ECLI:NL:RBGEL:2016:6561

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
5 december 2016
Publicatiedatum
6 december 2016
Zaaknummer
05/760050-16
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling door gebruik van deodorant en aansteker

Op 5 december 2016 heeft de militaire kamer van de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een zaak tegen een 24-jarige militair die beschuldigd werd van poging tot zware mishandeling. De verdachte had op 6 januari 2016 in Steenwijk, terwijl het slachtoffer sliep, met een bus deodorant gespoten op de benen van het slachtoffer en vervolgens een aansteker laten ontbranden, wat resulteerde in eerste- en tweedegraads brandwonden aan beide benen van het slachtoffer. De militaire kamer oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de poging tot zware mishandeling, ondanks de verdediging die stelde dat er geen voorwaardelijk opzet was op zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte opzettelijk een gevaarlijke situatie had gecreëerd door een steekvlam te veroorzaken in de nabijheid van een slapend persoon. De verdachte kreeg een werkstraf van 100 uren opgelegd en moest een schadevergoeding van €750,- betalen aan het slachtoffer. De rechtbank hield rekening met de omstandigheden waaronder het feit was gepleegd, de spijt van de verdachte en het feit dat hij nog niet eerder in aanraking was gekomen met de justitie.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/760050-16
Datum uitspraak : 5 december 2016
Tegenspraak
vonnis van de militaire kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres]
raadsman: mr. T.H. ten Wolde, advocaat te Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter openbare terechtzitting
van 21 november 2016.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na een door de rechtbank toegewezen vordering wijziging tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
Primair
hij op of omstreeks 06 januari 2016 te Steenwijk, gemeente Steenwijkerland, althans op de [plaats] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, (met) een fles/bus deodorant op de/een onderbe(n)(e)n van die [slachtoffer] heeft gericht en/of heeft gespoten waarbij hij en/of zijn mededader het uitstromende gas en/of de uitstromende vloeistof met een aansteker heeft laten ontbranden (waardoor die [slachtoffer] ,(tweedegraads) brandwonden aan de/een
onderbe(n)(e)n heeft bekomen),
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
Subsidiair
hij op of omstreeks 06 januari 2016 te Steenwijk, gemeente Steenwijkerland, althans op de [plaats] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen [slachtoffer] heeft mishandeld door(met) een fles/bus deodorant op de/een
onderbe(n)(e)n van die [slachtoffer] te richten en/of spuiten waarbij hij en/of zijn mededader het uitstromende gas en/of de uitstromende vloeistof met een aansteker te laten ontbranden waardoor die [slachtoffer] , (tweedegraads) brandwonden aan de/een onderbe(n)(e)n heeft bekomen.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 6 januari 2016 bevonden verdachte, [medeverdachte] (medeverdachte) en [slachtoffer] (hierna te noemen aangever) zich in hun legeringskamer op de [plaats] te Steenwijk, gemeente Steenwijkerland. Aangever lag op dat moment in zijn bed te slapen. [2] Op een zeker moment heeft verdachte, terwijl hij naast het bed van aangever stond, met een bus deodorant gespoten en vervolgens hierbij een aansteker laten ontbranden, waardoor een steekvlam ontstond. [3] Aangever heeft hierdoor tweedegraads brandwonden aan beide benen opgelopen. [4]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit. Hiertoe heeft de officier van justitie aangevoerd dat verdachte geen voorwaardelijk opzet heeft gehad op zwaar lichamelijk letsel. Volgens de officier van justitie kan het subsidiair ten laste gelegde feit wel wettig en overtuigend bewezen worden.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ook verzocht verdachte vrij te spreken van het primair ten laste gelegde feit omdat het voorwaardelijke opzet van verdachte op zwaar lichamelijk letsel ontbrak. Volgens de verdediging ontbrak de aanmerkelijke kans hierop omdat verdachte met zijn bus deodorant niet op de benen van aangever heeft gericht maar op de muur naast het bed van aangever. Het subsidiaire feit kan volgens de verdediging wel wettig en overtuigend worden bewezen.
