ECLI:NL:RBGEL:2016:6001

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
9 november 2016
Publicatiedatum
10 november 2016
Zaaknummer
05/880076-16
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor medeplegen van poging tot moord/doodslag en zware mishandeling

Op 9 november 2016 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van medeplegen van een poging tot moord/doodslag en zware mishandeling. De tenlastelegging betrof een schietincident op 15 december 2015 in Arnhem, waarbij de verdachte en een medeverdachte betrokken waren. De officier van justitie stelde dat de verdachte een actieve rol had gespeeld in de samenwerking met de medeverdachte, die het slachtoffer met een vuurwapen had beschoten. De verdediging betwistte echter dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking en vroeg om vrijspraak.

De rechtbank heeft de verklaringen van getuigen en de rol van de verdachte zorgvuldig gewogen. Het bleek dat de verdachte weliswaar aanwezig was bij het schietincident, maar dat er onvoldoende bewijs was voor een nauwe samenwerking met de medeverdachte. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet substantieel had bijgedragen aan het delict en sprak hem vrij van zowel de poging tot moord als de zware mishandeling. Daarnaast werd de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, omdat de verdachte was vrijgesproken van het tenlastegelegde feit. De rechtbank gelastte de teruggave van inbeslaggenomen voorwerpen aan de rechthebbende.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/880076-16
Datum uitspraak : 9 november 2016
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1977 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] , [woonplaats]
raadsman: mr. C.C.J. Tuip, advocaat te Amsterdam.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 13 juli, 24 augustus en 26 oktober 2016.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 15 december 2015 te Arnhem, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in
vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een persoon, te weten [slachtoffer] , opzettelijk en met voorbedachten rade van het
leven te beroven, met een vuurwapen een kogel in het rechter bovenbeen van die [slachtoffer] heeft
geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 15 december 2015 te Arnhem, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, aan een persoon, te weten [slachtoffer] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft
toegebracht door met een vuurwapen een kogel op hem af te vuren waardoor die
[slachtoffer] werd getroffen in zijn rechter bovenbeen (met een schotverwonding met
een comminutieve proximale femurschachtfractuur als gevolg);

