VI. Een factuur afkomstig van [naam 11] en gericht aan
[verdachte 13] & [verdachte 9] d.d. 11 oktober 2012
(vindplaats: D-20-001),
waarop in strijd met de waarheid was vermeld:
- dat het/de goed(eren) en/of dienst(en) was/waren geleverd/verricht aan
[verdachte 13] & [verdachte 9] , en/of
- I. [naam 12] ; en/of
- II. Project. nr. 2008.144; Levering en plaatsen van schermen in het
restaurant, de lounge en filmruimte op [naam 13] '; en/of
- III. (meerwerk leveren jaloezieën) tbv [naam 14] , projectnummer 2007089; en/of
- IV. (Meubilair aft-lounge) van [naam 15] , projectnummer 2010.131;
en/of
- V. T.a.v. [naam 16] , projectnummer 2011.103; en/of
- VI. Verbouwingswerkzaamheden bedrijfshal pand [adres 4] [plaats 1] ,
zulks, terwijl hij, verdachte, al dan niet tezamen en in vereniging met een of
meer natuurlijke perso(o)n(en) en/of rechtsperso(o)n(en), tot bovenomschreven
strafba(a)r(e) feit(en) opdracht heeft/hebben gegeven, dan wel feitelijke
leiding heeft/hebben gegeven aan boven omschreven verboden gedraging(en);
( a) [verdachte 2] (thans: [verdachte 6] , KvK-nummer:
[nummer 1] ),
in of omstreeks de periode van 26 februari 2008 tot en met 26 januari 2012,
in [plaats 1] althans in de gemeente [plaats 2] en/of de gemeente(n) [plaats 3] en/of [plaats 4] en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer natuurlijke perso(o)n(en) en/of
rechtsperso(o)n(en), althans alleen,
meermalen, althans eenmaal,
als ondernemer in de zin van de wet op de omzetbelasting 1968,
(telkens) opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld
in de Algemene wet inzake rijksbelastingen,
te weten een of meerdere (maand)aangifte(n) omzetbelasting te naam gesteld van
[verdachte 2] (sofinummer: [nummer 6] B01), betreffende het/de
ja(a)r(en) 2008 en/of 2009 en/of 2011, waaronder (zie AH-1-017):
- de aangifte omzetbelasting over de maand januari 2008; en/of
- de aangifte omzetbelasting over de maand januari 2009; en/of
- de aangifte omzetbelasting over de maand januari 2011;
onjuist of onvolledig heeft gedaan en/of door een ander heeft doen doen,
terwijl dat/die feit(en) er (telkens) toe strekte(n), dat te weinig belasting
wordt geheven,
hebbende die onjuistheid of onvolledigheid hierin bestaan dat in die
aangifte(n) (telkens)
- een te hoog bedrag aan voorbelasting in aftrek werd gebracht; en/of
(daardoor)
- een te laag bedrag aan verschuldigde omzetbelasting werd aangegeven,
zulks, terwijl hij, verdachte, al dan niet tezamen en in vereniging met een
of meer natuurlijke perso(o)n(en) en/of rechtsperso(o)n(en), tot
bovenomschreven strafba(a)r(e) feit(en) opdracht heeft gegeven, dan wel
feitelijke leiding heeft gegeven aan boven omschreven verboden gedraging(en);
( b)
[verdachte 6] B.V. (thans: [verdachte 2] , KvK-nummer
[nummer 4] ) en/of [verdachte 13] & [verdachte 9]
(KvK-nummer [nummer 2]
in of omstreeks de periode van 26 februari 2008 tot en met 24 januari 2013,
in [plaats 1] althans in de gemeente [plaats 2] en/of de gemeente(n) [plaats 3] en/of
[plaats 4] en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer natuurlijke perso(o)n(en) en/of
rechtsperso(o)n(en), althans alleen,
meermalen, althans eenmaal,
als ondernemer in de zin van de wet op de omzetbelasting 1968,
(telkens) opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld
in de Algemene wet inzake rijksbelastingen,
te weten een of meerdere (maand)aangifte(n) omzetbelasting te naam gesteld van
