ECLI:NL:RBGEL:2016:6470

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
1 december 2016
Publicatiedatum
30 november 2016
Zaaknummer
AWB - 15 _ 5900
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de kostendelersregeling in het kader van de AIO-aanvulling op basis van de Participatiewet

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 1 december 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en verweerder over de toepassing van de kostendelersregeling in het kader van de AIO-aanvulling op basis van de Participatiewet (PW). Eiseres ontving een AIO-aanvulling, maar verweerder heeft deze met ingang van 1 juli 2015 gewijzigd op basis van de kostendelersregeling, omdat haar zoon als kostendelende medebewoner werd beschouwd. Eiseres betwistte de rechtmatigheid van deze wijziging en stelde dat de toepassing van de kostendelersregeling in haar geval in strijd was met het gelijkheidsbeginsel en leidde tot indirecte discriminatie. De rechtbank oordeelde dat verweerder de kostendelersregeling terecht had toegepast en dat er geen sprake was van ongeoorloofde discriminatie. De rechtbank benadrukte dat de wetgever de positie van bijstandsgerechtigden met zorgbehoefte had overwogen, maar dat de voordelen van samenwoning, zoals kosten delen, ook in deze situatie van toepassing waren. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en wees op de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats [woonplaats]
Bestuursrecht
zaaknummer: 15/5900

uitspraak van de meervoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. A.E.L.Th. Balkema),
en

