ECLI:NL:RBGEL:2016:7145

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
15 december 2016
Publicatiedatum
14 maart 2017
Zaaknummer
06/921006-11
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor valsheid in geschrift en overtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

De rechtbank Gelderland heeft op 15 december 2016 uitspraak gedaan in de zaak tegen [verdachte], die werd beschuldigd van meermalen valsheid in geschrift en het opzettelijk overtreden van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. De verdachte werd veroordeeld tot een geldboete van € 50.000,-, waarvan de helft voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het valselijk opmaken en voorhanden hebben van begeleidingsbrieven, die als echt en onvervalst werden gebruikt, terwijl deze in strijd met de waarheid waren ingevuld. De rechtbank sprak de verdachte vrij van enkele andere tenlastegelegde feiten, waaronder het deelnemen aan een criminele organisatie en het overtreden van de EVOA-regelgeving. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet had voldaan aan de vereisten van de EVOA, maar dat de overgebrachte materialen mogelijk onder de definitie van dierlijke bijproducten vielen, waardoor de EVOA niet van toepassing was. De rechtbank benadrukte dat de verdachte opzettelijk had gehandeld zonder de benodigde vergunningen en dat zijn handelen ernstige gevolgen kon hebben voor de omgeving. De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure en matigde de boete dienovereenkomstig.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 06/921006-11
Datum uitspraak : 15 december 2016
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige economische kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het Functioneel Parket Zwolle
tegen
[verdachte] ,
gevestigd te [adres 1] ,
raadslieden: mr. M.J.J.E. Stassen, advocaat te Tilburg en mr. R.J.G. Laan, advocaat te Hoorn.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 27 maart 2014, 14 augustus 2014, 23 april 2015, 21 mei 2015 en 1 december 2016 en het tussenvonnis van 4 juni 2015.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
verdachte
a. op of omstreeks 22 februari 2011, althans in of omstreeks de maand februari 2011, in de gemeente Putten en/of in de gemeente Velsen, althans in Nederland en/of
b. op of omstreeks 17 augustus 2011, althans in of omstreeks de maand augustus 2011, in de gemeente Putten en/of in de gemeente Amersfoort, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen,
a. een begeleidingsbrief met het nummer [nummer 1] (bladzijde 1916) en/of
b. een begeleidingsbrief met het nummer [nummer 2] (bladzijde 2011),
- ( elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen -
a. waarop (te weten de begeleidingsbrief met het nummer [nummer 1] (bladzijde 1916)) in strijd met de waarheid was vermeld als ontdoener en/of als locatie van herkomst [verdachte] [adres 2] en/of de euralcode [code] en/of
b. waarop (te weten de begeleidingsbrief met het nummer [nummer 2] (bladzijde 2011)) in strijd met de waarheid was vermeld als ontdoener en/of als locatie van herkomst [verdachte] [adres 2] ,
(telkens) valselijk heeft opgemaakt of vervalst, immers heeft / hebben verdachte en/of verdachtes mededader(s)(telkens) valselijk die begeleidingsbrieven in het vakje handtekening ontdoener voorzien of laten voorzien van een handtekening en/of ondertekening, zulks (telkens) met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
(Map 6)
ALTHANS, dat
verdachte
a. op of omstreeks 22 februari 2011, althans in of omstreeks de maand februari 2011, in de gemeente Velsen en/of elders in Nederland en/of
b. op of omstreeks 17 augustus 2011, althans in of omstreeks de maand augustus 2011, in de gemeente Amersfoort en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, opzettelijk voorhanden heeft gehad een vals(e) of vervalst(e)
a. begeleidingsbrief met het nummer [nummer 1] (bladzijde 1916) en/of
b. begeleidingsbrief met het nummer [nummer 2] (bladzijde 2011),
- ( elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen -, terwijl verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist (wisten) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die begeleidingsbrief / begeleidingsbrieven bestemd was / waren voor gebruik als ware het / zij (telkens) echt en onvervalst, immers was
a. op de begeleidingsbrief met het nummer [nummer 1] (bladzijde 1916) in strijd met de waarheid als ontdoener en/of als locatie van herkomst [verdachte] [adres 2] en/of de euralcode [code] en/of in het vakje handtekening ontdoener een handtekening of ondertekening vermeld / geplaatst en/of
b. op de begeleidingsbrief met het nummer [nummer 2] (bladzijde 2011) in strijd met de waarheid als ontdoener en/of als locatie van herkomst [verdachte] [adres 2] en/of in het vakje handtekening ontdoener een handtekening of ondertekening vermeld / geplaatst
en/of
dat verdachte
a. op of omstreeks 16 april 2012, althans in of omstreeks de maand april 2012, in de gemeente Putten en/of
b. op of omstreeks 16 april 2012, althans in of omstreeks de maand april 2012, in de gemeente Putten,
tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, opzettelijk voorhanden heeft gehad een vals(e) of vervalst(e)
a. begeleidingsbrief met het nummer [nummer 1] (bladzijde 1916) en/of
b. begeleidingsbrief met het nummer [nummer 2] (bladzijde 2011),
- ( elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen -, terwijl verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist (wisten) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die begeleidingsbrief / begeleidingsbrieven bestemd was / waren voor gebruik als ware het / zij (telkens) echt en onvervalst, immers was
a. op de begeleidingsbrief met het nummer [nummer 1] (bladzijde 1916) in strijd met de waarheid als ontdoener en/of als locatie van herkomst [verdachte] [adres 2] en/of de euralcode [code] en/of in het vakje handtekening ontdoener een handtekening of ondertekening vermeld / geplaatst en/of
b. op de begeleidingsbrief met het nummer [nummer 2] (bladzijde 2011) in strijd met de waarheid als ontdoener en/of als locatie van herkomst [verdachte] [adres 2] en/of in het vakje handtekening ontdoener een handtekening of ondertekening vermeld / geplaatst;
(Map 6)
2.
verdachte
a. op of omstreeks 17 juni 2011, althans in of omstreeks de maand juni 2011, in de gemeente Putten en/of in de gemeente Hoogeveen, althans in Nederland en/of
b. op of omstreeks 5 maart 2012, althans in of omstreeks de maand maart 2012, in de gemeente Putten en/of in de gemeente Hoogeveen, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen,
a. een begeleidingsbrief met het nummer [nummer 3] (bladzijde 2278) en/of
b. een begeleidingsbrief met het nummer [nummer 4] (bladzijde 2306),
- ( elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen -
a. waarop (te weten de begeleidingsbrief met het nummer [nummer 3] (bladzijde 2278)) in strijd met de waarheid was vermeld als ontdoener en/of als locatie van herkomst [verdachte] [adres 2] en/of de euralcode [code] en/of
b. waarop (te weten de begeleidingsbrief met het nummer [nummer 4] (bladzijde 2306)) in strijd met de waarheid was vermeld als ontdoener en/of als locatie van herkomst [verdachte] [adres 2] en/of de euralcode [code]
(telkens) valselijk heeft opgemaakt of vervalst, immers heeft / hebben verdachte en/of verdachtes mededader(s)(telkens) valselijk die begeleidingsbrieven in het vakje handtekening ontdoener voorzien of laten voorzien van een handtekening en/of ondertekening, zulks (telkens) met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
(Map 7)
ALTHANS, dat
verdachte
a. op of omstreeks 17 juni 2011, althans in of omstreeks de maand juni 2011, in de gemeente Hoogeveen en/of elders in Nederland en/of
b. op of omstreeks 5 maart 2012, althans in of omstreeks de maand maart 2012, in de gemeente Hoogeveen en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, opzettelijk opzettelijk voorhanden heeft gehad een vals(e) of vervalst(e)
a. begeleidingsbrief met het nummer [nummer 3] (bladzijde 2278) en/of
b. begeleidingsbrief met het nummer [nummer 4] (bladzijde 2306),
- ( elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen -, terwijl verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist (wisten) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die begeleidingsbrief / begeleidingsbrieven bestemd was / waren voor gebruik als ware het / zij (telkens) echt en onvervalst, immers was
a. op de begeleidingsbrief met het nummer [nummer 3] (bladzijde 2278) in strijd met de waarheid als ontdoener en/of als locatie van herkomst [verdachte] [adres 2] en/of de euralcode [code] en/of in het vakje handtekening ontdoener een handtekening of ondertekening vermeld / geplaatst en/of
b. op de begeleidingsbrief met het nummer [nummer 4] (bladzijde 2306) in strijd met de waarheid als ontdoener en/of als locatie van herkomst [verdachte] [adres 2] en/of de euralcode en/of in het vakje handtekening ontdoener een handtekening of ondertekening vermeld / geplaatst
en/of
dat verdachte
a. op of omstreeks 16 april 2012, althans in of omstreeks de maand april 2012, in de gemeente Putten en/of
b. op of omstreeks 16 april 2012, althans in of omstreeks de maand april 2012, in de gemeente Hillegom,
tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, opzettelijk voorhanden heeft gehad een vals(e) of vervalst(e)
a. begeleidingsbrief met het nummer [nummer 3] (bladzijde 2278) en/of
b. begeleidingsbrief met het nummer [nummer 4] (bladzijde 2306),
- ( elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen -, terwijl verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist (wisten) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die begeleidingsbrief / begeleidingsbrieven bestemd was / waren voor gebruik als ware het / zij (telkens) echt en onvervalst, immers was
a. op de begeleidingsbrief met het nummer [nummer 3] (bladzijde 2278) in strijd met de waarheid als ontdoener en/of als locatie van herkomst [verdachte] [adres 2] en/of de euralcode [code] en/of in het vakje handtekening ontdoener een handtekening of ondertekening vermeld / geplaatst en/of
b. op de begeleidingsbrief met het nummer [nummer 4] (bladzijde 2306) in strijd met de waarheid als ontdoener en/of als locatie van herkomst [verdachte] [adres 2] en/of de euralcode [code] en/of in het vakje handtekening ontdoener een handtekening of ondertekening vermeld / geplaatst;
(Map 7)
3.
verdachte
a. op of omstreeks 13 mei 2011, althans in of omstreeks de maand mei 2011, in de gemeente Putten, althans in Nederland en/of
b. op of omstreeks 8 maart 2012, althans in of omstreeks de maand maart 2012, in de gemeente Amersfoort, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen,
a. een begeleidingsbrief met het nummer [nummer 5] (bladzijde 3309) en/of
b. een begeleidingsbrief met het nummer [nummer 6] (bladzijde 3482),
- ( elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen -
a. waarop (te weten de begeleidingsbrief met het nummer [nummer 5] (bladzijde 3309)) in strijd met de waarheid was vermeld als ontdoener en/of als locatie van herkomst - van de op die begeleidingsbrief vermelde lading - [verdachte] [adres 2] en/of de euralcode [code] en/of
b. waarop (te weten de begeleidingsbrief met het nummer [nummer 6] (bladzijde 3482)) in strijd met de waarheid was vermeld als ontdoener en/of als locatie van herkomst [verdachte] [adres 2] en/of de euralcode [code] ,
(telkens) valselijk heeft opgemaakt of vervalst, immers heeft / hebben verdachte en/of verdachtes mededader(s)(telkens) valselijk die begeleidingsbrieven in het vakje handtekening ontdoener voorzien of laten voorzien van een handtekening en/of ondertekening, zulks (telkens) met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
(Map 10 en 11)
ALTHANS, dat
verdachte
a. op of omstreeks 13 mei 2011, althans in of omstreeks de maand mei 2011, in de gemeente Putten en/of elders in Nederland en/of
b. op of omstreeks 8 maart 2012, althans in of omstreeks de maand maart 2012, in de gemeente Amersfoort en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, opzettelijk voorhanden heeft gehad een vals(e) of vervalst(e)
a. begeleidingsbrief met het nummer [nummer 5] (bladzijde 3309) en/of
b. begeleidingsbrief met het nummer [nummer 6] (bladzijde 3482),
- ( elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen -, terwijl verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist (wisten) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die begeleidingsbrief / begeleidingsbrieven bestemd was / waren voor gebruik als ware het / zij (telkens) echt en onvervalst, immers was
a. op de begeleidingsbrief met het nummer [nummer 5] (bladzijde 3309) in strijd met de waarheid als ontdoener en/of als locatie van herkomst - van de op die begeleidingsbrief vermelde lading - [verdachte] [adres 2] en/of de euralcode [code] en/of in het vakje handtekening ontdoener een handtekening of ondertekening vermeld / geplaatst en/of
b. op de begeleidingsbrief met het nummer [nummer 6] (bladzijde 3482) in strijd met de waarheid als ontdoener en/of als locatie van herkomst [verdachte] [adres 2] en/of de euralcode [code] en/of in het vakje handtekening ontdoener een handtekening of ondertekening vermeld / geplaatst
en/of
dat verdachte
a. op of omstreeks 16 april 2012, althans in of omstreeks de maand april 2012, in de gemeente Putten en/of
b. op of omstreeks 16 april 2012, althans in of omstreeks de maand april 2012, in de gemeente Putten,
tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, opzettelijk voorhanden heeft gehad een vals(e) of vervalst(e)
a. begeleidingsbrief met het nummer [nummer 5] (bladzijde 3309) en/of
b. begeleidingsbrief met het nummer [nummer 6] (bladzijde 3482),
- ( elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen -, terwijl verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist (wisten) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die begeleidingsbrief / begeleidingsbrieven bestemd was / waren voor gebruik als ware het / zij (telkens) echt en onvervalst, immers was
a. op de begeleidingsbrief met het nummer [nummer 5] (bladzijde 3309) in strijd met de waarheid als ontdoener en/of als locatie van herkomst - van de op die begeleidingsbrief vermelde lading - [verdachte] [adres 2] en/of de euralcode [code] en/of in het vakje handtekening ontdoener een handtekening of ondertekening vermeld / geplaatst en/of
b. op de begeleidingsbrief met het nummer [nummer 6] (bladzijde 3482) in strijd met de waarheid als ontdoener en/of als locatie van herkomst [verdachte] [adres 2] en/of de euralcode [code] en/of in het vakje handtekening ontdoener een handtekening of ondertekening vermeld / geplaatst;
(Map 10 en 11)
4.
