ECLI:NL:RBGEL:2016:5996

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
9 november 2016
Publicatiedatum
10 november 2016
Zaaknummer
05/880061-16
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor zware mishandeling en opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet

Op 9 november 2016 heeft de Rechtbank Gelderland in Arnhem uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van zware mishandeling en het opzettelijk aanwezig hebben van hennepplanten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 42 maanden voor het schieten op een slachtoffer, wat resulteerde in zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank verwierp het beroep op (putatief) noodweer en noodweerexces, oordelend dat er geen sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. De verdachte had op 15 december 2015 met een vuurwapen op het bovenbeen van het slachtoffer geschoten, wat leidde tot een ernstige schotwond. Daarnaast werd de verdachte ook vervolgd voor het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 2.400 hennepplanten in zijn woning op 29 maart 2016. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wetenschap had van de hennepplantage, ondanks zijn verklaring dat hij de woning had verhuurd. De rechtbank achtte de feiten wettig en overtuigend bewezen en legde de verdachte een gevangenisstraf op, waarbij ook een schadevergoeding aan het slachtoffer werd toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/880061-16
Datum uitspraak : 9 november 2016
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1977 te [geboorteplaats],
wonende te [adres 1], [woonplaats]
thans gedetineerd te P.I. Arnhem - HvB Arnhem Zuid te Arnhem
raadslieden: mr. I.V. Nagelmaker en mr. K. Karakaya, advocaten te Apeldoorn.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 13 juli, 24 augustus en 26 oktober 2016.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 15 december 2015 te Arnhem, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in
vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een persoon, te weten [slachtoffer], opzettelijk en met voorbedachten rade van het
leven te beroven, met een vuurwapen een kogel in het rechter bovenbeen van die [slachtoffer] heeft
geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 15 december 2015 te Arnhem, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, aan een persoon, te weten [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft
toegebracht door met een vuurwapen een kogel op hem af te vuren waardoor die
[slachtoffer] werd getroffen in zijn rechter bovenbeen (met een schotverwonding met
een comminutieve proximale femurschachtfractuur als gevolg);
2.
hij op of omstreeks 29 maart 2016 te Arnhem opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 2.400 hennepplanten, in elk geval een
hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld
in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het
vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2a. Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht het Openbaar Ministerie ten aanzien van feit 2 niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging. In een ambtsedig proces-verbaal is door een verbalisant vermeld dat er in twee ruimtes in totaal 2.471 hennepplanten zijn aangetroffen en dat er 16 planten per m2 stonden. De ruimtes zouden dan 65,87m2 en 88,56m2 zijn. Na nader onderzoek is gebleken dat de ruimtes samen 74,22m2 betroffen waardoor het geverbaliseerde aantal planten per m2 onjuist is. Dit verschil is dusdanig dat sterk getwijfeld moet worden aan de betrouwbaarheid van het ambtsedig proces-verbaal en andere met betrekking tot dit feit opgestelde processen-verbaal. De juistheid hiervan is niet meer te controleren waardoor sprake is van een onherstelbaar vormverzuim zoals bedoeld in artikel 359a Sv. Het Openbaar Ministerie heeft ondanks verzoeken van de verdediging deze fouten niet hersteld en dit pas na opdracht daartoe van de rechtbank gedaan. Daarmee is sprake van een onherstelbaar vormverzuim waardoor ernstige inbreuk is gemaakt op de beginselen van een behoorlijk procesorde en daardoor zijn doelbewust en met grove veronachtzaming de belangen van verdachte en diens recht op een eerlijke behandeling tekort gedaan.
De verdediging heeft subsidiair verzocht om het proces-verbaal uit te sluiten van het bewijs, en uiterst subsidiair om het vormverzuim mee te wegen in de strafmaat.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vervolging. Twee verbalisanten hebben op ambtseed verklaard dat de hennepplanten handmatig zijn geteld dus er is geen reden om te twijfelen aan de juistheid hiervan. Daarnaast heeft het Openbaar Ministerie direct na het verzoek van de verdediging opdracht gegeven om de ruimtes opnieuw op te meten. Het Openbaar Ministerie heeft daarmee dus niet geweigerd nader onderzoek te verrichten.
Beoordeling door de rechtbank
Om te beoordelen of het Openbaar Ministerie al dan niet ontvankelijk is in de vervolging, dient eerst te worden vastgesteld of sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek. Pas indien daar sprake van is, komt de rechtbank toe aan de vraag of aan dit verzuim consequenties dienen te worden verbonden en zo ja, welke consequenties.