[verweerder], verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 21 mei 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres meegedeeld dat de AIO-aanvulling die zij ingevolge de Participatiewet (PW) ontvangt met ingang van 1 juli 2015 wordt gewijzigd in verband met toepassing van de kostendelersregeling.
Bij besluit van 28 september 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 november 2016. De zoon van eiseres is verschenen, bijgestaan door de gemachtigde van eiseres. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde J.A.J. Groenendaal.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiseres is geboren in [geboortedatum]. Zij lijdt aan verschillende lichamelijke en psychische aandoeningen. Eiseres woont in bij haar zoon, die een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) ontvangt.
2. In het bestreden besluit heeft verweerder de kostendelersregeling uiteengezet en uitgelegd wat dit voor eiseres betekent. Verweerder heeft in dat kader vastgesteld dat de zoon van eiseres moet worden beschouwd als een kostendelende medebewoner, zodat de voor eiseres geldende norm moet worden vastgesteld op 50% van de gehuwdennorm. Verweerder heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat het bestaan van een zorgbehoefte geen reden is om de kostendelersregeling niet toe te passen.
3. In beroep stelt eiseres zich in de eerste plaats op het standpunt dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd, nu dit besluit slechts een uitleg bevat van de wettelijke bepalingen omtrent de kostendelersregeling. In de tweede plaats stelt eiseres zich, onder verwijzing naar de jurisprudentie van het Europees hof voor de rechten van de mens (EHRM), artikel 1 van de Grondwet, het twaalfde protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), artikel 14 van het EVRM en de artikelen 2 en 26 van het Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR), op het standpunt dat toepassing van de kostendelersregeling in het geval van eiseres leidt tot ongeoorloofde discriminatie. Zij wijst er in dat verband op dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [woonplaats] bij de uitvoering van de PW beleid hanteert, als gevolg waarvan een groot deel van de bijstandsgerechtigden met een verzorgingsbehoefte aanspraak kan maken op een uitzonderingsregel. Volgens eiseres is er sprake van discriminatie wanneer zij op een dergelijke uitzonderingsregel geen aanspraak zou kunnen maken. Eiseres wijst er voorts op dat de invoering van de kostendelersregeling in de Algemene Ouderdomswet (AOW) is uitgesteld en mogelijk geheel niet meer zal plaatsvinden. Volgens eiseres is dit een ondersteunend argument voor het vermoeden van discriminatie. In de derde plaats stelt eiseres zich op het standpunt dat het bestreden besluit in strijd is met de Associatieovereenkomst tussen de EEG en Turkije. Volgens eiser wordt daarin een verslechtering voor de personenkring van die overeenkomst wordt verboden. Tenslotte stelt eiseres zich op het standpunt dat verweerder, door geen aandacht te besteden aan haar verzorgingsbehoefte, onvoldoende rekening heeft gehouden met artikel 47c van de PW. Zij merkt daarbij op dat de kosten voor zorg en verpleging als gevolg van de medebewoning zeer beduidend lager zijn.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
4.1
De rechtbank stelt voorop dat de toepassing van de kostendelersregeling dwingendrechtelijk is voorgeschreven, zodat verweerder in beginsel gehouden is om met ingang van 1 juli 2015 tot toepassing over te gaan. Niet in geschil is dat de zoon van eiseres moet worden beschouwd als een kostendelende medebewoner, zodat verweerder de kostendelersregeling in beginsel juist heeft toegepast door de voor eiseres geldende norm met ingang van 1 juli 2015 vast te stellen op 50% van de gehuwdennorm. In geschil is slechts of verweerder in de omstandigheden van dit concrete geval aanleiding had moeten zien om van toepassing van de kostendelersregeling af te zien.
4.2
Anders dan eiseres is de rechtbank in de eerste plaats van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit voldoende heeft gemotiveerd tot welk resultaat toepassing van de kostendelersregeling in het geval van eiseres leidt. Verweerder heeft de wettelijke bepalingen inzake de kostendelersregeling uitgebreid uiteengezet en toegelicht wat de invoering van deze regeling voor eiseres betekent. Nu de toepassing van de regeling dwingendrechtelijk is voorgeschreven, hoefde verweerder niet nader te motiveren waarom tot toepassing wordt overgegaan.
4.3
De rechtbank is voorts van oordeel dat toepassing van de kostendelersregeling in het geval van eiseres niet leidt tot ongeoorloofde discriminatie. Daarbij is in de eerste plaats van belang dat verweerder de SVB is, niet de gemeente [woonplaats]. Ook als vast zou komen te staan dat de gemeente [woonplaats] inderdaad het door eiseres genoemde beleid voert is verweerder aan dat beleid niet gebonden, omdat het beleid is van een ander bestuursorgaan. Het feit dat de gemeente [woonplaats] bij het verschaffen van algemene bijstand mogelijk een ruimer beleid voert, maakt dan ook niet dat verweerder een ongeoorloofd onderscheid maakt door een minder ruim beleid te voeren. Gesteld noch gebleken is dat verweerder zelf (ook) beleid voert op basis waarvan personen die zich overigens in een met de situatie van eiseres vergelijkbare situatie bevinden, in verband met een zorgbehoefte aanspraak kunnen maken op een uitzonderingspositie ten aanzien van de kostendelersregeling.
Ook op het niveau van de wetgeving in formele zin is geen sprake van ongeoorloofde discriminatie. Het feit dat de kostendelersregeling in de AOW (nog) niet is ingevoerd, is naar het oordeel van de rechtbank in deze procedure niet van belang. Het staat de wetgever immers in beginsel vrij om met betrekking tot verschillende wettelijke regelingen, verschillende belangenafwegingen te verrichten. Het feit dat deze belangenafweging er in het kader van de AOW toe heeft geleid dat de kostendelersregeling (nog) niet is ingevoerd, maakt niet dat de wetgever niet bevoegd zou zijn om deze regeling in de PW wél in te voeren. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat de bijstand, anders dan een uitkering op grond van de AOW, bedoeld is als een tijdelijk vangnet en dat het beroep daarop zo kort mogelijk dient te zijn. Van gelijke gevallen is dus geen sprake.
4.4
Eiseres heeft een beroep gedaan op de Associatieovereenkomst tussen de EEG en Turkije. In artikel 9 van die overeenkomst is bepaald dat elke discriminatie uit hoofde van nationaliteit verboden is. De kostendelersnorm raakt iedereen die bijstand ontvangt en die een of meer kostendelende medebewoners heeft. Van directe discriminatie is dus geen sprake. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze maatregel Turkse ingezetenen vaker treft dan andere ingezetenen, zodat ook niet kan worden aangenomen dat sprake is van indirecte discriminatie. Voor zover eiseres ook bedoelt te klagen over schending van het Besluit 1/80 van de Associatieraad van 19 september 1980, geldt het volgende. Artikel 10 daarvan is een non-discriminatiebepaling. Dit artikel ziet alleen op werknemers. Eiseres is geen werknemer. Reeds hierom kan de toepassing van de kostendelersnorm in het geval van eiseres niet met dit besluit in strijd zijn.
4.5
Blijkens artikel 47c van de PW dient verweerder de bijstand af te stemmen op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende. Met betrekking tot het verwijt dat verweerder in de bestreden besluitvorming onvoldoende rekening heeft gehouden met deze opdracht overweegt de rechtbank tenslotte als volgt.
Blijkens de totstandkomingsgeschiedenis van de kostendelersregeling heeft de wetgever de positie van bijstandsgerechtigden met een zorgbehoefte uitdrukkelijk betrokken bij de besluitvorming. De wetgever heeft daarbij echter overwogen dat ook in dat geval de samenwonende bewoners voordelen hebben omdat zij kosten kunnen delen. Volgens de wetgever staan deze voordelen los van de reden dat men samenwoont en bestaan deze voordelen ook wanneer er sprake is van een zorgbehoefte (TK 2013-2014, 33801 nr. 3, p. 6-7, alsmede TK 2013-2014, 33801 nr. 19, p. 21-22). Blijkens de totstandkomingsgeschiedenis is het bestaan van een zorgbehoefte dan ook (in beginsel) geen reden om af te zien van toepassing van de kostendelersregeling. Nu noch gesteld, noch gebleken is dat eiseres in de bijzondere situatie verkeert waarin zij de kosten niet met haar zoon
kandelen, heeft de rechtbank geen aanleiding om aan te nemen dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van eiseres. Van belang is daarbij ook dat voor een individuele afstemming op basis van artikel 18 of 47c van de PW slechts onder zeer uitzonderlijke omstandigheden ruimte is en dat de PW geen grondslag biedt voor afwijking van de kostendelersnorm op de grond dat toepassing ervan leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard (zie onder meer de uitspraak van de CRvB van 1 november 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:3869).
Verweerder hoefde onder deze omstandigheden geen (nader) onderzoek in te stellen naar het al dan niet bestaan van een relevante zorgbehoefte. Voor zover er bij eiseres inderdaad sprake is van een relevante zorgbehoefte en deze hogere (medische) kosten meebrengt, kunnen deze kosten onder omstandigheden op basis van andere (wettelijke) regelingen worden vergoed. Het bestaan van dergelijke kosten biedt echter geen ruimte om af te zien van toepassing van de kostendelersregeling.
5. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. van Schagen, voorzitter, mr. E.C.G. Okhuizen en
mr. L. van den Berg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P.W. Blok, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.