verdachte
a. op of omstreeks 10 juni 2011, in de gemeente Hoogeveen, althans in Nederland, althans binnen het grondgebied van de EG en/of
b. op of omstreeks 16 juni 2011 en/of 17 juni 2011, in de gemeente Hoogeveen, althans in Nederland, althans binnen het grondgebied van de EG,
tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, (telkens) al dan niet opzettelijk,(telkens) handelingen heeft verricht als bedoeld in artikel 2, onder 35 sub a en/of sub b van de EG-verordening overbrenging van afvalstoffen (EG nummer 1013/2006), hierin bestaande dat verdachte en/of verdachtes mededader(s) toen
a. een mengsel van pekelwater en dierlijke weefsels, in ieder geval (een) mengsel(s) van afvalstoffen en/of
b. een mengsel van vetafval en pekelwater, in ieder geval (een) mengsel(s) van afvalstoffen
heeft / hebben overgebracht van Nederland naar Duitsland, terwijl die overbrenging (telkens) geschiedde zonder kennisgeving aan en/of (schriftelijke) toestemming van alle/de betrokken bevoegde autoriteiten overeenkomstig genoemde verordening;
(Map 7)
5.
verdachte
a. op of omstreeks 8 maart 2012, in de gemeente Amersfoort, althans in Nederland, althans binnen het grondgebied van de EG en/of
b. op of omstreeks 30 maart 2012, in de gemeente Skarsterlân, althans in Nederland, althans binnen het grondgebied van de EG,
tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, (telkens) al dan niet opzettelijk,(telkens) handelingen heeft verricht als bedoeld in artikel 2, onder 35 sub a en/of sub b van de EG-verordening overbrenging van afvalstoffen (EG nummer 1013/2006), hierin bestaande dat verdachte en/of verdachtes mededader(s) toen
a. een mengsel van zuiveringsslib en ander (onbekend) afval, in ieder geval (een) mengsel(s) van afvalstoffen en/of
b. een mengsel van zuiveringsslib en (zuivel-)afval, in ieder geval (een) mengsel(s) van afvalstoffen
heeft / hebben overgebracht van Nederland naar Duitsland, terwijl die overbrenging (telkens) geschiedde zonder kennisgeving aan en/of (schriftelijke) toestemming van alle/de betrokken bevoegde autoriteiten overeenkomstig genoemde verordening;
(Map 11)
6.
verdachte op of omstreeks 19 juni 2012, in de gemeente De Marne, althans in Nederland, althans binnen het grondgebied van de EG, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, al dan niet opzettelijk, handelingen heeft verricht als bedoeld in artikel 2, onder 35 sub a en/of sub b van de EG-verordening overbrenging van afvalstoffen (EG nummer
1013/2006), hierin bestaande dat verdachte en/of verdachtes mededader(s) toen een mengsel van slib van afvalwaterbehandeling en eiwit concentraat, in ieder geval (een) mengsel(s) van afvalstoffen, heeft / hebben overgebracht van Nederland naar Duitsland, terwijl die overbrenging geschiedde zonder kennisgeving aan en/of (schriftelijke) toestemming van alle/de betrokken bevoegde autoriteiten overeenkomstig genoemde verordening;
(Map 18)
7.
verdachte in of omstreeks de periode van december 2010 tot en met april 2012, althans in 2010 en/of 2011 en/of 2012, te of bij Hooglanderveen, in de gemeente Amersfoort, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, al dan niet opzettelijk, zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag op of nabij perceel [adres 3] een project heeft uitgevoerd dat geheel of gedeeltelijk bestond uit het in werking hebben van een inrichting voor het opslaan van andere dan de onder 1° tot en met 5° (van categorie 28.4 aanhef en onder a van Bijlage I Onderdeel C behorende bij het Besluit omgevingsrecht) genoemde van buiten de inrichting afkomstige afvalstoffen met een capaciteit ten aanzien daarvan van 1.000 m3 of meer en/of het in werking hebben van een inrichting voor het overslaan van buiten de inrichting afkomstige bedrijfsafvalstoffen met een opslagcapaciteit ten aanzien daarvan van 1.000 m3 of meer, zijnde een inrichting als bedoeld in categorie 28.4 onder a 6 en/of 28.4 onder b 1 van Bijlage I Onderdeel C behorende bij het Besluit omgevingsrecht;
8.
verdachte in of omstreeks de periode van december 2010 tot en met april 2012, althans in 2010 en/of 2011 en/of 2012, in de gemeente Putten en/of in de gemeente Amersfoort en/of elders in Nederland en/of elders binnen het grondgebied van de EU, heeft deelgenomen aan een organisatie welke werd gevormd door verdachte en/of [naam 1] en/of [naam 2] en/of anderen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk
- het valselijk opmaken van begeleidingsbrieven en/of "Handelsdocumenten" om ze als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken (artikel 225 lid 1 Wetboek van Strafrecht) en/of
- het opzettelijk gebruik maken van valselijk opgemaakte begeleidingsbrieven en/of "Handelsdocumenten" (artikel 225 lid 2 Wetboek van Strafrecht en/of
- het opzettelijk voorhanden hebben van valselijk opgemaakte begeleidingsbrieven en/of "Handelsdocumenten" (artikel 225 lid 2 Wetboek van Strafrecht) en/of
- het verrichten van handelingen als bedoeld in artikel 2, onder 35, van de EG-verordening overbrenging van afvalstoffen (artikel 10.60 lid 2 Wet milieubeheer) en/of
- het in werking hebben van een inrichting voor het opslaan van andere dan de onder 1° tot en met 5° (van categorie 28.4 aanhef en onder a van Bijlage I Onderdeel C behorende bij het Besluit omgevingsrecht) genoemde van buiten de inrichting afkomstige afvalstoffen met een capaciteit ten aanzien daarvan van 1.000 m3 of meer en/of het in werking hebben van een inrichting voor het overslaan van buiten de inrichting afkomstige bedrijfsafvalstoffen met een
opslagcapaciteit ten aanzien daarvan van 1.000 m3 of meer, zijnde een inrichting als bedoeld in categorie 28.4 onder a 6 en/of 28.4 onder b 1 van Bijlage I Onderdeel C behorende bij het Besluit omgevingsrecht (artikel 2.1 lid 1 aanhef en onder e. 3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht).
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
[naam 1] (hierna: [naam 1] ) is – al dan niet indirect – enig aandeelhouder en bestuurder van de bedrijven [holding] , [bedrijf 6] en [verdachte] [2] . [verdachte] is gevestigd aan de [adres 4] . De bedrijfsomschrijving is: ‘Handel in levensmiddelenreststromen en alle overige recyclebare producten. Inzameling, verwerking, transport en handel van organische producten.’ [3] Het bedrijf heeft ook een locatie aan de [adres 2] . [4]
Diverse personeelsleden van [bedrijf 6] ( [naam 3] , [naam 4] [naam 5] en [naam 6] ) en voertuigen van [bedrijf 6] en [holding] worden ingezet bij werkzaamheden ten behoeve van [verdachte] Facturering aan debiteuren van deze werkzaamheden vindt plaats door en betalingen daarvan worden voldaan op de rekening van [verdachte] Van enige onderlinge verrekening is niet gebleken. [5]
Op 16 april 2012 zijn het kantoor van [verdachte] aan de [adres 5] en de woning van [naam 1] aan de [adres 1] doorzocht. Bij de doorzoekingen zijn de volgende begeleidingsbrieven aangetroffen:
  • (feit 1a) begeleidingsbrief met nr. [nummer 1] (B.02.02.033.004) te Putten;
  • (feit 1b) begeleidingsbrief met nr. [nummer 2] (B.02.02.033.003) te Putten;
  • (feit 2a) begeleidingsbrief met nr. [nummer 3] (B.02.02.033.005) te Putten;
  • (feit 2b) begeleidingsbrief met nr. [nummer 4] (D.01.01.003.003) te Hillegom;
  • (feit 3a) begeleidingsbrief met nr. [nummer 5] (B.02.02.033.001) te Putten;
  • (feit 3b) begeleidingsbrief met nr. [nummer 6] (B.02.02.010.001) te Putten.
Op de Europese afvalstoffenlijst zijn ruim 800 afvalstoffen gedefinieerd over 20 hoofdstukken. De hoofdstukindeling en subhoofdstukindeling zijn in het algemeen gebaseerd op de herkomst (productieproces) van de afvalstoffen. Per subhoofdstuk worden de verschillende soorten afvalstoffen in de Europese afvalstoffenlijst gedefinieerd door een code van zes cijfers, gevolgd door een omschrijving van de afvalstof. De eerste twee cijfers van de afvalstoffencode verwijzen naar een proces, de volgende twee cijfers naar een deelproces en de laatste twee cijfers naar een afvalstof, afkomstig uit het deelproces. [7]
Door [verdachte] werd bij transporten veelvuldig gebruikt gemaakt van de
euralcode 02.03.04. Deze code is als volgt opgebouwd:
  • hoofdstuk 02: “afval van landbouw, tuinbouw, aquacultuur, bosbouw, jacht en visserij en de voedingsbereiding en –verwerking”
  • subhoofdstuk 02.03: “afval van de bereiding en verwerking van fruit, groente, granen, spijsolie, cacao, koffie, thee en tabak, de productie van conserven, de productie van gist en gistextract en de bereiding en fermentatie van melasse”
  • euralcode 02.03.04: “voor consumptie of verwerking ongeschikt materiaal”.
Alle vrachtwagens die [verdachte] gebruikte voor het transport van materiaal waren voorzien van een GPS-systeem genaamd RouteVision. [9]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde feiten.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om verdachte vrij te spreken van de onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde feiten. De verdediging heeft naar voren gebracht dat de begeleidingsbrieven in feite overbodig waren. De in de tenlastelegging opgenomen begeleidingsbrieven zagen telkens op grensoverschrijdend transport van afvalstoffen die, als gevolg van het vermengen met een dierlijk bijproduct (conform de mededeling van hun NVWA-toezichthouder, de heer [naam 7] ), als dierlijke bijproducten aangemerkt dienden te worden. Dat terwijl begeleidingsbrieven enkel voor binnenlands transport van afval gebruikt dienen te worden. De begeleidingsbrieven zijn desondanks toch opgemaakt, omdat verdachten tegenstrijdige adviezen hebben gekregen over de vraag of er een begeleidingsbrief bij het vervoer van dierlijke bijproducten moet zijn. Nu er (in zijn aard) geen sprake meer was van afvalstoffen, waren de brieven overtollig en zinledig. Er is dan ook geen sprake van documenten die tot bewijs van enig feit hebben gediend, zodat geen sprake kan zijn van valsheid in geschrifte. Hooguit de begeleidingsbrieven van de producten naar [naam 1] zouden in deze zaak van belang kunnen zijn, maar die zijn niet tenlastegelegd. Verdachten dienen daarom te worden vrijgesproken.