de [verdachte 7] [verdachte 13] &
[verdachte 10] ; C.S. (sofinummer: [nummer 5] ), betreffende
het/de ja(a)r(en) 2008 en/of 2009 en/of 2010 en/of 2011 en/of 2012, waaronder
(zie AH-1-018 en -019):
- de aangifte omzetbelasting over de maand januari 2008; en/of
- de aangifte omzetbelasting over de maand januari 2009; en/of
- de aangifte omzetbelasting over de maand januari 2010; en/of
- de aangifte omzetbelasting over de maand januari 2011; en/of
- de aangifte omzetbelasting over de maand januari 2012,
onjuist of onvolledig heeft gedaan en/of door een ander heeft doen doen,
terwijl dat/die feit(en) er (telkens) toe strekte(n), dat te weinig belasting
wordt geheven,
hebbende die onjuistheid of onvolledigheid hierin bestaan dat in die
aangifte(n) (telkens)
- een te hoog bedrag aan voorbelasting in aftrek werd gebracht; en/of
(daardoor)
- een te laag bedrag aan verschuldigde omzetbelasting werd aangegeven,
zulks, terwijl hij, verdachte, al dan niet tezamen en in vereniging met een
of meer natuurlijke perso(o)n(en) en/of rechtsperso(o)n(en), tot
bovenomschreven strafba(a)r(e) feit(en) opdracht heeft gegeven, dan wel
feitelijke leiding heeft gegeven aan boven omschreven verboden gedraging(en);
( a)
[verdachte 2] (thans: [verdachte 6] B.V., KvK-nummer
[nummer 1] ),
in of omstreeks de periode van 6 mei 2009 tot en met 29 april 2013,
in [plaats 1] althans in de gemeente [plaats 2] en/of de gemeente(n) [plaats 3] en/of
[plaats 4] en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer natuurlijke perso(o)n(en) en/of
rechtsperso(o)n(en), althans alleen,
meermalen, althans eenmaal,
als belastingplichtige in de zin van de wet op de vennootschapsbelasting 1969,
(telkens) opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld
in de Algemene wet inzake rijksbelastingen,
te weten een of meerdere (jaar)aangifte(n) vennootschapsbelasting te naam
gesteld van [verdachte 2] (fiscaal nummer: [nummer 6] ), waaronder
(zie AH-1-020):
- de aangifte vennootschapsbelasting over het jaar 2008; en/of
- de aangifte vennootschapsbelasting over het jaar 2009; en/of
- de aangifte vennootschapsbelasting over het jaar 2011;
onjuist of onvolledig heeft gedaan en/of door een ander heeft doen doen,
terwijl dat/die feit(en) er (telkens) toe strekte(n), dat te weinig belasting
wordt geheven,
hebbende die onjuistheid of onvolledigheid hierin bestaan dat in die
aangifte(n) (telkens)
- een te laag belastbaar bedrag werd aangegeven,
zulks, terwijl hij, verdachte, al dan niet tezamen en in vereniging met een
of meer natuurlijke perso(o)n(en) en/of rechtsperso(o)n(en), tot
bovenomschreven strafba(a)r(e) feit(en) opdracht heeft gegeven, dan wel
feitelijke leiding heeft gegeven aan boven omschreven verboden gedraging(en);
( b)
[verdachte 6] B.V. (thans: [verdachte 2] , KvK-nummer
[nummer 4] ) en/of [verdachte 13] & [verdachte 9]
(KvK-nummer [nummer 2] in of omstreeks de periode van 23 juni 2009 tot en met
16 augustus 2013,
in [plaats 1] althans in de gemeente [plaats 2] en/of de gemeente(n) [plaats 3]
en/of [plaats 4] en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer natuurlijke perso(o)n(en) en/of
rechtsperso(o)n(en), althans alleen,
meermalen, althans eenmaal,
als belastingplichtige in de zin van de wet op de vennootschapsbelasting 1969,
(telkens) opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld
in de Algemene wet inzake rijksbelastingen,
