Uitspraak
1.Het verloop van de procedure
- het verslag van de bijzondere curator van 14 januari 2016;
- het F9-formulier, namens de vrouw, ingekomen op 12 mei 2016;
- een brief van voormalig gezinsvoogd mw. [S] van 25 april 2016 overgelegd ter zitting door huidig gezinsvoogd mw. [T] .
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de gezinsvoogd mw. [T] van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, gevestigd te Amsterdam.
2.De verdere beoordeling
- Is het in het belang van [de minderjarige] dat hij wordt geïnformeerd over wie zijn vader is?
- Indien de vorige vraag bevestigend wordt beantwoord: wanneer en op welke wijze zou dat moeten gebeuren, gelet op zijn leeftijd en verleden? Hoe kunnen ouders hieraan bijdragen? Is daarvoor hulpverlening of ondersteuning nodig voor [de minderjarige] , moeder en/of vader?
- Is het in het belang van [de minderjarige] dat het contact met zijn vader wordt hersteld?
- Indien de vorige vraag bevestigend wordt beantwoord: Op welke wijze kan het contact worden opgestart, rekening houdende met de belangen van zowel [de minderjarige] , als vader en moeder?
- Acht de bijzondere curator het in het belang van [de minderjarige] dat aan de vrouw het eenhoofdig gezag toekomt?
EHRC2008/34). Dat recht is tevens gewaarborgd in de artt. 7 en 8 IVRK. Art. 1:247 lid 1 BW bepaalt dat het ouderlijk gezag de plicht en het recht van de ouder omvat zijn minderjarig kind te verzorgen en op te voeden. Onder verzorging en opvoeding worden mede verstaan de zorg en de verantwoordelijkheid voor het geestelijk en lichamelijk welzijn en de veiligheid van het minderjarig kind alsmede het bevorderen van de ontwikkeling van zijn persoonlijkheid (lid 2). Tot de zorg en verantwoordelijkheid voor het geestelijk welzijn en de persoonlijke ontwikkeling van het kind behoort het geven van informatie over zijn afstamming (‘statusvoorlichting’). In beginsel is het aan de gezaghebbende ouder(s) voorbehouden het daartoe geschikte moment te bepalen. Daarbij dient evenwel het belang van het kind voorop te staan. Ouderlijk gezag is immers weliswaar een aan de ouders toekomend ‘recht’, maar dit recht is gegeven in het belang van het kind en kan daarom niet los worden gezien van de verplichting dat belang te dienen (HR 25 september 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2714,
NJ1999/379).
De rechtbank is van oordeel dat het feit dat er sprake is van forse problematiek bij de vrouw er niet op voorhand toe kan leiden dat [de minderjarige] niet verteld mag worden wie zijn biologische vader is en dat er ook geen omgang tussen [de minderjarige] en de man kan zijn.