Verder is naar voren gebracht dat de milieuvergunning van [verdachte] de gehanteerde handelwijze met de begeleidingsbrieven voorschrijft. Gedeputeerde Staten, vergunningverlener, merken onder punt 7.4.5 van het acceptatie- en verwerkingsbeleid (onder andere) het volgende op: ‘In verband met de helderheid in de verwerkingsketen worden alle geaccepteerde afvalstromen geadministreerd. Ook de geaccepteerde afvalstromen die geheel rechtstreeks of in delen naar de eindverwerker vervoerd worden, worden hiermee gevolgd. Dit maakt het volgen van de afvalstromen transparant’. Verdachten hebben dus volgens de aan hen afgegeven milieuvergunning gehandeld bij het opstellen van de begeleidingsbrieven met hen als verzender naar Duitsland. Nu zij hebben gehandeld conform de vergunningvoorschriften dienen zij evenzeer te worden vrijgesproken.
Daarnaast is aangevoerd dat [verdachte] bij het laden van het materiaal eigenaar ervan is geworden. Het bedrijf was daarmee de ontdoener. Dat betekent dat de begeleidingsbrieven in zoverre dan ook niet vals waren. Ook bij het bijladen in Putten geldt dat precies volgens de begeleidingsbrieven is gehandeld. In dat geval was Putten de locatie van herkomst. Bij de locatie van herkomst had, in het geval van bijladen bij [straat] , alleen het adres [straat] moeten staan. Dat is niet meer dan een kennelijke verschrijving, nu verdachten de overtuiging hadden dat de locatie [straat] onderdeel was van het bedrijf. De op de brieven gebruikte euralcode hanteerden verdachten al jaren. Zij hebben daar zelf naar moeten zoeken. Bij geen enkele inspectie is daar een opmerking over gemaakt. Ook de afnemers accepteerden deze code. Niet valt in te zien waarom deze vals was. Met betrekking tot feit onder 2b is nog naar voren gebracht dat de bij de stukken gevoegde weegbon niet bij dit transport kan horen en dat het transport bovendien niet gefactureerd is. Bij het feit onder 3a is er bij de registratie teveel misgegaan. Er kan niet worden vastgesteld dat er daadwerkelijk is bijgeladen, en evenmin of er daadwerkelijk is gewogen. Er zijn teveel onduidelijkheden en aannames. Hiervoor dient dan ook vrijspraak te volgen.
Beoordeling door de rechtbank
Feit 1a – vrachtwagenrit 22 februari 2011
Uit RouteVision volgt dat de vrachtwagen met kenteken [kenteken 1] op 22 februari 2011 vanuit Harderwijk via tussenstops in Hooglanderveen ( [adres 3] ), Veenendaal en IJmuiden naar [plaats] is gereden. Van een tussenstop in Putten is niet gebleken. [10] De vrachtwagen stond op naam van [verdachte] . [11]
In Veenendaal heeft vervoerder [verdachte] bij [bedrijf 2] (hierna: [bedrijf 2] ) 18.900 kg aan waterige concentraten met euralcode 16.10.04 geladen. De locatie van bestemming was volgens de begeleidingsbrief [verdachte] , [adres 2] . [12]
In IJmuiden heeft vervoerder [verdachte] bij [naam 8] 15.180 kg aan ‘Agro Afval Voedingsmiddelen Industrie’ met euralcode 02.02.03 bijgeladen. De locatie van bestemming was volgens de begeleidingsbrief [verdachte] , [adres 2] . [13]
Op de begeleidingsbrief met nr. [nummer 1] staat dat vervoerder [verdachte] , met transportmiddel met kenteken [kenteken 1] , 31.580 kg aan ‘Bacteriefood’ met euralcode 02.03.04 heeft vervoerd. Als afzender, (primaire) ontdoener en locatie van herkomst staat [verdachte] , [adres 2] , op het formulier vermeld. De locatie van bestemming was [naam 9] te [plaats] . Het vakje ‘handtekening ontdoener’ is voorzien van een handtekening. De datum van het transport was 22 februari 2011. [14]
[naam 10] was de vrachtwagenchauffeur van bovengenoemde rit. Hij was in dienst van [verdachte] Hij heeft de begeleidingsbrief met nr. [nummer 1] ondertekend. [15]
De rechtbank stelt vast dat het naar Duitsland vervoerde materiaal een mengsel was van wat bij [bedrijf 2] is ingeladen en bij [naam 8] is bijgeladen.
Feit 1b – vrachtwagenrit 17 augustus 2011
Uit RouteVision volgt dat de vrachtwagen met kenteken [kenteken 2] op 17 augustus 2011 vanuit Harderwijk via tussenstops in onder meer Putten ( [adres 6] ), Veenendaal en Hooglanderveen ( [adres 3] ) naar [plaats] is gereden. Van een tussenstop in Putten is niet gebleken. [16] De vrachtwagen stond op naam van [verdachte] . [17]
In Veenendaal heeft vervoerder [verdachte] bij [bedrijf 2] 22.160 kg aan waterige concentraten met euralcode 16.10.04 geladen. De locatie van bestemming was volgens de begeleidingsbrief [verdachte] , [adres 2] . [18]
De vrachtwagen is doorgereden naar de [adres 3] in Hooglanderveen. Die locatie werd door verdachten gebruikt als extra opslagplaats voor laden en lossen. [19]
Op de begeleidingsbrief met nr. [nummer 2] staat dat vervoerder [verdachte] , met transportmiddel met kenteken [kenteken 2] , 35.960 kg aan ‘Bacteriefood’ met euralcode 02.03.04 heeft vervoerd. Als afzender, (primaire) ontdoener en locatie van herkomst staat [verdachte] , [adres 2] , op het formulier vermeld. De locatie van bestemming was [naam 9] te [plaats] . Het vakje ‘handtekening ontdoener’ is voorzien van een handtekening. De datum van het transport was 17 augustus 2011. [20]
Gelet op het vorenstaande gaat de rechtbank er vanuit dat het materiaal in de vrachtwagen een mengsel is van wat bij [bedrijf 2] is ingeladen en op [straat] is bijgeladen.
Feit 2a – vrachtwagenrit 16-17 juni 2011
Uit RouteVision volgt dat de vrachtwagen met kenteken [kenteken 3] op 16 juni 2011 vanuit Surwold (Duitsland) via tussenstops in onder meer Beinsdorp ( [adres 7] ) en Hoogeveen ( [adres 8] ) naar [plaats] is gereden. Van een tussenstop in Putten is niet gebleken. [21] De vrachtwagen stond op naam van [holding] . [22]
In Hillegom (onder welke gemeente het dorp Beinsdorp valt) heeft vervoerder [verdachte] bij [naam 11] (aan de [adres 7] ) 26.160 kg aan ‘Vetafval’ met euralcode 19.08.09 geladen. De locatie van bestemming was volgens de begeleidingsbrief [verdachte] , [adres 2] . [23]
In Hoogeveen heeft vervoerder [verdachte] BV bij [naam 13] (aan de [adres 8] ) 7.760 kg aan ‘Afval van de zuivel industrie, Cat 3’ (pekelwater) met euralcode 02.05.01 bijgeladen. De locatie van bestemming was volgens de begeleidingsbrief [verdachte] , [adres 2] . [24]
Op de begeleidingsbrief met nr. [nummer 3] staat dat vervoerder [verdachte] , met transportmiddel met kenteken [kenteken 3] , 33.680 kg aan ‘Bacteriefood’ met euralcode 02.03.04 heeft vervoerd. Als afzender, (primaire) ontdoener en locatie van herkomst staat [verdachte] , [adres 2] , op het formulier vermeld. De locatie van bestemming was [naam 9] te [plaats] . Het vakje ‘handtekening ontdoener’ is voorzien van een handtekening. De datum van het transport was 17 juni 2011. [25]
[naam 12] was de vrachtwagenchauffeur van bovengenoemde rit. Hij is degene die de begeleidingsbrief met nummer [nummer 3] heeft ondertekend. [26]
De rechtbank stelt vast dat het naar Duitsland vervoerde materiaal een mengsel was van wat bij [naam 11] is ingeladen en bij [naam 13] is bijgeladen.
Feit 2b – vrachtwagenrit 5 maart 2012
Uit RouteVision volgt dat de vrachtwagen met kenteken [kenteken 1] op 5 maart 2012 vanuit Surwold (Duitsland) via een tussenstop in onder meer Hoogeveen ( [adres 8] ) naar Badbergen (Duitsland) is gereden. Van een tussenstop in Putten is niet gebleken. [27] De vrachtwagen stond op naam van [verdachte] . [28]
In Hoogeveen heeft vervoerder [verdachte] BV bij [naam 13] (aan de [adres 8] ) 28.460 kg aan ‘Afval van de zuivel industrie, Cat 3’ (pekelwater) met euralcode 02.05.01 geladen. De locatie van bestemming was volgens de begeleidingsbrief [verdachte] , [adres 2] . [29]
Op de begeleidingsbrief met nummer [nummer 4] staat dat vervoerder [verdachte] , met transportmiddel met kenteken [kenteken 1] , 28.500 kg aan ‘Bacteriefood’ met euralcode 02.03.04 heeft vervoerd. Als afzender, (primaire) ontdoener en locatie van herkomst staat [verdachte] , [adres 2] , op het formulier vermeld. De locatie van bestemming was [bedrijf 3] te Badbergen (Duitsland). Het vakje ‘handtekening ontdoener’ is voorzien van een handtekening. De datum van het transport was 5 maart 2012. [30]
De rechtbank stelt dan ook vast dat het naar Duitsland vervoerde materiaal met name dan wel uitsluitend pekelwater betrof.
Feit 3a – vrachtwagenrit 13 mei 2011
Uit RouteVision volgt dat de vrachtwagen met kenteken [kenteken 4] op 13 mei 2011 onder meer is gestopt in Ermelo en Putten. In Putten (op het terrein aan de [adres 2] ) heeft de vrachtwagen 14 minuten stilgestaan en is daarna rechtstreeks naar Badbergen (Duitsland) doorgereden. De vrachtwagen stond op naam van Melkverwerkingsbedrijf [verdachte] . [31]
In Ermelo heeft vervoerder [verdachte] BV bij [bedrijf 4] (ook wel [bedrijf 5] ) 17.460 kg aan ‘Afval dierlijke weefsels, Cat 3’ met euralcode 02.01.02 geladen. De locatie van bestemming was volgens de begeleidingsbrief [verdachte] , [adres 2] . [32]
Op de begeleidingsbrief met nummer [nummer 5] staat dat vervoerder [verdachte] , met transportmiddel met kenteken [kenteken 4] , 30.880 kg aan ‘Bacteriefood’ met euralcode 02.03.04 heeft vervoerd. Als afzender, (primaire) ontdoener en locatie van herkomst staat [verdachte] , [adres 2] , op het formulier vermeld. De locatie van bestemming was [naam 9] te [plaats] . Het vakje ‘handtekening ontdoener’ is voorzien van een handtekening. De datum van het transport was 13 mei 2011. [33]
[naam 14] heeft verklaard dat afhankelijk van de dikte van het product en de juiste slang het laden en lossen van een vrachtwagen ongeveer 15 tot 20 minuten duurde. [34] [naam 6] verklaarde dat de pompcapaciteit van zijn vrachtwagen ongeveer 18 tot 20 minuten was en dat lossen ongeveer een half uur duurde. [35]
Nu de vrachtwagen bij de biovergister in Duitsland (30.880 - 17.460 =) 13.420 kg zwaarder was dan bij vertrek uit Ermelo en er tussen het vertrek uit Ermelo en de aankomst bij de biovergister enkel op het terrein van [verdachte] te Putten is gestopt, kan het niet anders dan dat de vrachtwagen in Putten is bijgeladen. Gezien de verklaringen van [naam 14] en [naam 6] was er immers niet genoeg tijd om de lading uit Ermelo te lossen en de vrachtwagen ook nog volledig te (her)laden.
De rechtbank concludeert daarom dat het naar Duitsland vervoerde materiaal een mengsel was van wat bij [bedrijf 5] is ingeladen en wat op het terrein van [verdachte] te Putten is bijgeladen.