te weten een of meerdere (jaar)aangifte(n) vennootschapsbelasting te naam
gesteld van [verdachte 6] B.V. (fiscaal nummer: [nummer 7] ),
waaronder (zie AH-1-021 en -022):
- de aangifte vennootschapsbelasting over het jaar 2008; en/of
- de aangifte vennootschapsbelasting over het jaar 2009; en/of
- de aangifte vennootschapsbelasting over het jaar 2010; en/of
- de aangifte vennootschapsbelasting over het jaar 2011, en/of
- de aangifte vennootschapsbelasting over het jaar 2012,
onjuist of onvolledig heeft gedaan en/of door een ander heeft doen doen,
terwijl dat/die feit(en) er (telkens) toe strekte(n), dat te weinig belasting
wordt geheven,
hebbende die onjuistheid of onvolledigheid hierin bestaan dat in die
aangifte(n) (telkens)
- een te laag belastbaar bedrag werd aangegeven,
zulks, terwijl hij, verdachte, al dan niet tezamen en in vereniging met een
of meer natuurlijke perso(o)n(en) en/of rechtsperso(o)n(en), tot
bovenomschreven strafba(a)r(e) feit(en) opdracht heeft gegeven, dan wel
feitelijke leiding heeft gegeven aan boven omschreven verboden gedraging(en);
hij,
in of omstreeks de periode van 1 oktober 2009 tot en met 21 juni 2013,
in [plaats 5] althans in de [plaats 6] en/of de gemeente(n) [plaats 3] en/of
[plaats 4] en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer natuurlijke perso(o)n(en) en/of
rechtsperso(o)n(en), althans alleen,
meermalen, althans eenmaal,
als belastingplichtige in de zin van de wet inkomstenbelasting 2001,
(telkens) opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld
in de Algemene wet inzake rijksbelastingen,
te weten een of meerdere (jaar)aangifte(n) inkomstenbelasting te naam gesteld
van [verdachte 11] (fiscaal nummer: [nummer 8] ), waaronder (zie AH-1-023):
- de aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2008; en/of
- de aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2009; en/of
- de aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2010; en/of
- de aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2011;
onjuist of onvolledig heeft gedaan en/of door een ander heeft doen doen,
terwijl dat/die feit(en) er (telkens) toe strekte(n), dat te weinig belasting
wordt geheven,
hebbende die onjuistheid of onvolledigheid hierin bestaan dat in die
aangifte(n) (telkens)
- een te laag bedrag aan belastbaar inkomen (uit aanmerkelijk belang) werd
aangegeven; en/of (daardoor)
- een te laag bedrag aan verschuldigde inkomstenbelasting werd aangegeven;
hij,
op of omstreeks 5 februari 2014,
in [plaats 5] , althans in de [plaats 6] ,
tezamen en in vereniging met een of meer natuurlijke perso(o)n(en), althans
alleen,
- een wapen van categorie III, te weten een (vuur)wapen (merk: Glock, type: 26
(waarvan het serienummer was weggevijld), kaliber 9 (9x19) MM);
en/of
- munitie van categorie III, te weten 37, althans een of meer patro(o)n(en),
kaliber 9 (9x19) MM,
voorhanden heeft/hebben gehad;
1a. De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
Het standpunt van de verdediging
De raadslieden hebben het verweer gevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van verdachte voor de feiten 1 tot en met 4. Hiertoe is het volgende betoogd.
a. Primair dient het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard te worden in de vervolging van verdachte inzake de tenlastegelegde belastingfeiten, op basis van artikel 69 lid 3 Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr).