Door de verbalisanten is in een ambtsedig proces-verbaal opgenomen dat in de woning op de [adres 2] in Arnhem in twee ruimtes hennep is aangetroffen. De aanwezige hennepplanten zijn handmatig geteld en het betrof in totaal 2.471 planten. Er stonden 16 planten per m2. In een nader proces-verbaal is door de verbalisanten opgenomen dat de ruimtes gemeten zijn en dat het totale oppervlak 74.22 m2 betrof. Het aantal planten per m2zou op basis van deze meting dus niet 16, maar in ruimte 1 34, 22 planten per m2 en in ruimte 2 32,63 planten per m2 zijn.
De onjuiste bepaling van het aantal planten per m2 in het eerste proces-verbaal is gecorrigeerd in het aanvullende proces-verbaal. De rechtbank heeft verder geen reden om op basis van deze correctie aan te nemen dat ook de overige gegevens betreffende het aantreffen van een hennepplantage in de beide processen-verbaal onbetrouwbaar zouden zijn. De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv. Het verweer wordt dan ook verworpen.
Door de verdediging is subsidiair een beroep gedaan op bewijsuitsluiting. Nu de rechtbank van oordeel is dat geen sprake is van een vormverzuim, wordt tevens dit verweer verworpen. Ook het meer subsidiaire beroep op strafvermindering wordt op deze grond verworpen.
2b. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Ten aanzien van feit 1
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Verdachte heeft op 15 december 2015 in Arnhem met een vuurwapen een kogel in het rechter bovenbeen (hoog in de lies, net onder het heup bot) van [slachtoffer] geschoten. [2]
Als gevolg van dit schot is bij [slachtoffer] het volgende letsel geconstateerd:
  • ernstig bloedverlies;
  • meervoudige breukdelen;
  • meerdere losse botfragmenten.
[slachtoffer] is hieraan geopereerd. [3]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht verdachte vrij te spreken van het onder 1, primair tenlastegelegde medeplegen van poging tot moord.
De officier van justitie heeft ten aanzien van feit 1 gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een poging tot doodslag. Hiertoe heeft de officier van justitie aangevoerd dat verdachte met een pistool op het slachtoffer heeft geschoten en hem daarbij in het bovenbeen heeft geraakt. De kans dat het slachtoffer hierdoor zou kunnen komen te overlijden was aanmerkelijk nu verdachte het slachtoffer hoog in de lies heeft geraakt, nabij zeer vitale delen. Bij tijdig geleverde zorg zou de kans op overlijden 10% zijn. Verdachte heeft deze aanmerkelijke kans willens en wetens aanvaard. De officier van justitie acht tevens bewezen dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte]. [medeverdachte] zou volgens getuigen [getuige 1] en [getuige 2] verdachte de opdracht hebben gegeven een wapen te pakken en hebben gezegd ‘wij gaan dit normaal oplossen, wij zijn geen kinderen’. Hierna heeft verdachte een wapen gehaald en op het slachtoffer geschoten.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van feit 1 verzocht verdachte vrij te spreken van het primair tenlastegelegde nu niet kan worden bewezen dat sprake was van voorbedachte rade. Tevens kan niet worden bewezen dat sprake was van een aanmerkelijke kans dat het slachtoffer zou kunnen komen te overlijden, en indien die kans wel aanmerkelijk was, dat verdachte deze kans willens en wetens heeft aanvaard. Daarnaast heeft de verdediging ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde verzocht verdachte partieel vrij te spreken van het ‘medeplegen’. Indien de rechtbank niettemin zou menen dat op basis van de deskundigenverklaring van Heutz sprake zou zijn van een aanmerkelijke kans op overlijden is door verdediging voorwaardelijk verzocht om heropening het onderzoek, teneinde een contra-expertise te doen plaatsvinden.
Beoordeling door de rechtbank
Poging moord/doodslag
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of de kans dat [slachtoffer] door het door verdachte geloste schot zou komen te overlijden, aanmerkelijk was en indien dat het geval is of verdachte deze kans ook willens en wetens heeft aanvaard.