Feit 3b – vrachtwagenrit 8 maart 2012
Uit RouteVision volgt dat de vrachtwagen met kenteken [kenteken 1] op 8 maart 2012 vanuit Harderwijk via tussenstops in Ermelo, Putten en Hooglanderveen ( [straat] ) naar [plaats] is gereden. Van een tussenstop op de Nijverheidsweg in Putten is niet gebleken. De vrachtwagen stond op naam van [verdachte] . [36]
In Ermelo heeft vervoerder [verdachte] BV bij [bedrijf 4] (ook wel [bedrijf 5] ) 17.200 kg aan ‘Afval dierlijke weefsels, Cat 3’ met euralcode 02.01.02 geladen. De locatie van bestemming was volgens de begeleidingsbrief [verdachte] , [adres 2] . [37]
Op de begeleidingsbrief met nummer [nummer 6] staat dat vervoerder [verdachte] , met transportmiddel met kenteken [kenteken 1] , 34.300 kg aan ‘Bacteriefood’ met euralcode 02.03.04 heeft vervoerd. Als afzender, (primaire) ontdoener en locatie van herkomst staat [verdachte] , [adres 2] , op het formulier vermeld. De locatie van bestemming was [naam 9] te [plaats] . Het vakje ‘handtekening ontdoener’ is voorzien van een handtekening. De datum van het transport was 8 maart 2012. [38]
[naam 10] was de vrachtwagenchauffeur van bovengenoemde rit. Hij was in dienst van [verdachte] Hij heeft verklaard de vrachtwagen te hebben geladen bij [bedrijf 4] ( [bedrijf 5] ) en vervolgens op [straat] te hebben bijgeladen. Verder heeft hij de begeleidingsbrief met nr. [nummer 6] ondertekend. [39]
Gelet op het vorenstaande stelt de rechtbank vast dat het naar Duitsland vervoerde materiaal in de vrachtwagen een mengsel was van wat bij [bedrijf 5] is ingeladen en wat op [straat] is bijgeladen.
Valsheid in geschrift
Zoals overwogen, was bij vorenstaande vrachtwagenritten, behoudens de rit bij feit 3a, tussen het ophalen van het materiaal bij respectievelijk [bedrijf 2] , [naam 13] en [bedrijf 5] en het vervoeren daarvan naar de biovergisters in Duitsland
geensprake van een tussenstop in Putten bij [verdachte] aan [adres 2] . Desondanks stond op de tenlastegelegde begeleidingsbrieven vermeld dat [verdachte] de ontdoener en locatie van herkomst van het materiaal was. Dat was, gezien de feiten die de rechtbank heeft vastgesteld, in strijd met de waarheid. Uitgangspunt van het afvalstoffenrecht is dat het voor een ieder, van het begin tot het eind van het transport van afvalstoffen, duidelijk moet zijn om wat voor soort materiaal het gaat, en wie de
daadwerkelijkeontdoener en wie de ontvanger van het materiaal is. Tussentijds wisselen van eigendom, maakt niet dat de nieuwe eigenaar ook de (nieuwe) ontdoener wordt. De locatie van herkomst blijft die van de oorspronkelijke ontdoener, ongeacht wie er eigenaar is van het materiaal. Dat betekent dus dat alle bewegingen met betrekking tot het materiaal inzichtelijk moeten zijn. Dat was in deze zaak niet het geval.
De gegevens op de begeleidingsbrief ten aanzien van de rit bij feit 3a waren – in het licht van het vorenstaande – eveneens in strijd met de werkelijkheid, voor zover die begeleidingsbrief zag op de daarop vermelde ontdoener en locatie van herkomst. Door het bijladen van materiaal in Putten was [verdachte] uitsluitend ontdoener en locatie van herkomst geworden van
dat deelvan de vracht. Voor het overige deel was [bedrijf 5] nog steeds de ontdoener en locatie van herkomst. Er was in Putten immers geen sprake van bewerking of verwerking van het materiaal van [bedrijf 5] waardoor [verdachte] de (nieuwe) ontdoener zou zijn geworden. Er werd in Putten enkel bijgeladen.
De rechtbank concludeert op grond van het bovenstaande dat op de tenlastegelegde (ondertekende) begeleidingsbrieven in strijd met de waarheid en dus valselijk was ingevuld dat [verdachte] de ontdoener en de locatie van herkomst van het naar Duitsland overgebrachte materiaal was.
Acceptatie- en verwerkingsbeleid
[naam 15] (hierna: [naam 15] ) heeft verklaard dat er door de chauffeurs meerdere formulieren gebruikt moesten worden: een formulier voor het ophalen van afval en een formulier voor het wegbrengen ervan. Dat was een instructie van hem. Het merendeel van het afval komt alleen op papier bij [verdachte] binnen. In de praktijk gaat dit rechtstreeks naar de vergisters in Duitsland. [40] De rechtbank stelt op basis hiervan vast dat voor de rechtstreekse ritten zowel een begeleidingsbrief werd gebruikt voor het (fictieve) vervoer van de ontdoener naar Putten, als een begeleidingsbrief voor het (fictieve) vervoer van Putten naar de ontvanger in Duitsland. In de praktijk vond dat vervoer echter niet plaats.
De verdediging heeft betoogd dat deze handelwijze conform de voorschriften van de milieuvergunning was. Zij werden daar zelfs toe verplicht, nu dit als zodanig in de vergunning is opgenomen.
In paragraaf 6.3.5 van het acceptatie- en verwerkingsbeleid bij de vergunning (p. 1371) staat: ‘Het merendeel van de afvalstoffen zal alleen op papier (begeleidingsbrief) de inrichting binnenkomen en zal direct worden doorgevoerd naar een vergister. Voor deze vrachten is het inslagregister exact hetzelfde als het uitslagregister.”
Naar het oordeel van de rechtbank verplichtte voornoemd voorschrift de vergunninghouder er niet toe om onjuiste informatie op te nemen in de begeleidingsbrieven. De rechtbank gaat ervan uit dat het mogelijk was om, naast correct ingevulde begeleidingsbrieven, een eigen administratie te voeren omtrent de rechtstreekse ritten. Voorts had het op de weg van [verdachte] als vergunninghouder gelegen om, indien zij meende op grond van haar vergunningvoorschriften valsheid in geschrift te (moeten) plegen, dit bij de bevoegde instanties aan te kaarten. Gesteld noch gebleken is dat dit is gebeurd. Het verweer van de verdediging faalt.
Verder betrekt de rechtbank bij de beoordeling van de door verdachten gekozen handelwijze nog dat zij daar een belang bij hadden, namelijk om (mogelijk) oponthoud tijdens het transport te voorkomen. Het beleid van het bedrijf was immers dat de chauffeurs bij een controle eerst één begeleidingsbrief toonden en dat pas meer documenten werden getoond, als er doorgevraagd zou worden. [41] Daarnaast ging de handelwijze gepaard met een (mogelijk) commercieel belang, namelijk het afschermen van (de gegevens van de) ontdoeners en verwerkers tegenover elkaar. Uit de verklaring van chauffeur [naam 6] volgt de heimelijkheid van de handelwijze. [naam 1] had de chauffeurs een kaartje van een advocaat gegeven die zij moesten bellen als ze werden opgepakt en had gezegd dat zij niet te veel moesten vertellen. Zij moesten zich eigenlijk een beetje van de domme houden. Verder verklaarde [naam 6] dat hij bij rechtstreeks transport naar de vergister na ontvangst van de ontdoener nieuwe begeleidingsformulieren invulde. Als het kon deed hij dit als hij voorbij Putten was gereden of als hij bij de klant (ontvanger) was, maar dan niet waar die klant (ontvanger) bij was. Dit was zowel door [naam 15] als [naam 1] zo geïnstrueerd. [42] Chauffeur [naam 14] verklaarde ook nog dat hij dacht dat de klant niet mocht weten waar het materiaal vandaan kwam. [43] De rechtbank acht aan de hand van dit beleid en deze instructies aan de chauffeurs in combinatie met de vastgestelde feiten het opzet van verdachten op de valsheid in geschrift gegeven.
Euralcode
Gelet op de door [verdachte] gevoerde handelsdocumenten – conform de Verordening (EG) nr. 1069/2009 (en voor 14 maart 2011: 1774/2002/EG) – voor het zestal vrachtwagenritten naar de biovergisters in Duitsland was er – afgaande op deze documenten – telkens sprake van (een mengsel van) dierlijke bijproducten. [44]
De op de tenlastegelegde begeleidingsbrieven gebruikte euralcode betrof 02.03.04. Deze code zag op, zoals al in de vaststaande feiten is vastgesteld, plantaardig afval. De rechtbank is dan ook van oordeel dat in strijd met de waarheid euralcode 02.03.04 is gebruikt.
Hierbij merkt de rechtbank nog op dat uit het dossier volgt dat Duitse biovergisters bijna altijd materiaal met euralcode 02.03.04 mogen ontvangen, maar zelden materiaal met de euralcode 09.12.12c (rechtbank: moet zijn 19.12.12c) die gebruikt had moeten worden. [45] Met het gebruiken van de onjuiste euralcode was het voor [verdachte] dus mogelijk om afvalstoffen af te geven aan ontvangers, die deze materialen niet hadden mogen ontvangen wanneer wel de ware aard/code vermeld was.
[naam 15] verklaarde dat als een vrachtwagen vanaf het bedrijf [verdachte] vertrekt naar een vergister, zij (rechtbank: [naam 15] en [naam 1] ) de benaming ‘bacteriefood’ en de euralcode bepalen. [46]
De rechtbank is van oordeel dat, nu verdachten steevast stellen enkel (mengsels van) dierlijke bijproducten te hebben vervoerd, zij de euralcode van het transport naar de vergister zelf vaststelden en de gebruikte euralcode zonder twijfel op plantaardig afval ziet, het niet anders kan dan dat zij wisten dat zij de begeleidingsbrieven in strijd met de waarheid invulden.
Begeleidingsbrieven overbodig?
De rechtbank is van oordeel dat de vraag of de begeleidingsbrieven al dan niet overbodig waren niet van belang is voor een bewezenverklaring van het plegen van valsheid in geschrift. Immers, ongeacht of begeleidingsbrieven nodig waren, hadden ze een bewijsbestemming. Op de brieven werd, zoals overwogen, onjuiste informatie opgenomen en deze brieven werden – zo nodig – bij controle van de vrachtwagen aan de controleur getoond. De controleur zou hierdoor op het verkeerde been gezet worden. Verder zijn de begeleidingsbrieven bij de doorzoeking in de bedrijfsadministratie van [verdachte] aangetroffen. Niet is gebleken van de situatie dat het voor de controleur (van de bedrijfsadministratie) op voorhand duidelijk had moeten zijn dat de brieven niet geloofwaardig waren. De brieven waren, naar het oordeel van de rechtbank, dan ook bestemd om tot bewijs van enig feit te dienen.
Overige verweren
Het verweer van de verdediging dat er in het geval van bijladen op het adres aan [straat] op de begeleidingsbrief ook het adres aan [straat] (Hooglanderveen) in plaats van het adres in Putten had moeten staan en dat deze kennelijke verschrijving het gevolg is van de overtuiging dat de locatie [straat] onderdeel van het bedrijf was, strookt niet met de door verdachten gevoerde, hiervoor beschreven, handelwijze. Die handelwijze was er immers op geënt dat voor alle rechtstreekse ritten een begeleidingsbrief werd gebruikt voor het fictieve vervoer van de ontdoener naar Putten. Van een kennelijk verschrijving was dan ook geen sprake. Het verweer faalt.
De verdediging stelt nog dat het gebruiken van twee begeleidingsbrieven voor rechtstreekse ritten noodzakelijk was, vanwege de verplichting om deze ritten te melden aan het Landelijk Meldpunt Afvalstoffen ( [naam 16] ). De rechtbank wijst op de rapportage van het [naam 16] van 17 december 2015. Het melden van stromen aan het [naam 16] die alleen op papier de inrichting binnenkomen, maar in feite rechtstreeks naar de vergisters in Duitsland gaan, is in strijd met het Besluit melden afvalstoffen. Het [naam 16] geeft nog aan dat het melden van (dergelijke) rechtstreekse stromen ook onwenselijk is, omdat hierdoor een schijnwerkelijkheid ontstaat waardoor handhaving wordt bemoeilijkt. Naast het feit dat er dus geen verplichting bestaat tot het melden van de rechtstreekse ritten aan het [naam 16] , ziet de rechtbank ook geen verband met het om die reden gebruiken van twee begeleidingsbrieven voor rechtstreekse ritten. Dit verweer faalt ook.