- Er is sprake van een vrijwillige en tijdige inkeer. Verdachte speelde al langer met het idee om in te keren ten aanzien van de facturen en de aangiften rondom de bouw en de inrichting van zijn woonhuis. Dat idee werd versterkt door de doorzoeking in augustus 2011 in het onderzoek Rome (dat niets te maken had met de bouw en inrichting van het woonhuis). Verdachte heeft hierover gesproken met zijn advocaten en op 30 januari 2012 is aan de Belastingdienst bericht dat er onvolledigheden waren geconstateerd met betrekking tot de aangiften omzetbelasting (OB), vennootschapsbelasting (VPB) en inkomstenbelasting (IB). Daarin zijn de op dat moment aan verdachte bekende feiten en omstandigheden opgenomen en is vermeld dat intern onderzoek plaatsvond om een compleet beeld te krijgen van alle betrokken facturen en de boeking in de verschillende vennootschappen. Dat onderzoek heeft plaats gevonden en bij brief van 27 februari 2012 is een aanvulling op het inkeerberoep gedaan. Een gefaseerde inkeer is toegestaan. Er is niet bewust informatie achtergehouden. Verdachte heeft op voldoende voortvarende wijze uitvoering gegeven aan zijn voornemen tot verbetering. Bij de eerste inkeer heeft verdachte veel uit zijn geheugen moeten putten en daarna is nog uitvoerig onderzoek gedaan. Op 30 januari 2012 wist verdachte niet dat de Belastingdienst of de FIOD reeds van onjuistheden/onvolledigheden op de hoogte was of zou komen, noch had hij reden te vermoeden dat dat zo was. Deze conclusie kan ook niet getrokken worden uit verklaringen van getuigen en/of medeverdachten.
- Bovendien moet sprake zijn, op grond van artikel 96 lid 3 juncto artikel 80 lid 1 Awr, van wetenschap of het redelijk vermoeden aan de kant van verdachte dat ambtenaren
met opsporingsbevoegdheidvan de onvolledigheden/onjuistheden op de hoogte zouden zijn of zouden komen. Dat valt uit het dossier niet af te leiden.
- In elk geval is sprake van tijdige partiële inkeer, in die zin dat inzake de facturen van [naam 17] en [naam 18] niet tijdig is ingekeerd, maar ten aanzien van de overige facturen wel.
Subsidiair dient het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te worden verklaard ten aanzien van de tenlastegelegde feiten op basis van het gebrek aan opportuniteit. Verdachte is tot het inzicht gekomen dat hij aan zijn fiscale verplichtingen moest voldoen. Daarbij moet rekening worden gehouden met de omstandigheden waaronder hij dat heeft kunnen doen (het eerst moeten putten uit zijn geheugen en het daarna verrichten van nader onderzoek om zo te voldoen aan het vereiste van ‘volledige’ inkeer) en met de omstandigheid dat verdachte met de Belastingdienst inmiddels tot volledige overeenstemming is gekomen.
Deze opportuniteitsoverweging geldt ook voor de tenlastegelegde valsheid in geschrift, nu de fiscale feiten daarmee volledig samenhangen.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht het verweer te verwerpen, nu op 30 januari 2012 geen sprake meer kon zijn van een situatie als bedoeld in artikel 69 lid 3 Awr. De derden-onderzoeken waren toen al in volle gang, de Belastingdienst was in het bezit van verschillende valselijk opgemaakte facturen en er is contact geweest tussen verschillende leveranciers en verdachte over de ingestelde derden-onderzoeken. Er is geen reden te twijfelen aan de verklaringen van de heer [naam 19] , klantcoördinator bij de Belastingdienst, de heer [naam 20] , controleambtenaar bij de Belastingdienst en de verklaringen van de leveranciers. Het beroep op de inkeerregeling is zowel ontijdig als onvolledig.
Beoordeling door de rechtbank
Op grond van artikel 69 lid 3 Awr vervalt het recht tot strafvervolging op grond van dit artikel, als de schuldige alsnog een juiste en volledige aangifte doet, dan wel juiste en volledige inlichtingen, gegevens of aanwijzingen verstrekt vóórdat hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat een of meer van de in artikel 80, eerste lid, bedoelde ambtenaren de onjuistheid of onvolledigheid bekend is of bekend zal worden.
Volgens artikel 80 lid 1 Awr zijn met het opsporen van bij de belastingwet strafbaar gestelde feiten, behalve de in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) bedoelde personen (opsporingsambtenaren, zoals ambtenaren van de politie en van de FIOD), de ambtenaren van de rijksbelastingdienst belast.