Aanmerkelijke kans
Verdachte heeft op [slachtoffer] geschoten en hem daarbij in het rechter bovenbeen ter hoogte van de lies geraakt. Verdachte heeft verklaard dat hij naar beneden heeft gericht. [4] Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat verdachte eerst richtte op de borst van het slachtoffer en daarna zijn hand naar beneden ging. Terwijl de hand van verdachte verder naar beneden ging, hoorde getuige dat het schot afging. [5] Getuige [getuige 3] heeft verklaard dat de arm van verdachte wees in de richting van het bovenbeen van het slachtoffer. Zij stonden op korte afstand van elkaar. De verdachte had een klein voorwerp vast en daar kwam een klein vonkje en een knal uit [6] (de rechtbank begrijpt: een vuurwapen).
Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat verdachte van een korte afstand op het slachtoffer heeft geschoten waarbij verdachte het wapen naar beneden richtte op het moment dat hij schoot. Bij het schieten heeft verdachte het slachtoffer in zijn bovenbeen geraakt. De rechtbank is in dit geval van oordeel dat door het op een korte afstand, gericht naar beneden schieten op de benen, de kans op het overlijden van het slachtoffer niet aanmerkelijk was. In de benen bevinden zich immers geen vitale organen. Daarnaast is de kans gering dat bij een dergelijke wijze van schieten een ander, vitaal, lichaamsdeel wordt geraakt.
Dat door deskundige Heutz is gerapporteerd dat de kans op overlijden van het slachtoffer 10% betrof, doet daar naar het oordeel van de rechtbank niet aan af nu dit niet zonder meer kan worden aangemerkt als een aanmerkelijke kans. Hieraan voegt de rechtbank toe dat indien al sprake zou zijn van een aanmerkelijk kans, het nog daargelaten is of verdachte zich van deze kans bewust moest zijn geweest en dit ook op de koop heeft toegenomen.
De rechtbank zal verdachte dan ook van de primair tenlastegelegde poging tot moord c.q. doodslag vrijspreken. De rechtbank komt gelet hierop niet toe aan het voorwaardelijke verzoek van de verdediging tot het heropenen van het onderzoek en het laten uitvoeren van een contra-expertise.
Zwaar lichamelijk letsel
Het schot van verdachte waardoor [slachtoffer] in zijn lies is geraakt, heeft bij [slachtoffer] meerdere botbreuken, meerdere losse botfragmenten en ernstig bloedverlies veroorzaakt. Deze breuk zit ter hoogte van de lies, net onder het heupbot. Het slachtoffer is hiervoor direct na het incident geopereerd. Hoewel in de tenlastelegging het letsel van het slachtoffer is beschreven als ‘een communitieve proximale femurschachtfractuur’ is de rechtbank die term in het procesdossier niet tegengekomen. Gelet op de inhoud van de medische verklaring stelt de rechtbank vast dat het bij het slachtoffer ontstane letsel aangemerkt kan worden als zwaar lichamelijk letsel en acht het subsidiair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
Medeplegen
De vraag die rechtbank tot slot dient te beantwoorden is of sprake is van medeplegen.
Om te komen tot een bewezenverklaring van medeplegen moet sprake zijn van een bewuste en nauwe samenwerking. De bijdrage van medeverdachte aan het delict dient van voldoende gewicht te zijn. Het enkele niet-distantiëren is onvoldoende om te spreken van medeplegen.
Getuige [getuige 1], broer van het slachtoffer, heeft verklaard dat medeverdachte [medeverdachte] aan verdachte de opdracht heeft gegeven om een wapen te halen. Getuige [getuige 2] was ook bij het incident aanwezig en heeft in zijn tweede verhoor verklaard dit ook te hebben gehoord maar is daar tijdens zijn verhoor bij de rechter-commissaris op teruggekomen. Nu enkel getuige [getuige 1] hierover heeft verklaard, komt de rechtbank tot de conclusie dat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs in het dossier voor handen is om vast te kunnen stellen dat dat [medeverdachte] aan [verdachte] opdracht heeft gegeven een wapen te halen.
Nadat het slachtoffer is gearriveerd en is uitgestapt, heeft verdachte zijn wapen gepakt en op het slachtoffer geschoten. [medeverdachte] was daarbij op dat moment in de buurt aanwezig. Deze enkele aanwezigheid en het niet-distantiëren is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om te spreken van een nauwe en bewuste samenwerking. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van dat deel van het tenlastegelegde.
Conclusie
De rechtbank heeft op grond van de voorgenoemde bewijsmiddelen de overtuiging dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de zware mishandeling van [slachtoffer], hetgeen subsidiair ten laste is gelegde.