Daderschap verdachte
[naam 15] vervulde binnen de [naam 1] bedrijven, waaronder ook [verdachte] , taken die op grond van wettelijke voorschriften van de afvalstoffenwetgeving verplicht zijn gesteld. Hij stuurde het personeel aan en oefende controle uit. Verder vertegenwoordigde hij de bedrijven naar buiten bij zowel klanten als overheden. Ook instrueerde hij de chauffeurs hoe zij zich te hebben gedragen bij controles. [47]
Over de betrokkenheid van [naam 15] en [naam 1] hebben de vrachtwagenchauffeurs van de verschillende ritten als volgt verklaard:
- [naam 10] verklaarde dat hij dagelijks (telefonisch) wordt aangestuurd door [voornaam] (rechtbank: [naam 15] ), bijna nooit door [naam 1] . De begeleidingsbrieven waren voorbedrukt. De lading, de omschrijving en de euralcode stonden al aangegeven. Dat werd op het kantoor gedaan. [naam 15] heeft hem verteld dat hij het ene voorbedrukte formulier moet gebruiken voor het ophalen van materiaal en het andere formulier moet gebruiken voor het wegbrengen naar Duitsland. Hij deed dit in opdracht van [naam 15] en [naam 1] . Het gebeurde wel eens dat in de vrachtwagen wordt bijgeladen en dat hierdoor wordt vermengd. Dat werd bepaald door [naam 15] . [48]
- [naam 6] verklaarde dat hij werd aangestuurd door [naam 15] , bij uitzondering door [naam 1] . Een dag van te voren kreeg hij meestal van [naam 15] te horen waar hij heen moest rijden. Tijdens de rit veranderde er wel eens wat. Dat kreeg hij dan ook meestal van [naam 15] te horen. [naam 15] schreeuwde altijd dat ze alle vergunningen hadden en dat zij alles mochten vervoeren wat ze vervoerden. De directie, dus [naam 15] of [naam 1] , bepaalde dat er niet werd gelost op het op de begeleidingsbrief aangegeven losadres. Zij bepaalden ook of en waar er bijgemengd moest worden. Op de begeleidingsbrieven was de euralcode bijna altijd al voorgedrukt. [49]
- [naam 12] verklaarde dat hij op de documenten alleen nog de datum en een handtekening hoefde te plaatsen. De koppen van de weegbonnen werden afgescheurd zodat de ontvanger niet kon zien waar er gewogen was. [naam 15] bepaalde waar er gelost en geladen werd. [naam 15] deed de planning en stuurde de chauffeurs aan. [50]
- [naam 14] verklaarde dat hij hoofdzakelijk door [naam 15] werd aangestuurd. De vervoersdocumenten waren normaalgesproken voorbedrukt. Hij vulde dan nog de datum, kenteken en handtekening in. Als de documenten er niet waren, dan vulden ze zelf wat in en ging het met de codes wel eens mis. Normaalgesproken bepaalde iemand van kantoor de euralcode. [51]
De rechtbank concludeert dat [naam 1] en [naam 15] samen verantwoordelijk waren voor het gevoerde beleid van [verdachte] en de daarin genomen beslissingen. Beiden zijn bij uitstek de personen die de verantwoordelijkheid en bevoegdheid hadden om maatregelen te treffen ter voorkoming van strafbare gedragingen, maar zij hebben dat in dit geval nagelaten. Ze hebben er bewust voor gekozen om de onjuist ingevulde begeleidingsformulieren door de chauffeurs te laten gebruiken. Deze handelingen kunnen, nu deze hebben plaatsgevonden binnen de sfeer van de rechtspersoon en dienstig zijn geweest aan [verdachte] , aan [verdachte] worden toegerekend, zodanig dat deze als dader kan worden aangemerkt.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich als dader schuldig heeft gemaakt aan het valselijk opmaken en voorhanden hebben van een zestal (valselijke opgemaakte) begeleidingsbrieven op de wijze zoals dit is tenlastegelegd.
Ten aanzien van de feiten 4, 5 en 6
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 4, 5 en 6 tenlastegelegde feiten. Daarbij heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de regelgeving van de Verordening (EG) nr. 1013/2005 van 14 juni 2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen (hierna: EVOA) van toepassing is op de door [verdachte] naar Duitsland overgebrachte afvalstoffen. Volgens de officier van justitie is de uitzondering die geldt voor dierlijke bijproducten, zoals opgenomen in artikel 1, lid 3 aanhef en onder d van de EVOA hier niet van toepassing, omdat de afvalstoffen die [verdachte] van Nederland naar Duitsland heeft overgebracht, waren gemengd met niet-dierlijke (bij)producten. Daardoor vallen deze afvalstoffen niet (langer) onder de erkenningseisen van de Verordening (EG) nr. 1069/2009 van 21 oktober 2009 (Verordening dierlijke bijproducten). Ter onderbouwing van dit standpunt heeft de officier van justitie – onder meer – gewezen op het door de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] opgemaakte proces-verbaal regelgeving (VEH-372) en het aanvullende proces-verbaal van bevindingen (VEH-423). De verbalisanten komen op grond van de (letterlijke) tekst van artikel 3, aanhef en lid 1 van de Verordening 1069/2009 tot de conclusie dat deze Verordening alleen ziet op dierlijke bijproducten en afgeleide producten. Een mengsel van een dierlijk bijproduct met (een) ander materiaal valt hier niet onder. Dit was anders onder de tot 4 maart 2011 geldende – en inmiddels ingetrokken – Verordening (EG) nr. 1774/2002, aangezien onder die Verordening een bedrijfsafvalstof die een dierlijk bijproduct bevatte, ongeacht de ‘mengverhouding’, geheel als dierlijk bijproduct werd gezien. Volgens de verbalisanten lijkt het een weloverwogen keuze van de Europese wetgever te zijn geweest om de definitie van “dierlijke bijproducten” aan te scherpen. Die aanscherping werd mede ingegeven door de gewenste duidelijkheid rondom de goedkeuring en het gebruik van dierlijke bijproducten in biogasinstallaties (waaronder co-registers). Mengsels van dierlijke bijproducten zullen dus, indien zij naar het buitenland worden overgebracht, onder de regeling van de EVOA vallen. Dat is ook in lijn met artikel 2, lid 2 onder b van de Kaderrichtlijn Afvalstoffen (2008/98/EG), waarin – onder meer – is bepaald dat dierlijke bijproducten die bestemd zijn voor gebruik in een biogas- of composteerinstallatie niet zijn uitgezonderd van het toepassingsgebied van deze richtlijn. De verbalisanten, en de officier van justitie met hen, komen tot de conclusie dat het materiaal dat [verdachte] naar Duitsland heeft overgebracht, en dat is verkregen door het willekeurig mengen van diverse afvalstoffen van verschillende herkomst en samenstellingen, niet valt onder de erkenningseisen van de Verordening 1069/2009, en daarmee onder de uitzonderingsbepaling van het EVOA, maar onder het toepassingsbereik van de EVOA zelf.
Voor het geval het door [verdachte] naar Duitsland overgebrachte materiaal onder de definitie ‘dierlijke bijproducten’ valt, heeft de officier van justitie erop gewezen dat deze afvalstoffen zijn bestemd om te worden gebruikt in een biogasinstallatie. Dit brengt volgens de officier van justitie mee dat het afval, op basis van artikel 2, lid 2 onder b van de Kaderrichtlijn Afvalstoffen (2008/98/EG), maar ook op grond van artikel 10.1a lid 1 onder h 1° Wet Milieubeheer, al vanaf het begin van het vervoer van de ontdoener naar [verdachte] onder de regelgeving met betrekking tot afvalstoffen valt, ook indien het materiaal nog niet is gemengd met andere afvalstoffen. Voorts heeft de officier van justitie gewezen op het arrest van de Hoge Raad van 19 april 2016 (ECLI:NL:HR:2016:687) en de conclusie van de Advocaat-Generaal (ECLI:NL:PHR:2016:274). In die zaak ging het er onder meer om of het zuiveringsslib dat naar Duitse biogasinstallaties was afgevoerd moest worden aangemerkt als een afvalstof in de zin van de EVOA. De Advocaat-Generaal merkt in zijn conclusie (onder 5.5 subsidiair) op dat ingeval de vervoerde materie (het zuiveringsslib) wél een dierlijk bijproduct van categorie 3 is, in dat geval de EVOA onverkort van toepassing is. Immers, ingevolge artikel 1, lid 3 van de EVOA valt categorie 3-materiaal onder het toepassingsbereik van de EVOA en artikel 2, lid 2 onder b van de Kaderrichtlijn Afvalstoffen sluit zulke dierlijke bijproducten inclusief verwerkte producten uitdrukkelijk niet uit van het toepassingsgebied van de Kaderrichtlijn. De Verordening 1069/2009 heeft de verhouding tot de Kaderrichtlijn Afvalstoffen en tot de EVOA niet gewijzigd, aldus de Advocaat-Generaal.
De officier van justitie vindt in de conclusie van de Advocaat-Generaal een bevestiging van haar standpunt.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om verdachte vrij te spreken van de onder 4, 5 en 6 tenlastegelegde feiten.
De verdediging heeft zich (onder) meer op het standpunt gesteld dat de materialen die [verdachte] vanuit Nederland naar Duitsland heeft overgebracht, telkens moeten worden aangemerkt als dierlijke bijproducten in de zin van de Verordening 1069/2009, waardoor de uitzonderingsbepaling van artikel 1, lid 3 aanhef en onder d van de EVOA van toepassing is en de EVOA toepassing mist. Omdat geen sprake is van afvalstoffen in de zin van de EVOA, hoefde er geen kennisgeving gedaan te worden en hoefden de betrokken bevoegde autoriteiten geen goedkeuring te verlenen. Ter onderbouwing van het standpunt dat in dit geval sprake is van dierlijke bijproducten, heeft de verdediging erop gewezen dat onder de werking van de Verordening 1774/2002, die tot 4 maart 2011 van toepassing was, materiaal (ongeacht de aard of samenstelling daarvan) met daarin een dierlijk bijproduct (ongeacht de hoeveelheid daarvan) als dierlijk bijproduct kon worden aangemerkt. Bepalend was immers of het materiaal (enig) dierlijk bijproduct bevatte. Met de nieuwe definitiebepaling in de Verordening 1069/2009, die van toepassing is vanaf 4 maart 2011, is volgens de verdediging niet beoogd om een wijziging aan te brengen in deze systematiek. Dat is, los van de letterlijke tekst van deze Verordening, immers nergens uit af te leiden. De verdediging heeft erop gewezen dat de deskundige [deskundige] , die door de rechter-commissaris is benoemd, tot eenzelfde conclusie komt.
Beoordeling door de rechtbank
Ten laste gelegd is dat verdachte (mengsels van) afvalstoffen van Nederland naar Duitsland heeft overgebracht, terwijl daarbij niet voldaan was aan de regelgeving zoals neergelegd in de EVOA. In zijn algemeenheid geldt dat de EVOA van toepassing is bij grensoverschrijdend vervoer van afvalstoffen. De officier van justitie en de verdediging verschillen van mening over de vraag of in dit geval de uitzonderingsbepaling van artikel 1, lid 3 aanhef en onder d van de EVOA van toepassing is, op grond waarvan (in beginsel) de toepassing van de EVOA is uitgesloten. Meer specifiek gaat het daarbij om de vraag of in de situatie van verdachte sprake is van een overbrenging van afvalstoffen die valt onder de erkenningseisen van de Verordening 1774/2002, welke Verordening met ingang van 4 maart 2011 is ingetrokken en vervangen door de Verordening 1069/2009.
Onder de werking van de Verordening 1774/2002 viel een afvalstof die dierlijk bijproduct bevatte, ongeacht de ‘mengverhouding’, onder de definitie van dierlijke bijproducten. In de Verordening 1069/2009 zijn zowel de definitie van dierlijke bijproducten als de aanhef van de artikelen waarin de categorie-indeling is verwoord veranderd. Zo is in de artikelen waarin de indeling van de dierlijke producten in categorieën is opgenomen, niet (meer) de zinsnede “of materiaal dat dergelijke bijproducten bevat” opgenomen. Omdat de rechtbank in de overwegingen bij de Verordening 1069/2009 geen duidelijk uitsluitsel heeft kunnen vinden ten aanzien van de vraag of met de Verordening 1069/2009 is beoogd een wijziging aan te brengen in de definitie van ‘dierlijk bijproduct’, heeft zij bij tussenvonnis van 4 juni 2015 het onderzoek heropend en verwezen naar de rechter-commissaris, opdat een of meerdere deskundigen op het gebied van de EVOA en/of dierlijke bijproducten en het wetgevingsproces daaromtrent schriftelijk kunnen rapporteren. Door de rechter-commissaris is [deskundige] van het [instituut] als deskundige benoemd.