Niet beslissend is of de belastingplichtige – subjectief gezien – ten tijde van de verbetering van een door hem gedane aangifte vermoedde dat de ambtenaren op het spoor zouden komen van de onjuistheid of de onvolledigheid van de aangifte, maar of hij – objectief gezien – op dat moment redelijkerwijs moest vermoeden dat die ambtenaren met de onjuistheid of onvolledigheid van die aangifte bekend waren of bekend zouden worden (HR 30 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK6922 en HR 2 mei 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB1375). Uit de Ambtshandelingen AH-001 (proces-verbaal aanvang onderzoek) en AH-1-002 (proces-verbaal aanvraag strafrechtelijk financieel onderzoek) volgt dat in de periode van 25 augustus 2009 tot en met 25 januari 2011 een strafrechtelijk onderzoek is uitgevoerd onder de naam ‘08Rome’. Dit betrof een strafrechtelijk onderzoek tegen de familie [naam 21] die zich onder andere schuldig gemaakt zou hebben aan overtredingen van de Opiumwet en witwassen. In dat onderzoek is gebleken dat in de woning van de hoofdverdachte en die van zijn moeder voor een groot geldbedrag is geïnvesteerd in keukens, [naam 22] ( [naam 23] ) apparatuur en een badkamer. Facturen voor deze aankopen zijn aangetroffen in de woningen van de familie [naam 21] . Die facturen waren gericht aan [verdachte 13] & [verdachte 10]
(hierna: [naam 24] )en volgens de omschrijving op die facturen zouden de geleverde goederen zich bevinden aan boord van diverse schepen die door [naam 24] zijn afgebouwd. De aankopen zijn door [naam 24] betaald. Het betrof vier facturen, waarvan twee van 2004, één van 2005 en één van 2007. Eén van de facturen is van [naam 23] en betreft de levering van geluid en beeldapparatuur. In het kader van dit strafrechtelijk onderzoek heeft op 30 augustus 2011 een doorzoeking plaats gevonden in het bedrijfspand van [naam 24] aan de [adres 5] . Tijdens deze doorzoeking zijn ook digitale gegevensdragers in beslag genomen waaronder de audit-files van [naam 24] .
Verdachte is tijdens dit strafrechtelijk onderzoek ‘08Rome’ als (mede)verdachte verhoord. Uit de in het onderhavige dossier gevoegde processen-verbaal van verhoor inzake het onderzoek ‘08Rome’ volgt dat verdachte van 21 juni tot en met 23 juni 2011 verhoord is en dat het ging om de verdenking, ten aanzien van verdachte en zijn onderneming [naam 24] , van witwassen en valsheid in geschrift. Daarbij is verdachte onder meer gevraagd of de apparatuur genoemd in de factuur van [naam 23] , bij verdachte in de woning, zijn bedrijf of elders is geïnstalleerd en is hem gevraagd naar de andere facturen. Verdachte is bevraagd over de routing van de facturatie ten aanzien van [naam 24] en hoe de betaling van de facturen en de administratie plaatsvond.
Naar aanleiding van hetgeen in het strafrechtelijk onderzoek ‘08Rome’ bekend is geworden met betrekking tot de vier facturen, zijn door de controlerend ambtenaren van de Belastingdienst open bronnen geraadpleegd. Daarbij is een aantal publicaties over verdachte aangetroffen. Eén daarvan betrof de bouw en inrichting van de privéwoning van verdachte aan de [adres 6] . In dat artikel (in ‘The Art of Living’ van september 2009) werd een aantal bedrijven genoemd (waaronder [naam 23] ) die hebben gewerkt aan de bouw van de woning of goederen en/of diensten daarvoor hebben geleverd.
De Belastingdienst heeft derden-onderzoeken bij deze bedrijven ingesteld. Zo is op 20 december 2011 en op 13 januari 2012 een derden-onderzoek ingesteld bij [naam 25] in [plaats 7] . De heer [naam 29] van [naam 25] heeft verklaard (p. 344) dat verdachte hem in de eerste week van januari 2012 heeft gebeld met de vraag ‘zijn ze bij jullie geweest’, waarop [naam 27] heeft geantwoord dat de Belastingdienst bij hem is geweest voor derden-onderzoek en dat ze kopieën hebben gemaakt.
