In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland op 15 december 2016 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening in verband met een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting. Verzoekster had eerder bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag over de periode van 1 januari 2011 tot en met 18 mei 2015, welke door de inspecteur was afgewezen. Na het indienen van beroep op 29 juli 2016, verzocht verzoekster op 21 september 2016 de voorzieningenrechter om schorsende werking van de naheffingsaanslag. Tijdens de procedure heeft de inspecteur meegedeeld dat uitstel van betaling was verleend, wat leidde tot de intrekking van het verzoek door verzoekster, met een verzoek om proceskostenvergoeding.
De voorzieningenrechter oordeelde dat hij bevoegd was om het verzoek om voorlopige voorziening te behandelen, ondanks de stelling van de verweerder dat het een invorderingskwestie betrof. De voorzieningenrechter concludeerde dat het verlenen van uitstel van betaling materieel neerkwam op een tegemoetkoming aan het verzoek om voorlopige voorziening. De rechter oordeelde dat de proceskosten, die door verzoekster waren gemaakt, vergoed dienden te worden door de verweerder, en stelde deze vast op € 496. Tevens werd bepaald dat het betaalde griffierecht van € 46 aan verzoekster zou worden terugbetaald.
De uitspraak benadrukt de bevoegdheid van de voorzieningenrechter om te oordelen over voorlopige voorzieningen in belastingzaken, en bevestigt dat ook in gevallen waar de ontvanger uitstel verleent, de rechter kan besluiten tot toekenning van proceskostenvergoeding. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.