Beoordeling door de militaire kamer
Aangever heeft verklaard dat hij wakker werd en pijn voelde aan beide onderbenen. Hij rook verschroeid haar en kon de haren van zijn benen afstrijken. Hij zag verdachte [verdachte] weglopen bij zijn bed en hoorde hem hard lachen. [verdachte] zei dat hij met deo had gespoten. [5] Aangever heeft [medeverdachte] op dat moment niet gezien. [6] Aangever is onder de douche gaan staan waar hij gehuild heeft van de pijn. Hij voelde dat zijn benen erg brandden. [7] De volgende dag is hij naar een arts gegaan. De arts vertelde dat hij eerste- en tweedegraads brandwonden had. [8] Een week later had aangever geen pijn meer. De arts heeft hem verteld dat de wond wel zal herstellen maar dat er op lange termijn pigmentverlies komt en dat er littekens zullen blijven op zijn onderbeen. Hij kan zijn werkzaamheden over het algemeen goed uitvoeren maar mag voorlopig niet sporten. [9]
Medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard dat hij op 6 januari ook in hun gezamenlijke kamer was, maar niets heeft gedaan. [10] Hij heeft verklaard dat [verdachte] naar hem toe kwam en zei dat hij een geintje uit wilde halen, iets met deo. [medeverdachte] zei toen: ‘kan je doen’, en ging weer verder met zijn spel. [11] Toen hoorde hij het geluid van een bus deodorant die spoot. Toen hij omkeek richting het geluid zag hij een vlam. De vlam was ongeveer 30 cm en [verdachte] hield de bus deodorant ongeveer 30 cm van het been van aangever. De vlam raakte het been van aangever. Hij denkt dat [verdachte] 2 seconden spoot met de bus. [12] [medeverdachte] wist niet dat [verdachte] dit bedoelde toen hij het over een geintje had. [13]
Verdachte heeft in zijn verhoor bij de Koninklijke Marechaussee verklaard dat hij op 6 januari, toen hij zich in hun kamer bevond, aan [medeverdachte] vroeg of ze een grap uit zouden halen bij aangever. [medeverdachte] vond dit goed en bedacht dat ze aangever met deodorant bussen en een aansteker konden laten schrikken. [14] Verdachte en [medeverdachte] zijn toen naar het bed van aangever gelopen. Ze zagen dat aangever in een soort foetushouding lag met één been op het dekbed, waardoor zijn been zichtbaar was. Verdachte heeft toen deodorant richting zijn benen gespoten. Hij denkt dat dit ongeveer 30 centimeter van zijn benen af is geweest. Na het spuiten heeft hij zijn aansteker eronder gehouden en toen is er een grote vlam ontstaan. Hij denkt dat hij de aansteker ongeveer 3 a 4 seconde eronder heeft gehouden. Ze wilden aangever met deze grap laten schrikken en zorgen dat hij wakker zou worden. Toen aangever wakker werd hebben hij en [medeverdachte] gelachen en zijn weggerend naar het halletje. [15]
Door de verdediging is ter zitting het verweer gevoerd dat verdachte niet richting de benen van aangever, maar richting de muur naast het bed van aangever heeft gespoten. Aangever is volgens verdachte toen door de vlam wakker geworden en heeft, waarschijnlijk van de schrik, zijn benen richting verdachte geschopt en is hierdoor met zijn benen in de vlam gekomen. Uit het proces-verbaal van verhoor bij de Koninklijke Marechaussee blijkt dat verdachte daar anders heeft verklaard, maar volgens de verdediging heeft de Koninklijke Marechaussee dit verkeerd opgeschreven. Het verhoor is wel door verdachte ondertekend, maar omdat verdachte dyslexie heeft is deze fout niet door verdachte waargenomen, aldus de verdediging.
De militaire kamer volgt de verdediging niet in dit verweer. De militaire kamer acht het niet geloofwaardig dat de Koninklijke Marechaussee de verklaring van verdachte onjuist heeft opgeschreven, ook gelet op de opgetekende details in verdachtes verklaring die wel zouden kloppen. Dit geldt temeer nu dit nieuwe scenario niet strookt met de verklaring van aangever en de verklaring van [medeverdachte] . Aangever verklaarde wakker te zijn geworden en pijn aan beide onderbenen te hebben gevoeld, waarna hij rechtop in bed is gaan zitten en voelde en zag dat hij de haren van zijn benen afstreek. [medeverdachte] heeft niet verklaard dat verdachte richting de muur spoot, maar dat verdachte de bus deodorant op 30 centimeter van het been van aangever hield. De militaire kamer heeft aldus de overtuiging bekomen dat verdachte richting de benen van aangever heeft gespoten.