Op 4 januari 2012 is een derden-onderzoek ingesteld bij [naam 30] in [plaats 8] . De heer [naam 31] van [naam 30] heeft verklaard (p. 327, 328) dat het bezoek van de Belastingdienst voor [naam 32] aanleiding was om contact op te nemen met verdachte. [naam 32] heeft verdachte verteld dat hij het vermoeden had dat de Belastingdienst een boekenonderzoek had uitgevoerd naar aanleiding van de onjuiste facturen die [naam 18] aan een van de ondernemingen van verdachte had gestuurd. Dit telefoongesprek heeft volgens [naam 32] binnen een week na het boekenonderzoek plaats gevonden.
Op 11 en 30 januari 2012 is een derden-onderzoek ingesteld bij [naam 33] in [plaats 7] . In het gespreksverslag van het bezoek op 30 januari 2012 (zoals toegezonden per e-mailbericht van de officier van justitie op 23 mei 2016) staat vermeld dat [naam 34] contact heeft gehad met verdachte na het eerste bezoek van de Belastingdienst en dat hij is uitgehoord door verdachte.
Op 12 en 18 januari 2012 is een derden-onderzoek ingesteld bij [naam 35] in [plaats 9] . In het proces-verbaal van verhoor van de heer [naam 36] van [naam 35] (p. 390) staat opgenomen dat hij tegenover de belastingambtenaren heeft verklaard dat hij na het eerste derden-onderzoek contact heeft gehad met verdachte. Op de vraag of [naam 37] contact met verdachte heeft opgenomen of dat dit andersom is geweest en waarover is gesproken, heeft [naam 37] verklaard dat hij dat zo niet meer durft te zeggen.
De heer [naam 39] , controleambtenaar bij de Belastingdienst, heeft verklaard (p. 459, 460) dat hij, samen met zijn collega [naam 66], derden-onderzoeken heeft ingesteld bij leveranciers en afnemers van verdachte. Hij verklaart dat zij tijdens de derden-onderzoeken hoorden van een aantal leveranciers van verdachte dat ze verdachte op de hoogte hadden gesteld van het bezoek van de Belastingdienst en aan verdachte hadden verteld wat de reden voor het onderzoek van de Belastingdienst was. De reden was dat de Belastingdienst het vermoeden had dat verdachte kosten voor zijn woning op de zaak had laten factureren. Onder meer de heer [naam 37] heeft hen in januari 2012 verteld dat hij naar aanleiding van het eerste bezoek van de Belastingdienst contact had gehad met verdachte, waarbij door [naam 37] aan verdachte was verteld dat de Belastingdienst daar een boekenonderzoek had ingesteld. De heer [naam 40] heeft hen verteld bij het vervolgonderzoek op 30 januari 2012 dat [naam 40] kort na hun eerste bezoek op 11 januari 2012 contact had gehad met verdachte.
Verdachte heeft ter terechtzitting van 8 september 2016 verklaard dat, toen de audit-files in beslag zijn genomen op 30 augustus 2011 in het onderzoek ‘08Rome’, hij meteen gedacht heeft over de fouten die hij gemaakt had ten aanzien van de bestedingen aan zijn woonhuis en dat het risico van uitkomen toen groot was. Verdachte heeft erkend, mede in de inkeerbrieven en in de fiscale standpuntbepaling dat er facturen zijn uit 2008 tot en met 2011 afkomstig van verschillende leveranciers, waaronder de leveranciers waarbij de hiervoor genoemde derdenonderzoeken hebben plaatsgevonden, die vermelden dat er goederen en/of diensten zijn geleverd aan [naam 24] en, voorheen, [verdachte 2] (
hierna: [naam 41]), terwijl deze goederen en/of diensten in werkelijkheid geleverd zijn ten behoeve van de privéwoning van verdachte aan de [adres 6] . Verdachte was zich daar tijdens het onderzoek ’08Rome’ook al bewust van. Erkend is ook dat die, vervalste, facturen zijn opgenomen in de administraties van [naam 24] en [naam 41] en dat die administraties ten grondslag hebben gelegen aan de, daarmee onjuiste, aangiften omzetbelasting (OB) en vennootschapsbelasting (VPB) hetgeen weer mede tot gevolg heeft gehad dat ook de aangiften inkomstenbelasting (IB) van verdachte onjuist zijn gedaan. Verdachte heeft ook toegegeven dat hij er financieel voordeel van heeft gehad.