Ten aanzien van feit 2
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 29 maart 2016 is op de [adres 2] in Arnhem een hennepkwekerij aangetroffen. Deze woning is eigendom van verdachte. [7]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte 2.400 hennepplanten aanwezig heeft gehad.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht verdachte vrij te spreken van het onder 2 tenlastegelegde nu verdachte vanaf december 2015 niet meer in de woning woonde en hij geen wetenschap van de aanwezigheid van de hennep had. Indien de rechtbank wel bewezen acht dat verdachte hennep aanwezig heeft gehad, heeft de verdediging verzocht uit te gaan van de helft van het aantal getelde planten.
Beoordeling door de rechtbank
In de woning van verdachte is een grote hoeveelheid hennep aangetroffen. Volgens de verbalisanten waren de op 29 maart 2016 aangetroffen hennepplanten 6 weken oud.
Verdachte heeft verklaard vanaf december 2015 niet meer in de woning te zijn geweest en de woning te hebben verhuurd aan een Pools stel. De naam van deze huurders, wist verdachte echter niet.
In de woning van verdachte, waar de hennepkwekerij is aangetroffen, is een laptop en een rekening aangetroffen. Op de rekening staat de aankoop van een ASUS laptop met het serienummer F9N0CV395026385 en staan de klantgegevens: [verdachte], [adres 1], [woonplaats]. In de woning is een ASUS laptop aangetroffen met hetzelfde serienummer. [8]
De rechtbank gaat er dan ook van uit dat deze laptop van verdachte is. Uit onderzoek naar de laptop is gebleken dat op 7 januari 2016 met deze laptop een website is bezocht. Tevens bleek dat ook met deze laptop de website van de KLM is bezocht. Op deze website waren ticketgegevens betreffende verdachte zichtbaar van een reis naar Aruba en Curaçao. Verdachte is begin februari op vakantie naar Aruba en Curaçao geweest. [9] In de woning zijn tevens de medicijnen Prezal en Lansoprazol aangetroffen. [10] Verdachte heeft verklaard deze medicijnen te gebruiken. [11]
Gelet op het feit dat verdachte geen duidelijkheid heeft gegeven over aan wie hij deze woning heeft verhuurd, hij daarvan geen stukken (zoals een huurovereenkomst, bankafschriften) heeft overlegd en in de woning spullen zijn aangetroffen die van verdachte zijn, acht de rechtbank de verklaring van verdachte dat hij niet meer in de woning kwam ongeloofwaardig. Met name nu met de laptop van verdachte, die op 29 maart in 2016 in de woning is aangetroffen, op 7 januari 2016 nog een website is bezocht, terwijl verdachte naar zijn zeggen toen al niet meer in de woning verbleef. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte in de periode waarin de hennep is gekweekt, in de woning verbleef en dan ook wetenschap had van de aanwezigheid van deze hennep.
Nu bij het opmaken van het eerste proces-verbaal is uitgegaan van een foutieve plantenverdeling kan de rechtbank niet uitsluiten dat het aantal getelde planten onjuist is. De rechtbank zal dan ook niet uitgaan van het in het proces-verbaal genoemde aantal planten. Uit de zich in het dossier bevindende foto’s [12] volgt echter wel dat in de woning in ieder geval meer dan 30 gram hennep aanwezig was. De rechtbank acht dan ook het onder 2 tenlastegelegde in zoverre dan ook wettig en overtuigend bewezen.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, subsidiair en onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1, subsidiair
hij op
of omstreeks15 december 2015 te Arnhem,
tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen,aan een persoon, te weten [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft
toegebracht door met een vuurwapen een kogel op hem af te vuren waardoor die
[slachtoffer] werd getroffen in zijn rechter bovenbeen (met een schotverwonding met
een
comminutieve proximale femurschachtfractuur als gevolg)
2.
hij op
of omstreeks29 maart 2016 te Arnhem opzettelijk aanwezig heeft gehad
ongeveer 2.400 hennepplanten,
in elk gevaleen hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II,
dan wel aangewezen krachtens het
vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1, subsidiair:
Zware mishandeling
Ten aanzien van feit 2:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder C gegeven verbod van de Opiumwet

5.De strafbaarheid van het feit en van de verdachte

(Putatief) noodweer
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat ten aanzien van feit 1 sprake is van noodweer, dan wel putatief noodweer en heeft verzocht verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging.