De militaire kamer is van oordeel dat niet bewezen kan worden dat er sprake was van medeplegen. Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte degene is geweest die met de bus deodorant heeft gespoten en de aansteker eronder heeft gehouden. Hoewel verdachte aangeeft dat dit het idee van [medeverdachte] is geweest, wordt dit niet door bewijsmiddelen ondersteund. Aangezien uit de bewijsmiddelen ook niet blijkt van een andere wezenlijke bijdrage van [medeverdachte] , is er geen sprake geweest van een bewuste en nauwe samenwerking, zoals voor medeplegen is vereist.
In tegenstelling tot de officier van justitie en de verdediging, is de militaire kamer van oordeel dat verdachte wel voorwaardelijk opzet heeft gehad op zwaar lichamelijk letsel bij aangever. Verdachte heeft immers bij een slapend persoon, op korte afstand, een steekvlam doen ontstaan met een lengte van ongeveer 40 centimeter. Dit acht de militaire kamer zeer gevaarzettend. Immers, doordat aangever lag te slapen, is de kans groot dat hij niet snel en adequaat kon reageren op de aanraking met het vuur en minder snel zijn benen zou wegtrekken. De kans dat het vuur daardoor langer inwerkt op de huid en grotere schade veroorzaakt, is daardoor aanmerkelijk.
De militaire kamer is tevens van oordeel dat verdachte deze aanmerkelijke kans bewust heeft aanvaard. Ter terechtzitting heeft verdachte immers verklaard dat aangever lag te slapen, alsook dat hij op het moment van het spuiten met de bus deodorant erover nadacht dat wat hij deed gevaarlijk was. Daarnaast is het een feit van algemene bekendheid dat vuur een snel verwoestende werking heeft. Het met uitstromend gas veroorzaken van een grote steekvlam op korte afstand van het lichaam van een in bed slapend persoon kan naar de uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel, dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het intreden van zwaar lichamelijk letsel heeft aanvaard.
De militaire kamer acht het primair ten laste gelegde feit dus wettig en overtuigend bewezen.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de militaire kamer is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks6 januari 2016 te Steenwijk, gemeente Steenwijkerland,
althans op de [plaats] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
(met
)een
fles/bus deodorant op de
/eenonderbe
(n
)(e
)n van die [slachtoffer] heeft gericht en
/ofheeft gespoten waarbij hij
en/of zijn mededaderhet uitstromende gas
en/of de uitstromende vloeistofmet een aansteker heeft laten ontbranden,
(waardoor die [slachtoffer]
(tweedegraads
)brandwonden aan de
/een
onderbe
(n
)(e
)n heeft bekomen
),
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
Poging tot zware mishandeling

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een werkstraf van 80 uren, te vervangen door 40 dagen hechtenis, alsmede een militaire detentie voor de duur van 3 weken, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met de bijzondere voorwaarden zoals die uit het advies van de reclassering volgen.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de militaire kamer verzocht rekening te houden met het feit dat verdachte al grote nadelige gevolgen heeft ondervonden als gevolg van het incident. Met het oog hierop verzoekt de verdediging de militaire kamer artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht toe te passen. In het geval de militaire kamer dit niet passend zou vinden, verzoekt de verdediging om een, eventueel geheel voorwaardelijke, geldboete op te leggen.
Beoordeling door de militaire kamer
De militaire kamer heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 10 oktober 2016;
- een voorlichtingsrapportage van Reclassering Nederland, gedateerd 21 november 2016.
De militaire kamer heeft bij de straftoemeting in aanmerking genomen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling, terwijl het slachtoffer argeloos lag te slapen. Het slachtoffer heeft door het handelen van verdachte tweedegraadsbrandwonden opgelopen en veel pijn ondervonden. Dat het letsel niet erger is, is een kwestie van geluk geweest en niet aan verdachte te danken. Bijzonder kwalijk acht de militaire kamer het dat verdachte het feit heeft gepleegd op het moment dat het slachtoffer sliep in zijn eigen legeringskamer, een plek waar hij zich juist veilig zou moeten voelen.