Deskundige [deskundige] heeft op 10 maart 2016 een schriftelijke rapportage uitgebracht, waarin hij – onder meer – schrijft dat met de Verordening 1069/2009 niet lijkt te zijn beoogd in de definitiebepalingen rondom ‘dierlijke bijproducten’ een wijziging aan te brengen ten opzichte van de Verordening 1774/2002. Daarbij heeft hij er in de eerste plaats op gewezen dat in de Verordening 1069/2009 expliciet is bepaald dat bij een mengsel van dierlijke bijproducten en gevaarlijk afval (in de zin van Beschikking 2000/532/EG) niet deze Verordening, maar de regels van de EVOA inzake vervoer naar andere lidstaten gevolgd moeten worden. Als het de bedoeling zou zijn geweest om
allemengsels van dierlijke bijproducten en afvalstoffen onder de werking van de Verordening 1069/2009 uit te sluiten, zou het opnemen van een uitzonderingsbepaling voor mengsels van dierlijke bijproducten en gevaarlijk afval volstrekt zinledig zijn. In dat verband heeft [deskundige] er ook op gewezen dat er vanuit het Europees Parlement in de wetgevingsprocedure, die leidde tot het aannemen van de Verordening 1069/2009, amendementen waren voorgesteld waarin voor mengsels van dierlijke bijproducten met zowel gevaarlijke als ongevaarlijke afvalstoffen de voorschriften van de EVOA bepalend zouden worden. Deze amendementen zijn uiteindelijk niet aangenomen. In de tweede plaats heeft [deskundige] erop gewezen dat in de aanloop naar de Verordening 1069/2009 en in de verdere wetsgeschiedenis geen aanwijzingen zijn te vinden waaruit valt af te leiden dat men door het anders definiëren van ‘dierlijke bijproducten’ trachtte om mengsels van dierlijke bijproducten en ander materiaal van de werking van de Verordening 1069/2009 uit te zonderen. Het Commissie-voorstel (COM(2008)345 van 10 juni 2008) maakt een opsomming van de belangrijkste wijzigingen die zijn beoogd ten opzichte van de oude Verordening 1774/2002; het uitzonderen van mengsels met niet-gevaarlijk afval werd daarbij niet genoemd. Ook zijn er geen aanwijzingen van een andersluidend standpunt gevonden waaraan bekendheid is gegeven binnen de branche.
De door [deskundige] opgemaakte rapportage staat haaks op het door de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] opgemaakte proces-verbaal regelgeving (VEH-372) en aanvullende proces-verbaal van bevindingen (VEH-423). Beide verbalisanten komen op basis van een grammaticale interpretatie van de tekst van de Verordening 1069/2009 tot de conclusie dat mengsels van dierlijke bijproducten niet meer onder de definitie van dierlijke producten, en daarmee onder het toepassingsbereik, van de Verordening 1069/2009 vallen. Ook blijkt volgens de verbalisanten uit het Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (COM(2008)345 final – 2008/0110 (COD)) dat sommige definities in de voorgestelde verordening gewijzigd moesten worden om meer duidelijkheid te verkrijgen rond het gebruik van dierlijke bijproducten in biogasinstallaties. Door mengsels buiten de definitie van dierlijke bijproducten te houden, dus niet als dierlijk bijproduct te benoemen, wordt de frictie tussen de Kaderrichtlijn Afvalstoffen, waarin is bepaald dat dierlijke bijproducten bestemd voor onder andere de biovergisting onder de afvalstoffenwetgeving vallen, en de EVOA waarin dierlijke bijproducten juist uitgesloten zijn, (deels) tenietgedaan. Door wijziging van de definitie wordt conform het genoemde advies meer duidelijkheid verkregen. Voorts hebben de verbalisanten erop gewezen dat in het voorgeschreven Handelsdocument geen rekening is gehouden met het mengen van dierlijke bijproducten met andere afvalstoffen.
[deskundige] gaat in zijn rapportage in op de opbouw, het doel en de achtergrond van de regelgeving betreffende dierlijke bijproducten. Op basis van een uitgebreide juridische analyse komt hij tot de conclusie dat met de Verordening 1069/2009 niet lijkt te zijn beoogd in de definitiebepalingen rondom ‘dierlijke bijproducten’ een wijziging aan te brengen ten opzichte van de Verordening 1774/2002. Deze juridische analyse komt de rechtbank juist voor. Als er een wijziging in de definitiebepaling was beoogd, had het op de weg van de Europese wetgever gelegen, en is dat ook gebruikelijk, om hieraan bekendheid te geven binnen de branche. Niet gebleken is dat dit is gebeurd. Het feit dat dat niet is gebeurd, is voor de rechtbank een aanwijzing, naast de door [deskundige] opgesomde argumenten, dat een fundamentele wijziging ten opzichte van de eerdere Verordening 1774/2002 niet is beoogd. De rechtbank kent minder gewicht toe aan de door de verbalisanten opgemaakte processen-verbaal, nu daarin een juridische analyse ontbreekt en zij volstaan met een grammaticale uitleg. Uit het door de verbalisanten aangehaalde Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité blijkt niet over welke definities dit advies precies gaat en op welke wijze duidelijkheid zou moeten worden geboden omtrent het gebruik van dierlijke bijproducten in biogasinstallaties. Ook de andere argumenten acht de rechtbank minder zwaarwegend.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, gaat de rechtbank ervan uit dat de definitie “dierlijke bijproducten” onder de Verordening 1069/2009 niet is gewijzigd ten opzichte van de definitie onder de Verordening 1774/2002. Dit betekent dat ook mengsels van dierlijke producten, behoudens mengsels van dierlijke bijproducten met gevaarlijke stoffen, onder de definitie van “dierlijke bijproducten” vallen. Dit betekent ook dat de mengverhouding daarbij niet van belang is.
Ten aanzien van de materialen – niet zijnde gevaarlijk afval in de zin van Beschikking 2000/532/EG – die [verdachte] naar Duitsland heeft overgebracht, kan niet worden uitgesloten dat die in meer of mindere mate bestonden uit mengsels van dierlijke bijproducten, waardoor deze overbrengingen onder de erkenningseisen van Verordening 1069/2009 zouden vallen. Naar het oordeel van de rechtbank geven de door [verdachte] gebruikte euralcodes bij de uitgevoerde transporten en meldingen bij het [naam 16] hierover geen uitsluitsel, aangezien daarmee niet is vast te stellen welke (mengsels van) materialen feitelijk door [verdachte] zijn vervoerd.
Gelet hierop, acht de rechtbank niet bewezen dat deze materiaalstromen niet onder de uitzonderingsbepaling van artikel 1, lid 3 aanhef en onder d van de EVOA vallen en dus dat verdachte ten onrechte niet heeft voldaan aan de regelgeving neergelegd in de EVOA. Anders dan de officier van justitie meent, brengt de omstandigheid dat de door [verdachte] naar Duitsland overgebrachte afvalstoffen zijn bestemd om te worden gebruikt in een biogasinstallatie, en daarmee onder het toepassingsgebied van de Kaderrichtlijn Afvalstoffen vallen, niet mee dat ze daarmee eveneens onder de regelgeving van de EVOA vallen. Zoals hiervoor is overwogen, is de toepassing van de EVOA in dit geval uitgesloten op basis van de in de EVOA opgenomen uitzonderingsbepaling. Daarnaast acht de rechtbank van belang dat in de preambule van de Kaderrichtlijn Afvalstoffen – onder meer – is opgemerkt dat het verband met de Verordening 1774/2002 moet worden verduidelijkt, dat overlapping moet worden vermeden en dat dierlijke bijproducten die bestemd zijn voor toepassingen die niet als handelingen met betrekking tot afvalstoffen worden aangemerkt, buiten het toepassingsgebied van deze richtlijn moeten blijven. Het door de officier van justitie ingenomen standpunt is daarmee niet in overeenstemming.
Uiteraard zou de rechtbank ten aanzien van de ten laste gelegde transporten tot een ander oordeel komen, als wettig en overtuigend zou zijn bewezen, dat [verdachte] afvalstoffen zou hebben vervoerd, die in het geheel geen dierlijk bijproduct bevatten. Daarvoor biedt het dossier echter onvoldoende aanknopingspunten.
Conclusie
De rechtbank zal verdachte, op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, vrijspreken van de onder 4, 5 en 6 tenlastegelegde feiten.
Ten aanzien van feit 7
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder niet ter discussie staat, vastgesteld.
Het perceel [adres 3] te Hooglanderveen betreft een voormalige varkenshouderij. Het perceel is eigendom van de gemeente Amersfoort. Het woonhuis, het erf en de stallen werden verhuurd aan de heer [naam 17] . [52] Er is aan [naam 17] geen toestemming verleend om het door hem gehuurde onder te verhuren aan, dan wel te laten gebruiken door derden. [53]
Uit de gegevens van RouteVision kan worden afgeleid dat de door [verdachte] gebruikte vrachtwagens in de periode tussen 27 december 2010 en 17 april 2012 honderden stops bij het perceel [adres 3] te Hooglanderveen hebben gemaakt. [54]
[verdachte] gebruikte de (putten en de silo op de) locatie [straat] voor extra opslag voor het laden en lossen van categorie 3 materiaal. De locatie werd gehuurd van de heer [naam 17] . Tot aan de dag van de inval – op 16 april 2012 – werd van de locatie aan [straat] gebruik gemaakt. [55] De gebruikte putten (1A en 3B) en silo (‘put’ 2A) op het perceel [straat] hebben samen een totale inhoud van 1.765 m³. [56]
Op 7 januari 2008 heeft [naam 17] een melding in het kader van het Besluit landbouw milieubeheer gedaan voor het oprichten van een inrichting. De aard van de inrichting betrof een paardenhouderij, in het bijzonder een winterstalling voor 20 tot 40 paarden en pony’s gedurende vier à vijf maanden. Vraag 11 ‘Worden er meer dan 1.000 m³ afvalstoffen per jaar overgeslagen, die niet binnen het eigen bedrijf zijn ontstaan?’ is met ‘nee’ beantwoord. Verder staat in de melding onder het kopje ‘3. Opslag mest’ dat er tot 60 m³ aan vaste mest zal worden opgeslagen en dat de gierkelder voor dunne mest (met een opslag van 500 m³) niet zal worden gebruikt. [57] Op 10 januari 2008 is de ontvangst van de melding door het gewest Eemland bevestigd. [58]
Voor perceel [adres 3] zijn verder geen meldingen of aanvragen voor een milieuvergunning ingediend, noch waren milieuvergunningen van kracht. [59]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 7 tenlastegelegde feit.
Het standpunt van de verdediging
Door de verdediging is vrijspraak bepleit. Daartoe is aangevoerd dat verdachten ervan uit mochten gaan dat de opslag aan [straat] viel onder de aan de verhuurder verleende vergunning. Verdachten hebben gekeken naar de stoffen die – gelet op de door [naam 17] overgelegde melding in het kader van het Besluit landbouw milieubeheer – opgeslagen mochten worden en hebben op basis van die informatie mogen aannemen dat zij daar dierlijke bijproducten mochten opslaan. Zij hebben niet gekeken naar het aantal vervoersbewegingen van en naar [straat] , maar die zijn ook niet ten laste gelegd.
Beoordeling door de rechtbank
Gelet op het feit dat [verdachte] het perceel [adres 3] gebruikte als extra locatie voor op- en overslag van (bedrijfs)afvalstoffen, er honderden vrachtwagens van [verdachte] naar die locatie zijn gegaan om te laden en lossen en de totale inhoud van de opslag al 1.765 m³ bedraagt, concludeert de rechtbank dat [verdachte] op voornoemd perceel opzettelijk een project uitvoerde dat bestond uit het in werking hebben van een inrichting:
voor het opslaan van andere dan de onder 1° tot en met 5° genoemde van buiten de inrichting afkomstige afvalstoffen met een capaciteit ten aanzien daarvan van 1.000 m³ of meer (als bedoeld in artikel 28.4, aanhef en onder a, 6° van Bijlage I, Onderdeel C behorende bij het Besluit omgevingsrecht);
voor het overslaan van buiten de inrichting afkomstige bedrijfsafvalstoffen met een opslagcapaciteit ten aanzien daarvan van 1.000 m3 of meer (als bedoeld in artikel 28.4, aanhef en onder b, 1° van Bijlage I, Onderdeel C behorende bij het Besluit omgevingsrecht).
Nu aan [verdachte] voor het in werking hebben van een dergelijke inrichting geen milieuvergunning (rechtbank: thans omgevingsvergunning) was verleend, is in strijd met artikel 2.1, aanhef en onder lid 1, sub c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht gehandeld. Dit geldt – gelet op de gegevens van RouteVision – in ieder geval voor de tenlastegelegde periode van december 2010 tot en met april 2012.
De rechtbank concludeert dat [naam 1] en [naam 15] samen verantwoordelijk waren voor het zonder omgevingsvergunning opzettelijk in werking hebben van de inrichting. Beiden zijn bij uitstek de personen die de verantwoordelijkheid en bevoegdheid hadden om maatregelen te treffen ter voorkoming van strafbare gedragingen, maar zij hebben dat in dit geval nagelaten. Zij hebben er bewust voor gekozen om het perceel [straat] (telkens) in strijd met de regelgeving als extra opslag te gebruiken. Dit kan, nu het heeft plaatsgevonden binnen de sfeer van de rechtspersoon en dienstig is geweest aan [verdachte] , aan [verdachte] worden toegerekend, zodanig dat deze als dader kan worden aangemerkt.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] zich als dader schuldig heeft gemaakt aan het onder 7 tenlastegelegde feit.