[slachtoffer] kwam zeer hard aanrijden in een grote, zware auto en heeft daarbij verdachte geraakt. Verdachte is twee meter naar achteren gevlogen en tegen een hekje aan gekomen. Vervolgens is [slachtoffer] uitgestapt en riep ‘Gel lan’, wat betekent: ‘wat is hier aan de hand’ of ‘kom maar op’, op een zeer onfatsoenlijke manier. Hieruit is al gebleken dat [slachtoffer] geen goede bedoelingen had. [getuige 1] heeft geprobeerd [slachtoffer] tegen te houden en heeft geroepen ‘nee, niet doen’. [slachtoffer] is vervolgens met zijn linker hand naar de achterkant van zijn rug gegaan. Van Turken is bekend dat zij hun wapen altijd daar dragen. Gelet hierop heeft verdachte gedacht dat [slachtoffer] op hem ging schieten en heeft hij in een reflex zijn wapen gepakt en wilde verdachte een waarschuwingsschot, gericht naar beneden, lossen.
Verdachte verkeerde in een noodweersituatie, dan wel mocht veronderstellen dat sprake was van een noodweersituatie en het schieten richting de grond was dan ook gerechtvaardigd waardoor sprake is van (putatief) noodweer.
Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat sprake is van (putatief) noodweerexces. Er was sprake van een noodweersituatie toen [slachtoffer] hard aan kwam rijden. Verdachte dacht daarna dat [slachtoffer] op hem ging schieten en is daarom in een hevige gemoedsbeweging terecht gekomen.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van (putatief) noodweer, dan wel (putatief) noodweerexces.
Beoordeling door de rechtbank
Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat sprake is van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed, waartegen de noodzakelijke verdediging geboden is.
Indien geen sprake is van een noodweersituatie, kan onder bepaalde omstandigheden een beroep worden gedaan op putatief noodweer indien men abusievelijk in de veronderstelling is zich te moeten verdedigen: het (dreigend) gevaar is ingebeeld, maar wel op goede en rechtens aanvaardbare gronden ingebeeld.
Gelet op de verklaring van verdachte en de getuigen [getuige 3] en [getuige 4] acht de rechtbank het aannemelijk dat [slachtoffer] hard is komen aan rijden met de auto. Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat zij allemaal aan de kant moesten springen. Geen van de getuigen heeft echter verklaard dat iemand door de auto is geraakt noch dat iemand twee meter naar achter is gevlogen. De rechtbank acht dit dan ook onaannemelijk.
De rechtbank is van oordeel dat het hard komen aan rijden met de auto waarbij verdachte aan de kant moest springen, zou kunnen worden gezien als een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Die noodweersituatie stopte echter op het moment dat de auto stil stond. Op dat moment was het gevaar van de auto immers verdwenen.
Nadat de auto tot stilstand kwam, is [slachtoffer] uitgestapt, heeft hij ‘Gel lan’ geroepen en een handbeweging naar zijn rug gemaakt. De verklaring van verdachte dat [getuige 1] [slachtoffer] nog wilde tegenhouden, acht de rechtbank onaannemelijk nu enkel verdachte hierover heeft verklaard en dit niet wordt ondersteund door enig ander bewijsmiddel. [getuige 1] heeft in zijn verhoor bij de rechter-commissaris juist verklaard dat hij zijn broer [slachtoffer] probeerde te waarschuwen voor verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat de enkele feiten dat [slachtoffer] ‘gel lan’ heeft geroepen en een handbeweging naar de rug heeft gemaakt, onvoldoende is om te spreken van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Ook niet in combinatie met het feit dat [slachtoffer] daarvoor hard is komen aan rijden. Tevens kan in deze situatie niet worden gesproken van een onmiddellijk dreigend gevaar. Nergens is uit gebleken dat [slachtoffer] een wapen wilde pakken en op verdachte wilde schieten.
De rechtbank is tevens van oordeel dat deze feiten en omstandigheden onvoldoende zijn om aan te nemen dat verdachte mocht denken dat [slachtoffer] op hem zou gaan schieten (putatief noodweer). Verdachte kende [slachtoffer] niet en heeft ook verklaard dat hij nog steeds niet weet of [slachtoffer] iets van een wapen bij zich had. De enkele handbeweging naar de rug is daarvoor onvoldoende om dat te mogen aannemen.
De rechtbank is van oordeel dat op het moment dat verdachte op [slachtoffer] heeft geschoten, geen sprake was van een noodweersituatie, noch dat verdachte mocht veronderstellen dat daar sprake van was en daarmee geen noodzaak bestond tot verdediging. De rechtbank verwerpt het verweer.