De militaire kamer heeft anderzijds bij de strafoplegging ook op het volgende gelet. Verdachte is nog niet eerder in aanraking geweest met politie en justitie. Daarnaast neemt de militaire kamer mee dat verdachte nadelige gevolgen heeft ondervonden van het plegen van dit strafbare feit. Verdachte is door zijn medesoldaten buitengesloten en gepest, waardoor hij depressieve klachten heeft ontwikkeld. Tot slot overweegt de militaire kamer dat verdachte op overtuigende wijze spijt heeft betuigd, niet alleen op zitting maar ook aan het slachtoffer vlak na het strafbare feit.
Alles afwegende acht de militaire kamer een werkstraf voor de duur van 100 uren passend en geboden. De reclassering heeft geadviseerd om een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht en een behandelverplichting. De militaire kamer ziet hier echter geen aanleiding voor. Verdachte heeft immers zelf al hulp gezocht voor zijn depressieve klachten en is gemotiveerd verder te gaan met zijn behandeling voor zolang dit nodig is. Het recidive risico wordt door de reclassering ingeschat als laag.
7a. De beoordeling van de civiele vordering(en), alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het bewezenverklaarde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 1000,- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag dat deze uitspraak onherroepelijk is.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie refereert zich aan het oordeel van de militaire kamer.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht de immateriële schade te matigen.
Beoordeling door de rechtbank
Naar het oordeel van de militaire kamer is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks nadeel is toegebracht dat niet in vermogensschade bestaat. Dit is aan verdachte toe te rekenen. Aan de wettelijke vereisten, waaronder die genoemd in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, is voldaan. Gezien het letsel dat de benadeelde partij heeft opgelopen, dat ernstig is maar waarbij de blijvende schade uiteindelijk is meegevallen, ziet de militaire kamer aanleiding om de gevorderde immateriële schade te matigen. De militaire kamer maakt gebruik van haar schattingsbevoegdheid om de hoogte van het toe te kennen bedrag vast te stellen. De militaire kamer zal een bedrag van € 750,- aan de benadeelde partij toekennen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag dat deze uitspraak onherroepelijk is. De benadeelde partij zal voor het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaard worden.
Verder ziet de militaire kamer aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van € 750, eveneens te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 januari 2016.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 24c, 36f, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De militaire kamer:
 verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
werkstrafgedurende
100 (honderd) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 50 (vijftig) dagen.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
 veroordeelt verdachte ten aanzien van het tenlastegelegde tot betaling van
schadevergoedingaan de
benadeelde partij [slachtoffer], van een bedrag van
€ 750,-(zevenhonderdvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag dat deze uitspraak onherroepelijk is tot aan de dag der algehele voldoening en met betaling van de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
 verklaart de
benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige niet-ontvankelijkin zijn vordering;
 legt aan veroordeelde de
verplichtingop
om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer] , een bedrag
te betalen van € 750,-(zevenhonderd vijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag dat deze uitspraak onherroepelijk is tot aan de dag der algehele voldoening, met bepaling dat bij gebreke van betaling en verhaal van de hoofdsom
15 dagen hechteniszal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Barrau (voorzitter), mr. P.C. Quak, rechters, en Luitenant-kolonel mr. C.E.W. van de Sande, militair lid, in tegenwoordigheid van mr. L. Ruizendaal-van der Veen en mr. J.M.B. Moll van Charante, griffiers, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 5 december 2016.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant 1] en [verbalisant 2] van de Koninklijke Marechaussee, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL27ND/16-000254, gesloten op 15 februari 2016 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer] , p.26-29; De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 21 november 2016.
3.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer] , p.26-29; De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 21 november 2016.
4.Aanvraagformulier medische informatie, p.54.
5.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer] , p.27.
6.Proces-verbaal van verhoor [slachtoffer] , p.30.
7.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer] , p.27.
8.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer] , p.28.
9.Proces-verbaal van verhoor [slachtoffer] , p.30.
10.Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte] , p.41.
11.Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte] , p.42.
12.Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte] , p.42.
13.Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte] , p.43.
14.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] , p.37-38.
15.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] , p.38.