Ten aanzien van feit 8
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 8 tenlastegelegde feit. Volgens de officier van justitie is sprake van een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen [verdachte] , [naam 1] en [naam 15] . Dit samenwerkingsverband had tot doel het plegen van misdrijven, met name de strafbare feiten zoals die in de tenlastelegging zijn opgenomen. De verwezenlijking van het doel zat verweven in de reguliere werkzaamheden die werden verricht binnen de rechtspersoon. Daarbij was het oogmerk gericht op het behalen van een zo hoog mogelijke omzet. De verdachten [naam 1] en [naam 15] hebben een groot aandeel gehad in de gedragingen tot verwezenlijking van het oogmerk van die organisatie door hun dagelijkse aansturing en het feitelijk leidinggeven aan de verboden gedragingen.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht verdachte vrij te spreken van het onder 8 tenlastegelegde feit. Primair heeft de verdediging betoogd dat vrijspraak moet volgen, omdat verdachte ook ten aanzien van de onder 1 tot en met 7 tenlastegelegde feiten moet worden vrijgesproken. Subsidiair heeft de verdediging betoogd dat geen sprake is van een oogmerk tot het plegen van misdrijven. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft de verdediging erop gewezen dat de verdachten altijd volledig transparant hebben gewerkt. Zo hebben ze vrijwillig een GPS-systeem op alle vrachtwagens geplaatst waardoor iedere wagen op elk moment van de dag traceerbaar is, zijn aan de hand van de administratie van het bedrijf feilloos alle ontdoeners en afnemers vast te stellen en blijkt niet uit de getapte telefoongesprekken dat verdachten ( [naam 1] en [naam 15] ) iets wilden verhullen en/of dat (veelvuldig) is overlegd over te plegen of reeds gepleegde misdrijven. Er is door hen juist voortdurend om advies gevraagd bij de daartoe bevoegde personen en instanties. Ook heeft de verdediging erop gewezen dat sprake is van een regulier bedrijf en dat het overgrote deel van de transporten van het bedrijf op geen enkele wijze ter discussie staat.
Beoordeling door de rechtbank
Tenlastegelegd is dat verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die tot doel had het plegen van misdrijven, te weten de strafbare feiten zoals die in de tenlastelegging zijn opgenomen.
De rechtbank heeft bewezenverklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het valselijk opmaken en voorhanden hebben van zes (valselijk opgemaakte) begeleidingsbrieven alsmede aan het meermalen opzettelijk overtreden van een voorschrift gesteld krachtens artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. De rechtbank heeft verdachte vrijgesproken van de overige tenlastegelegde feiten.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden bewezen dat de verdachten samen een georganiseerd en gestructureerd samenwerkingsverband vormden dat het oogmerk had op het plegen van de bewezenverklaarde misdrijven. Daarbij heeft de rechtbank mede in aanmerking genomen dat verdachten ten behoeve van de bedrijfsvoering bij verschillende bevoegde autoriteiten en personen adviezen hebben ingewonnen over uitleg van complexe (Europese) milieuregelgeving. Onder die omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een samenwerkingsverband dat structureel was gericht op het plegen van strafbare feiten.
Conclusie
De rechtbank zal verdachte, op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, vrijspreken van het onder 8 tenlastegelegde feit.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de 1, 2, 3 en 7 tenlastegelegde feiten heeft begaan, te weten dat:
1.
verdachte
a. op
of omstreeks22 februari 2011
, althans in of omstreeks de maand februari 2011, in de gemeente Putten en/of in de gemeente Velsen, althansin Nederland en
/of
b. op
of omstreeks17 augustus 2011
, althans in of omstreeks de maand augustus 2011, in de gemeente Putten en/of in de gemeente Amersfoort, althansin Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen,
a. een begeleidingsbrief met het nummer [nummer 1] (bladzijde 1916) en
/of
b. een begeleidingsbrief met het nummer [nummer 2] (bladzijde 2011),
- ( -
(elk
)zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen –
a. waarop (te weten de begeleidingsbrief met het nummer [nummer 1] (bladzijde 1916)) in strijd met de waarheid was vermeld als ontdoener en
/ofals locatie van herkomst [verdachte] [adres 2] en
/ofde euralcode [code] en
/of
b. waarop (te weten de begeleidingsbrief met het nummer [nummer 2] (bladzijde 2011)) in strijd met de waarheid was vermeld als ontdoener en
/ofals locatie van herkomst [verdachte] [adres 2] ,
(telkens
)valselijk heeft opgemaakt
of vervalst, immers heeft
/ hebbenverdachte
en/of verdachtes mededader(s)(telkens
)valselijk die begeleidingsbrieven in het vakje handtekening ontdoener
voorzien oflaten voorzien van een handtekening
en/of ondertekening, zulks (telkens
)met het oogmerk om die
/datgeschrift
(en
)als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
(Map 6)
en
/of
dat verdachte
a. op
of omstreeks16 april 2012,
althans in of omstreeks de maand april 2012,in de gemeente Putten en
/of
b. op
of omstreeks16 april 2012,
althans in of omstreeks de maand april 2012,in de gemeente Putten,
tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen,opzettelijk voorhanden heeft gehad
eenvals
(e
) of vervalst(e)
a. begeleidingsbrief met het nummer [nummer 1] (bladzijde 1916) en
/of
b. begeleidingsbrief met het nummer [nummer 2] (bladzijde 2011),
-
(elk
)zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen -, terwijl verdachte
en/of verdachtes mededader(s)wist
(wisten)of redelijkerwijs moest
(en)vermoeden dat die
begeleidingsbrief /begeleidingsbrieven bestemd
was /waren voor gebruik als ware
het /zij
(telkens
)echt en onvervalst, immers was
a. op de begeleidingsbrief met het nummer [nummer 1] (bladzijde 1916) in strijd met de waarheid als ontdoener en
/ofals locatie van herkomst [verdachte] [adres 2] en
/ofde euralcode [code] en
/ofin het vakje handtekening ontdoener een handtekening
of ondertekening vermeld /geplaatst en
/of
b. op de begeleidingsbrief met het nummer [nummer 2] (bladzijde 2011) in strijd met de waarheid als ontdoener en
/ofals locatie van herkomst [verdachte] [adres 2] en
/ofin het vakje handtekening ontdoener een handtekening
of ondertekening vermeld /geplaatst;

(Map 6)

2.
verdachte
a. op
of omstreeks17 juni 2011
, althans in of omstreeks de maand juni 2011, in de gemeente Putten en/of in de gemeente Hoogeveen, althansin Nederland en
/of
b. op
of omstreeks5 maart 2012
, althans in of omstreeks de maand maart 2012, in de gemeente Putten en/of in de gemeente Hoogeveen, althansin Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen,
a. een begeleidingsbrief met het nummer [nummer 3] (bladzijde 2278) en
/of
b. een begeleidingsbrief met het nummer [nummer 4] (bladzijde 2306),
- ( -
(elk
)zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen –
a. waarop (te weten de begeleidingsbrief met het nummer [nummer 3] (bladzijde 2278)) in strijd met de waarheid was vermeld als ontdoener en
/ofals locatie van herkomst [verdachte] [adres 2] en
/ofde euralcode [code] en
/of
b. waarop (te weten de begeleidingsbrief met het nummer [nummer 4] (bladzijde 2306)) in strijd met de waarheid was vermeld als ontdoener en
/ofals locatie van herkomst [verdachte] [adres 2] en
/ofde euralcode [code]
(telkens
)valselijk heeft opgemaakt
of vervalst, immers heeft
/ hebbenverdachte
en/of verdachtes mededader(s)(telkens
)valselijk die begeleidingsbrieven in het vakje handtekening ontdoener
voorzien oflaten voorzien van een handtekening
en/of ondertekening, zulks (telkens
)met het oogmerk om die
/datgeschrift
(en
)als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
(Map 7)
en
/of
dat verdachte
a. op
of omstreeks16 april 2012
, althans in of omstreeks de maand april 2012,in de gemeente Putten en
/of
b. op
of omstreeks16 april 2012
, althans in of omstreeks de maand april 2012,in de gemeente Hillegom,
tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen,opzettelijk voorhanden heeft gehad
eenvals
(e
) of vervalst(e)
a. begeleidingsbrief met het nummer [nummer 3] (bladzijde 2278) en
/of
b. begeleidingsbrief met het nummer [nummer 4] (bladzijde 2306),
-
(elk
)zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen -, terwijl verdachte
en/of verdachtes mededader(s)wist
(wisten)of redelijkerwijs moest
(en)vermoeden dat die
begeleidingsbrief /begeleidingsbrieven bestemd
was /waren voor gebruik als ware
het /zij
(telkens
)echt en onvervalst, immers was
a. op de begeleidingsbrief met het nummer [nummer 3] (bladzijde 2278) in strijd met de waarheid als ontdoener en
/ofals locatie van herkomst [verdachte] [adres 2] en
/ofde euralcode [code] en
/ofin het vakje handtekening ontdoener een handtekening
of ondertekening vermeld /geplaatst en
/of
b. op de begeleidingsbrief met het nummer [nummer 4] (bladzijde 2306) in strijd met de waarheid als ontdoener en
/ofals locatie van herkomst [verdachte] [adres 2] en
/ofde euralcode [code] en
/ofin het vakje handtekening ontdoener een handtekening
of ondertekening vermeld /geplaatst;

(Map 7)

3.
verdachte
a. op
of omstreeks13 mei 2011
, althans in of omstreeks de maand mei 2011, in de gemeente Putten, althansin Nederland en
/of
b. op
of omstreeks8 maart 2012
, althans in of omstreeks de maand maart 2012, in de gemeente Amersfoort, althansin Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen,
a. een begeleidingsbrief met het nummer [nummer 5] (bladzijde 3309) en
/of
b. een begeleidingsbrief met het nummer [nummer 6] (bladzijde 3482),
- ( -
(elk
)zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen –
a. waarop (te weten de begeleidingsbrief met het nummer [nummer 5] (bladzijde 3309)) in strijd met de waarheid was vermeld als ontdoener en
/ofals locatie van herkomst - van de op die begeleidingsbrief vermelde lading - [verdachte] [adres 2] en/of de euralcode [code] en
/of
b. waarop (te weten de begeleidingsbrief met het nummer [nummer 6] (bladzijde 3482)) in strijd met de waarheid was vermeld als ontdoener en
/ofals locatie van herkomst [verdachte] [adres 2] en
/ofde euralcode [code] ,
(telkens
)valselijk heeft opgemaakt
of vervalst, immers heeft
/ hebbenverdachte
en/of verdachtes mededader(s)(telkens
)valselijk die begeleidingsbrieven in het vakje handtekening ontdoener
voorzien oflaten voorzien van een handtekening
en/of ondertekening, zulks (telkens
)met het oogmerk om die
/datgeschrift
(en
)als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
(Map 10 en 11)
en
/of
dat verdachte
a. op
of omstreeks16 april 2012
, althans in of omstreeks de maand april 2012,in de gemeente Putten en
/of
b. op
of omstreeks16 april 2012
, althans in of omstreeks de maand april 2012,in de gemeente Putten ,
tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen,opzettelijk voorhanden heeft gehad
eenvals
(e
) of vervalst(e)
a. begeleidingsbrief met het nummer [nummer 5] (bladzijde 3309) en
/of
b. begeleidingsbrief met het nummer [nummer 6] (bladzijde 3482),
-
(elk
)zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen -, terwijl verdachte
en/of verdachtes mededader(s)wist
(wisten)of redelijkerwijs moest
(en)vermoeden dat die
begeleidingsbrief /begeleidingsbrieven bestemd
was /waren voor gebruik als ware
het /zij
(telkens
)echt en onvervalst, immers was
a. op de begeleidingsbrief met het nummer [nummer 5] (bladzijde 3309) in strijd met de waarheid als ontdoener en
/ofals locatie van herkomst - van de op die begeleidingsbrief vermelde lading - [verdachte] [adres 2] en
/ofde euralcode [code] en
/ofin het vakje handtekening ontdoener een handtekening
of ondertekening vermeld /geplaatst en
/of
b. op de begeleidingsbrief met het nummer [nummer 6] (bladzijde 3482) in strijd met de waarheid als ontdoener en
/ofals locatie van herkomst [verdachte] [adres 2] en
/ofde euralcode [code] en
/ofin het vakje handtekening ontdoener een handtekening
of ondertekening vermeld /geplaatst;

(Map 10 en 11)

7.
verdachte in of omstreeks de periode van december 2010 tot en met april 2012,
althans in 2010 en/of 2011 en/of 2012, te
of bijHooglanderveen, in de gemeente Amersfoort,
tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, al dan nietopzettelijk, zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag op
of nabijperceel [adres 3] een project heeft uitgevoerd dat
geheel of gedeeltelijkbestond uit het in werking hebben van een inrichting voor het opslaan van andere dan de onder 1° tot en met 5° (van categorie 28.4 aanhef en onder a van Bijlage I Onderdeel C behorende bij het Besluit omgevingsrecht) genoemde van buiten de inrichting afkomstige afvalstoffen met een capaciteit ten aanzien daarvan van 1.000 m3 of meer en
/ofhet in werking hebben van een inrichting voor het overslaan van buiten de inrichting afkomstige bedrijfsafvalstoffen met een opslagcapaciteit ten aanzien daarvan van 1.000 m3 of meer, zijnde een inrichting als bedoeld in categorie 28.4 onder a 6 en
/of28.4 onder b 1 van Bijlage I Onderdeel C behorende bij het Besluit omgevingsrecht.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3, telkens
Valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd
en
Opzettelijk een geschrift, als bedoeld in artikel 225 lid 1, van het Wetboek van Strafrecht, voorhanden hebben, terwijl hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat dit geschrift bestemd is voor gebruik als ware het echt en onvervalst, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van feit 7:
Overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd.