(Putatief) noodweerexces
Voor een succesvol beroep op noodweerexces moet ten eerste sprake zijn van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van eigen lijf.
De rechtbank is van oordeel dat op het moment dat [slachtoffer] een handbeweging naar zijn rug maakte, er geen sprake was van een noodweersituatie, noch dat verdachte dit mocht veronderstellen. Een beroep op (putatief) noodweerexces is dan ook niet mogelijk.
Indien al sprake zou zijn van een noodweersituatie op het moment dat [slachtoffer] hard kwam aanrijden, is verdachte te laat met zijn verdediging gestart. Naar het oordeel van de rechtbank kan het schieten op [slachtoffer] niet worden aangemerkt als een onmiddellijk gevolg van een door de aanranding veroorzaakte hevige gemoedsbeweging. Ook niet als daarbij wordt meegenomen dat [slachtoffer] een beweging naar zijn rug maakte.
De rechtbank verwerpt dan ook het verweer.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de feiten en verdachte strafbaar, nu ook geen andere straf- of schulduitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.

6.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder 1, primair en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren.
Ten aanzien van het beslag heeft de officier van justitie de teruggave van de voorwerpen onder de nummers 2 t/m 6 en 8 t/m 28 van de aangehechte beslaglijst gevorderd.
Ten aanzien van het beslag heeft de officier van justitie de vernietiging van de voorwerpen onder de nummers 1 en 7 van de aangehechte beslaglijst gevorderd.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht bij de bepaling van de straf rekening te houden met de volgende omstandigheden. Verdachte woont nog bij zijn ouders. De familie van verdachte is naar aanleiding van het incident aangevallen door de familie van [slachtoffer]. Zij durven daarom ook niet ter terechtzitting aanwezig te zijn. Verdachte heeft veel stress gehad vanwege het feit dat zijn medeverdachte en beste vriend [medeverdachte] onterecht heeft vastgezeten. Daarnaast is door de reclassering gesteld dat verdachte geen hulp van hen nodig heeft. Tevens heeft verdachte geen relevante documentatie.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 13 september 2016;
- een voorlichtingsrapportage van Reclassering Nederland, gedateerd 8 juli 2016.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.
Verdachte heeft met een vuurwapen op een man geschoten. Verdachte heeft de man in zijn bovenbeen geraakt waarbij een deel van het been van het slachtoffer is verbrijzeld. Deze verwondingen waren zo ernstig dat het slachtoffer direct naar het ziekenhuis moest worden gebracht en moest worden geopereerd. De rechtbank neemt het verdachte zeer kwalijk dat hij zonder concrete aanleiding met een vuurwapen op de man heeft geschoten. De man kwam enkel naar de plek toe na een verontrustend telefoontje van zijn broertje om hulp. Het slachtoffer was nog maar net uit de auto gestapt toen verdachte al op hem schoot. De impact van het geweld is dan ook groot. Het slachtoffer heeft aangegeven er doorheen te zitten, agressief en angstig te zijn. Nu bijna een jaar later heeft het slachtoffer nog steeds last van zijn been. Daarnaast heeft alles zich op de openbare weg plaatsgevonden. Hierdoor hebben ook anderen dit grove geweld moeten waarnemen. Dit zal veel impact op de omstanders hebben gehad. Tevens tast een dergelijk gewelddadig, ernstig misdrijf de algemene gevoelens van veiligheid van de samenleving in grote mate aan.
Naast deze feiten heeft verdachte zich ook nog schuldig gemaakt aan het bezit van hennep. Verdachte is al eerder veroordeeld voor een dergelijk feit. Naar het oordeel van de rechtbank is voor deze feiten enkel een langdurige gevangenisstraf passend. De rechtbank zal verdachte een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is geëist nu de rechtbank minder bewezen heeft verklaard. Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden passend en geboden is.
Ten aanzien van het beslag overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank is van oordeel dat de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen onder de nummers 1 en 7 van de aangehechte beslaglijst dienen te worden onttrokken aan het verkeerd, aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en de wet.
De rechtbank is van oordeel dat de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen onder de nummers 2 t/m 6 en 8 t/m 28 van de aangehechte beslaglijst toebehoren aan verdachte en aan verdachte zullen moeten worden teruggegeven.