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat verdachte al op het moment van de doorzoeking op 30 augustus 2011, toen onder meer de auditfiles van [naam 24] in beslag zijn genomen, redelijkerwijs moest vermoeden dat een of meer van de in artikel 80, eerste lid, bedoelde ambtenaren (belastingambtenaren en/of opsporingsambtenaren) met de onjuistheid of onvolledigheid van de belastingaangiften genoemd in de tenlastelegging bekend zouden worden. Op 30 augustus 2011 was verdachte immers al bevraagd over de vier vermeende valse facturen gericht aan [naam 24] en had verdachte zich al een tijd lang schuldig gemaakt aan het (laten) opnemen van vervalste facturen in de (bedrijfs)administratie van [naam 24] , welke administratie ten grondslag heeft gelegen aan belastingaangiften genoemd in de tenlastelegging. Daarmee was de kans – objectief gezien – groot dat dit bij een onderzoek aan de auditfiles aan het licht zou komen bij de belastingambtenaren of opsporingsambtenaren. Verdachte heeft zelf ook verklaard dat hij het risico op uitkomen toen als hoog inschatte.
Daarnaast wist verdachte in ieder geval al vóór het moment van indiening van de eerste inkeerbrief op 30 januari 2012, dat één of meer van de in artikel 80, eerste lid, bedoelde ambtenaren (belastingambtenaren en/of opsporingsambtenaren) de onjuistheid of onvolledigheid van de belastingaangiften bekend was of bekend zou worden, of moest hij dit redelijkerwijs vermoeden. Dat leidt de rechtbank af uit de hiervoor weergegeven verklaringen van leveranciers en getuige [naam 20] betreffende de derden-onderzoeken. De rechtbank heeft geen aanleiding te twijfelen aan de inhoud van deze verklaringen, nu deze over en weer ondersteuning vinden in elkaar. Het verweer dat niet de in artikel 80 Awr bedoelde ambtenaren op dat moment reeds op de hoogte waren van de onjuistheid of onvolledigheid van de aangiften gaat niet op, nu het op zijn minst in de lijn der verwachting lag dat ambtenaren met opsporingsbevoegdheid hiervan op de hoogte zouden komen.
De rechtbank concludeert dat geen sprake is van een tijdige inkeer als bedoeld in artikel 69 lid 3 Awr. Het verweer strekkende tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie op díe grond wordt verworpen.
Het verweer dat in elk geval partieel tijdig is ingekeerd gaat evenmin op, nu een inkeer betrekking moet hebben op een volledige belastingaangifte en er niet per vals opgemaakte factuur kan worden ingekeerd.
Naar het oordeel van de rechtbank is ook geen sprake van een gebrek aan opportuniteit van strafvervolging, zoals subsidiair door de verdediging is aangevoerd.
Aan het openbaar ministerie is de bevoegdheid toegekend zelfstandig te beslissen of naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek vervolging moet plaatsvinden. Die beslissing leent zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing, in die zin dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde. Een dergelijk uitzonderlijk geval doet zich voor wanneer de vervolging wordt ingesteld of voortgezet terwijl geen redelijk handelend lid van het openbaar ministerie heeft kunnen oordelen dat met (voortzetting van) de vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn (HR 6 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX4280, NJ 2013/109). Gelet op de ernst en aard van de verdenkingen zoals die uit het dossier naar voren komen en het daarmee samenhangende nadeel waar het dossier van uitgaat, kan naar het oordeel van de rechtbank, ook wanneer de intentie tot inkeer van verdachte en de inmiddels gesloten vaststellingsovereenkomst meegewogen worden, niet gezegd worden dat geen redelijk handelend lid van het openbaar ministerie heeft kunnen oordelen dat met (voortzetting van) de vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn.
Ook op dit punt wordt het verweer strekkende tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie verworpen.