2.Overwegingen ten aanzien van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht verdachte vrij te spreken van het medeplegen van poging tot moord. De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een poging tot doodslag. Hiertoe heeft de officier van justitie aangevoerd dat medeverdachte [medeverdachte] met een pistool op het slachtoffer heeft geschoten en hem daarbij het bovenbeen heeft geraakt. Verdachte heeft bij deze handelingen een zodanige rol gespeeld dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [medeverdachte] en verdachte. Verdachte was bij het ontstaan van het conflict (tussen [medeverdachte] en de broer van het slachtoffer, [getuige 1] ) en op 15 december 2015 aanwezig. Verdachte heeft contact gehad met [getuige 1] . over de teruggave van geld of een wapen. Op 15 december heeft verdachte [getuige 1] voor het eerst aangesproken en bleef verdachte aanwezig bij de ruzie die ontstond. Verdachte heeft volgens getuigen [getuige 1] en [getuige 2] toen aan [medeverdachte] opdracht gegeven ‘dat grote ding/ het wapen’ te pakken. Verdachte heeft tevens gezegd ‘wij gaan dit normaal oplossen, wij zijn geen kinderen’.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] heeft de officier van justitie verzocht de vordering deels toe te wijzen tot het bedrag van € 9.111.32. Voor het overige heeft de officier van justitie verzocht dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de vordering.
Ten aanzien van het beslag heeft de officier van justitie de teruggave van de voorwerpen onder de nummers 1 t/m 11 van de aangehechte beslaglijst gevorderd.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht verdachte vrij te spreken van het primair en subsidiair tenlastegelegde nu niet kan worden bewezen dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking.
Beoordeling door de rechtbank
Niet ter discussie staat dat op 15 december 2015 op straat een discussie tussen [medeverdachte] en [getuige 1] heeft plaatsgevonden, waarna [getuige 1] zijn broer [slachtoffer] , het slachtoffer, heeft opgebeld. [slachtoffer] is vervolgens met de auto naar hen toe gereden. Nadat [slachtoffer] uit zijn auto is gestapt, heeft [medeverdachte] op hem geschoten en heeft hem daarbij in zijn bovenbeen heeft geraakt.
Verdachte is het medeplegen hiervan tenlastegelegd.
Om te spreken van medeplegen moet sprake zijn van een bewuste en nauwe samenwerking. De bijdrage van verdachte aan het delict dient van voldoende gewicht te zijn. Dit kan worden beoordeeld bijvoorbeeld aan de hand van de intensiteit van de samenwerking, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van verdachte, de aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. Het enkele niet-distantiëren is onvoldoende om te spreken van medeplegen.
De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden bewezen dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking en overweegt daartoe het volgende.
Getuige [getuige 1] (broer van het slachtoffer) heeft tijdens zijn verhoor van 18 december 2015 verklaard dat verdachte tegen [medeverdachte] heeft gezegd ‘Zet de auto weg en pak die grote mee’. [getuige 1] heeft verklaard dat hij zeker wist dat hiermee een vuurwapen werd bedoeld. [medeverdachte] reed vervolgens met de auto weg en kwam een paar minuten later terug. Kort daarna heeft [medeverdachte] met een wapen op het slachtoffer geschoten. Op 5 april 2016 heeft [getuige 1] verklaard dat [verdachte] zei ‘haal die wapen op’.
Getuige [getuige 2] was tevens bij het schietincident aanwezig en heeft tijdens zijn eerste verhoor niets verklaard over het halen van een wapen. Op 5 april 2015 heeft [getuige 2] in afwijking op zijn eerste verklaring verklaard dat [verdachte] iets in het Turks tegen [medeverdachte] zei en hij het woordje ‘wapen’ herkende. Tijdens zijn verhoor bij de rechter-commissaris op 30 juni 2016 is [getuige 2] hierop teruggekomen en heeft hij verklaard het Turkse woord voor wapen ‘sellah’ niet te hebben gehoord en dat hij dit later van [getuige 1] heeft gehoord.
Zowel verdachte als [medeverdachte] ontkennen dat verdachte opdracht heeft gegeven tot het pakken van een wapen.
De rechtbank concludeert uit het voorgaande dat enkel [getuige 1] heeft verklaard dat hij [verdachte] tegen [medeverdachte] heeft horen zeggen dat deze “een wapen/die grote” moest halen. Gelet hierop komt de rechtbank dan ook tot de conclusie dat er onvoldoende wettig en overtuigd bewijs in het dossier voorhanden is om vast te stellen dat [verdachte] [medeverdachte] opdracht heeft gegeven een wapen te halen.
Nadat het slachtoffer is gearriveerd en is uitgestapt, heeft [medeverdachte] zijn wapen gepakt en op het slachtoffer geschoten. Verdachte was daarbij op dat moment in de buurt aanwezig. Deze enkele aanwezigheid en het niet-distantiëren is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om te spreken van een nauwe en bewuste samenwerking. Immers is niet gebleken dat verdachte op enig ander moment een substantiële bijdrage heeft geleverd aan het schieten met het wapen. Indien verdachte al op enig moment betrokken zou zijn geweest bij (een eventuele eerdere) oplichting en in dat verband contact zou hebben gehad met [getuige 1] maakt dat dit oordeel niet anders.
De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het primair en het subsidiair tenlastegelegde.
Beslag
Nu zich geen strafvorderlijk belang daartegen verzet, zal de teruggave worden gelast van de na te melden van de voorwerpen onder de nummers 1 t/m 11 van de aangehechte beslaglijst aan de rechthebbende.
3. De beoordeling van de civiele vordering(en), alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het tenlastegelegde feit.
Beoordeling door de rechtbank
De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering, nu verdachte is vrijgesproken van het tenlastegelegde. De benadeelde partij kan derhalve haar vordering slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.

4.De beslissing

De rechtbank:
Spreektverdachte vrij van het tenlastegelegde feit.
Heft ophet geschorste bevel voorlopige hechtenis.
Beveeltde teruggave van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten de goederen onder de nummers 1 t/m 11 van de aangehechte beslaglijst, aan de rechthebbende.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .
Verklaartde benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering.
Dit vonnis is gewezen door mr. K. Gilhuis (voorzitter), mr. Y.M.J.I. Baauw en mr. G.J.M. van Wijk, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.G.A. Luijckx, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 9 november 2016.