7. De beoordeling van de civiele vordering(en), alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het onder 1, subsidiair bewezenverklaarde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 17.502,82.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering deels toe te wijzen tot het bedrag van
€ 9.111,32. Voor het overige heeft de officier van justitie verzocht dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de vordering.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren nu de verdediging heeft bepleit verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging. Subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat sprake is van eigen schuld en dat de vordering te ingewikkeld is voor het strafproces. Meer subsidiair heeft de verdediging het volgende aangevoerd:
  • kosten kleding: kosten zijn niet onderbouwd met bonnetjes of rekeningafschriften;
  • telefoon: er is geen bewijs dat de telefoon kapot is gegaan door een val na het schietincident;
  • eigen risico: de benadeelde partij heeft waarschijnlijk een deel van zijn eigen risico voor andere dingen moeten betalen;
  • incasso- en herinneringskosten: de benadeelde partij heeft een schadebeperkingsplicht;
  • verzorgingskosten: het aantal opgegeven uren is zeer hoog en deze dienen voor de eerste week op 2 a 3 uur per dag te worden geschat en op 2 uur voor de laatste zeven weken;
  • huishoudelijke hulp: het is onwaarschijnlijk dat de benadeelde partij zoveel huishoudelijke taken deed;
  • smartengeld: de benadeelde partij loopt volgens verschillende mensen niet meer op krukken en volgens het ziekenhuis kan hij zijn rechterbeen weer volledig belasten. Daarnaast is er geen bewijs dat de benadeelde partij aan PTSS lijdt;
  • proceskosten: er dient hiervoor € 143,- te worden vergoed;
  • wettelijke rente: loopt pas van het moment dat de kosten zijn gemaakt, niet vanaf het moment van het schieten.
Beoordeling door de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen tot een bedrag van € 6.011,32 schade heeft geleden, hetgeen hieronder per schadepost zal worden toegelicht. Voor deze schade is verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk. In zoverre is de vordering voor toewijzing vatbaar, inclusief de daarover gevorderde wettelijke rente met ingang van de hieronder te noemen data. Met betrekking tot een aantal schadeposten zal de ingangsdatum worden bepaald op 8 juli 2016, de datum van de voorlopige schadestaat.
Materiële schade
Als gevolg van het bewezenverklaarde is de kleding van de benadeelde partij open geknipt. Uit de foto’s in het dossier is gebleken dat dit kleding betrof van de merken ‘Parajumper’, ‘Adidas’ en ‘Armani’. Nu de hoogte van de schade de rechtbank niet onredelijk voorkomt en het begrijpelijk is dat de benadeelde partij van dergelijke gebruiksvoorwerpen geen bonnen meer heeft, is zij van oordeel dat deze schadeposten kunnen worden toegewezen.
De schadepost met betrekking tot de iPhone acht de rechtbank echter niet toewijsbaar nu het dossier geen aanknopingspunten bevat voor deze schadepost. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Een bedrag van € 1.180 aan materiële schade zal worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 15 december 2015.
Medische kosten
Als gevolg van het bewezenverklaarde heeft de benadeelde partij diverse behandelingen moeten ondergaan. Deze kosten bevatten onder andere de eigen bijdrage van 2015 en 2016 en incassokosten. De rechtbank acht het aannemelijk dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde deze kosten heeft moeten betalen, met name nu het bewezenverklaarde in december 2015 heeft plaatsgevonden en de benadeelde partij blijkbaar nog niets aan eigen bijdrage heeft hoeven betalen voor het jaar 2015. Met betrekking tot de incassokosten merkt de rechtbank op dat deze kosten in zodanig verband staan met het tenlastegelegde, dat dit aan verdachte kan worden toegerekend. Het verweer wordt dan ook verworpen. Ook de verdere, niet betwiste medische kosten zijn toewijsbaar. Dit bedraagt in totaal 2.231,32 euro, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover met ingang van 8 juli 2016.
Reiskosten, telefoonkosten,
Als gevolg van het bewezenverklaarde heeft de benadeelde partij reis- en telefoonkosten gemaakt. Deze kostenposten zijn door de verdediging inhoudelijk niet betwist. Nu de schadepost naar het oordeel van de rechtbank voldoende is onderbouwd, is zij van oordeel dat de vordering met betrekking tot deze schadepost, te weten € 100,-, kan worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover per 8 juli 2016.
