als (potentiële) gebruiker van de startersregeling verwacht mag worden dat hij zichzelf door kennisname van het Besluit dat op 28 juni 2006 in het Staatsblad 2006, 305 is gepubliceerd en de Nota van Toelichting daarbij, en eventueel via de website van verweerder op de hoogte brengt van de inhoud van de regeling.
6.1
Ten aanzien van eisers stelling dat verweerder onjuiste informatie heeft verstrekt waarop eiser heeft vertrouwd, oordeelt de rechtbank als volgt.
Volgens vaste jurisprudentie van de CRvB kan een beroep op het vertrouwensbeginsel slechts slagen als sprake is van een uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en ongeclausuleerde gedane toezegging door een daartoe bevoegd bestuursorgaan.
6.2
De rechtbank is van oordeel dat eiser er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dan wel een begin van bewijs te leveren dat een bevoegde ambtenaar uitlatingen heeft gedaan die zich niet verdragen met de inhoud van de startersregeling, in die zin dat die ambtenaar heeft verklaard dat terugbetaling van de als voorschot verstrekte WW-uitkering enkel aan de orde zou zijn indien tijdens de startperiode van zes maanden, lopend van september 2011 tot en met februari 2012,een bovenmatig inkomen zou worden genoten en dat het enkel zou gaan om het inkomen gedurende de startperiode van 26 weken. Gelet hierop faalt eisers beroep op het vertrouwensbeginsel.
7. De rechtbank stelt vast dat met de totstandkoming van het Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten (Stb 2012, 79) het Inkomstenbesluit Werkloosheidswet is ingetrokken. Uit het overgangsrecht volgt niet dat het Inkomstenbesluit in de onderhavige situatie nog van toepassing was. Dit betekent dat verweerder de besluitvorming ten onrechte op het Inkomstenbesluit Werkloosheidswet heeft gebaseerd.
De wijze van berekening van de relevante inkomsten is niet gewijzigd, zodat eiseres hierdoor niet is benadeeld. Dit gebrek wordt daarom met toepassing van artikel 6:22 van de Awb gepasseerd.
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M. Vermeulen, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. B. de Vries, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 14 juli 2016.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.