Verzorgingskosten en huishoudelijke hulp
Deze kosten betreffen naar het oordeel van de rechtbank verplaatste schade en is geen schade die de benadeelde partij zelf als gevolg van het bewezenverklaarde heeft geleden. Daarmee is geen sprake van rechtstreekse schade. De benadeelde partij zal dan ook in dit deel de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
Immateriële schade
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks nadeel is toegebracht dat niet in vermogensschade bestaat. De benadeelde partij is met een vuurwapen neergeschoten en is daarbij in zijn been geraakt. Hij moest daarna direct worden geopereerd. Het geweldsmisdrijf dat de benadeelde partij is overkomen, heeft zowel psychisch als fysiek zeer grote impact gehad op zijn leven. Dit is aan verdachte toe te rekenen. Aan de wettelijke vereisten, waaronder die genoemd in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, is voldaan. Naar maatstaven van billijkheid, rekening houdend met de aard en de ernst van het feit en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen plegen toe te wijzen, zal een smartengeld van
€ 2.500 worden toegekend, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 december 2015. De benadeelde partij zal voor het overige deel van zijn vordering niet-ontvankelijk verklaard worden.
Proceskosten
Nu de benadeelde partij een uitkering krijgt, gaat de rechtbank ervan uit dat de benadeelde partij op basis van toevoeging rechtsbijstand heeft gehad. Tevens is de benadeelde partij het slachtoffer van een ernstig geweldsmisdrijf en hoeft hij dan ook geen eigen bijdrage te betalen. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat de benadeelde partij zelf geen proceskosten heeft gehad en zal de benadeelde partij dan ook in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Gelet op al het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen bedrag ten behoeve van genoemde benadeelde partij. De schadevergoedingsmaatregel geldt ook voor de verschenen wettelijke rente. Bij de bepaling van de vervangende hechtenis is de wettelijke rente buiten beschouwing gelaten.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 27, 36b, 36d, 36f, 57, 91, 302 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3, 11 en 13 van de Opiumwet.

9.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van het onder 1, primair tenlastegelegde feit;
 verklaart bewezen dat verdachte de overige tenlastegelegde feiten, zoals hierboven onder punt 3 vermeld, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het onder 1, subsidiair en 2 bewezenverklaarde tot
een gevangenisstraf voor de duur van 42 (tweeënveertig) maanden.
Beveeltovereenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering zal worden gebracht.
Beveeltde onttrekking aan het verkeer van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen onder de nummers 1 en 7 van de aangehechte beslaglijst;
Beveeltde teruggave van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen onder de nummers 2 t/m 6 en 8 t/m 28 van de aangehechte beslaglijst aan de veroordeelde.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer].
Wijst de vordering van de benadeelde partij ten dele toe.
- Veroordeelt de veroordeelde tegen kwijting aan [slachtoffer], te betalen € 6011,32 (zegge: zesduizend en elf euro en tweeëndertig cent) te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 3.680,- per 15 december 2015, over een bedrag van € 2.331,32 per 8 juli 2016, steeds tot de dag der algehele voldoening.
  • Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
  • Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Maatregel van schadevergoeding
- Legt op aan veroordeelde de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer aan [slachtoffer], te betalen € 6011,32 (zegge: zesduizend en elf euro en tweeëndertig cent) te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 3.680,- per 15 december 2015, over een bedrag van € 2.331,32 per 8 juli 2016, steeds tot de dag der algehele voldoening, bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van de hoofdsom te vervangen door hechtenis voor de duur van 65 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
- Bepaalt daarbij dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. K. Gilhuis (voorzitter), mr. Y.M.J.I. Baauw en mr. G.J.M. van Wijk, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.G.A. Luijckx, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 9 november 2016.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Oost Nederland, district Gelderland-Midden, districtsrecherche, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2015613061 (onderzoek Condor), gesloten op 10 mei 2016 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte, p. 46-47; verklaring verdachte ter terechtzitting d.d. 26 oktober 2016.
3.Geneeskundige verklaring, p. 54; letselrapportage betreffende [slachtoffer], d.d. 8 juli 2016, derde pagina.
4.Verklaring verdachte ter terechtzitting d.d. 26 oktober 2016.
5.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2], p. 96.
6.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3], p. 128.
7.Proces-verbaal van bevindingen, p. 421-423.; verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 26 oktober 2016.
8.Proces-verbaal van bevindingen, p. 381, 398.
9.Proces-verbaal van bevindingen, p. 382.
10.Aangetroffen administratie perceel [adres 2] t.n.v. [verdachte], p. 486.
11.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 597.
12.Fotorapportage aangetroffen hennepkwekerij, p. 431 (foto ‘hennepplanten’).