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft een beroep gedaan op ontslag van alle rechtsvervolging voor de feiten 1 tot en met 6. Voor wat betreft de feiten 1 tot en met 3 is daartoe aangevoerd dat verdachte gezien de voorschriften van de milieuvergunning niet strafbaar heeft gehandeld dan wel dat verdachte ervan uit mocht gaan dat er juist gehandeld werd en dat er alles aan is gedaan om conform de wet en regelgeving te handelen.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachtes verweer dient te worden verworpen.
Beoordeling door de rechtbank
Voor wat betreft het beroep op ontslag van alle rechtsvervolging van de verdediging voor de feiten 1 tot en met 3 overweegt de rechtbank dat dit beroep voor verdachte niet opgaat. De rechtbank is van oordeel dat, zoals overwogen, het op de weg van verdachte had gelegen om, indien hij meende op grond van zijn vergunningvoorschriften valsheid in geschrift te (moeten) plegen, dit bij de bevoegde instanties aan te kaarten. Gesteld noch gebleken is dat verdachte de situatie heeft aangekaart dan wel navraag heeft gedaan bij de bevoegde instanties. Het verweer faalt in zoverre.
Voor wat betreft de feiten 4 tot en met 6 komt de rechtbank niet toe aan het verweer, nu verdachte van deze wordt vrijgesproken.
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van de onder 1 tot en met 8 tenlastegelegde feiten zal worden veroordeeld tot het betalen van een geldboete van € 150.000,-, waarvan € 50.000,- voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Het standpunt van de verdediging
Indien de rechtbank komt tot een bewezenverklaring voor (een van) de feiten, dan heeft de verdediging verzocht om bij een eventuele strafoplegging rekening te houden met de financiële omstandigheden van verdachte. De strafzaak heeft een grote impact gehad. Klanten hebben zich teruggetrokken en de percentages voor de door de banken verstrekte kredieten zijn omhoog gegaan. Het betalen van een geldboete, tezamen met het opleggen van een betalingsverplichting als gevolg van de ontnemingsvordering, kan het einde van het bedrijf betekenen. Voorts heeft de verdediging erop gewezen dat de inval in het bedrijf reeds in 2012 heeft plaatsgevonden.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op het uittreksel uit het algemeen documentatieregister van 7 juli 2016.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het meermalen opmaken en voorhanden hebben van valse geschriften. Een zestal feiten (12 geschriften) is hieromtrent tenlastegelegd, maar uit het dossier volgt dat er sprake is van een veel grotere hoeveelheid aan valselijk opgemaakte geschriften. Het valselijk opmaken hield immers verband met een vaste handelwijze. Voor ritten die alleen op papier de inrichting van [verdachte] binnenkwamen en verlieten werden twee begeleidingsbrieven gebruikt. In strijd met de waarheid werd daarop als ontdoener en locatie van herkomst [verdachte] te Putten vermeld. Hierdoor werd een schijnwerkelijkheid gecreëerd. Ook werd op de begeleidingsbrieven een onjuiste euralcode opgenomen.
De gehanteerde handelwijze maakte het voor controlerende instanties lastig dan wel onmogelijk om tijdens vervoer- en bedrijfscontroles na te gaan welke materialen werden vervoerd, ingenomen of gebruikt en of dat op de juiste wijze gebeurde. Een controle door de overheid werd hierdoor opzettelijk gefrustreerd. Ook voor de ontvangers (de biovergisters in Duitsland) was het lastig dan wel onmogelijk om te controleren of zij het overgebrachte materiaal conform hun vergunning(en) wel mochten ontvangen en of het materiaal op de juiste, verantwoorde en veilige wijze werd ingezet in het vergistingsproces. Immers, op het moment dat een ontvanger stoffen bijeenbrengt waarvan hij de samenstelling niet weet, kunnen ongewilde reacties ontstaan in de co-vergister. Daarbij kunnen veiligheids- en gezondheidsrisico’s voor de directe omgeving ontstaan. Hoewel onduidelijk blijft welke (milieu)risico's door het bewezenverklaarde handelen konden ontstaan, neemt de rechtbank het verdachte bijzonder kwalijk dat zijn handelwijze geen blijk geeft van het besef van die mogelijke risico’s. Er is in dit opzicht enkel vanuit bedrijfseconomische overwegingen gehandeld.
Verder heeft verdachte gedurende een lange periode een inrichting voor de op- en overslag van afvalstoffen in werking gehad zonder dat daarvoor een omgevingsvergunning was verleend. Een dergelijke vergunning was wel nodig. Bij de vergunningverleningsprocedure kan de bevoegde instantie bij de beoordeling de effecten op de omgeving (ruimte en milieu) als gevolg van het in werking zijn van de inrichting betrekken. Bij de beoordeling zou in dit geval zonder meer het (milieueffect van het) grote aantal vervoersbewegingen van de vrachtwagens van [verdachte] worden betrokken. Het handelen van verdachte geeft ook hier geen blijk van het besef van de gevolgen van zijn handelen voor de omgeving. Ook dit vindt de rechtbank kwalijk.
In het nadeel van verdachte weegt de rechtbank mee dat verdachte reeds eerder is veroordeeld voor soortelijke feiten.
Ook betrekt de rechtbank bij de strafoplegging dat de bedrijfsactiviteiten van verdachte ongewijzigd zijn gebleven. De rechtbank ziet daarin aanleiding om aan verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen. De strafoplegging wordt zodoende dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
De rechtbank is van oordeel dat het recht van verdachte op een eerlijke en openbare behandeling van deze zaak binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM, is geschonden. De rechtbank heeft daarbij tot uitgangspunt genomen dat de redelijke termijn is aangevangen met de inverzekeringstelling van de verdachten [naam 1] en [naam 15] op 7 juli 2012. In de proceshouding van verdachte en de ingewikkeldheid van de zaak ziet de rechtbank aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt dat de redelijke termijn voor berechting in eerste aanleg twee jaren bedraagt. Naar het oordeel van de rechtbank is de redelijke termijn in dit geval is geëindigd op 12 april 2016, zijnde het moment waarop de rechter-commissaris de verwijzing had afgerond en de zaak weer op zitting gepland had kunnen worden. Een en ander maakt dat bij het doen van uitspraak door de rechtbank de redelijke termijn is overschreden met ruim acht maanden. Voor deze termijnoverschrijding zal de rechtbank verdachte compenseren.
Alles afwegende, acht de rechtbank in dit geval een geldboete van € 50.000,-, waarvan de helft voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, passend. Dit wijkt fors af van de eis van de officier van justitie, nu zij een veroordeling wenste te zien voor alle 8 tenlastegelegde feiten en het zwaartepunt van de tenlastelegging lag in de feiten waarvoor verdachte is vrijgesproken. Ook is hierin verdisconteerd dat in dit geval de redelijke termijn is overschreden. De rechtbank ziet – op grond van hetgeen daartoe door de verdediging is aangevoerd – geen reden tot een (verdere) matiging van de boete vanwege de financiële omstandigheden van verdachte.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c, 51, 57, 91 en 225 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten en de artikelen 2.1 en 2.3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van de onder 4, 5, 6 en 8 tenlastegelegde feiten;
 verklaart bewezen dat verdachte de overige tenlastegelegde feiten, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot:
 een
geldboetevan
€ 50.000,- (vijftigduizend euro);
 bepaalt, dat een gedeelte van de geldboete groot
€ 25.000,- (vijfentwintigduizend euro),
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, wegens niet nakoming van na te melden voorwaarde(n) voor het einde van de proeftijd die op twee jaren wordt bepaald;
 dat de veroordeelde zich voor het einde daarvan niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. Klep (voorzitter), mr. W.A. Holland en mr. F.M.A. ‘t Hart, rechters, in tegenwoordigheid van mrs. P.P.J. Leenders en T. de Munnik, griffiers, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 15 december 2016.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisanten [verbalisant 3] , [verbalisant 2] en [verbalisant 1] van de politie Noord- en Oost Nederland, team Regionale Recherche, opgemaakte Start Proces-Verbaal, PL2011-11111000, gesloten op 10 november 2011 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. Dit proces-verbaal telt 1.561 pagina’s. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van dit doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld en indien er ‘(Start-PV)’ achteraan is vermeld.
2.Algemeen relaas, p. 7.
3.KvK-uittreksel, p. 151 (Start-PV).
4.Verklaringen van [naam 1] ter terechtzitting van 23 april 2015 (p. 2) en proces-verbaal van bevindingen (SPY-021), p. 41.
5.Proces-verbaal van bevindingen verwevenheid rechtspersonen [naam 1] (VEH-397), p. 232 t/m 236.
6.Ten aanzien van de locatie [locatie 1] : 6799, 6818, 6820, 6897, 6993, 6996, 7000 en 7004. Ten aanzien van de locatie [locatie 2] : p. 7208, 7226 en 7247.
7.Regeling Europese afvalstoffenlijst, 27 maart 2002/DGM/SAS200202681, VROM, Centrale Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving, p. 5 (par. 3.4 Opzet van de lijst).
8.(Aanvullend) proces-verbaal van bevindingen van 20 maart 2016, VEH-423, p. 4 en 5.
9.Verklaring van [naam 15] ter terechtzitting van 23 april 2015 (p. 11) en proces-verbaal bevindingen, p. 5292.
10.Proces-verbaal gegevens RouteVision 5 transporten [bedrijf 2] , p. 1700-1701.
11.Proces-verbaal Transport [bedrijf 2] -biogas [plaats] , p. 1908.
12.Begeleidingsbrief inclusief weegbon, p. 1915, en factuur, p. 1920.
13.Begeleidingsbrief, p. 1923, weegbon, p. 1954, en factuur, p. 1922.
14.Begeleidingsbrief, p. 1916, weegbon, p. 1917, en factuur, p. 1921.
15.Proces-verbaal van verhoor van verdachte [naam 10] , 1868 t/m 1874.
16.Proces-verbaal gegevens RouteVision 5 transporten [bedrijf 2] , p. 1700, 1702 en 1703.
17.Proces-verbaal Transport [bedrijf 2] -biogas [plaats] , p. 2000.
18.Begeleidingsbrief, p. 2005, weegbon, p. 2006, en factuur p. 2007.
19.Verklaring van [naam 15] ter terechtzitting van 23 april 2015 (p. 14).
20.Begeleidingsbrief, p. 2011, en factuur, p. 2010.
21.Gegevens RouteVision, p. 2266.
22.Proces-verbaal, p. 2252.
23.Begeleidingsbrief, p. 2269, weegbon, p. 2274, en factuur p. 2267.
24.Begeleidingsbrief, p. 2272 en 2277 (pekelwater), weegbon, p. 2271, en factuur p. 2267.
25.Begeleidingsbrief, p. 2278, weegbon, p. 2279, en factuur, p. 2281.
26.Proces-verbaal van verhoor verdachte [naam 12] , p. 2549.
27.Gegevens RouteVision, p. 2293.
28.Proces-verbaal, p. 2087.
29.Begeleidingsbrief, p. 2303, weegbon, p. 2305 en factuur, p. 2312.
30.Begeleidingsbrief inclusief weegbon, p. 2306.
31.Proces-verbaal [bedrijf 5] rit 13 mei 2011, p. 3267 en 3268.
32.Begeleidingsbrief, p. 3306, weegbon, p. 3312 en factuur, p. 3304.
33.Begeleidingsbrief, p. 3309, weegbon, p. 3308 en factuur, p. 3313.
34.Proces-verbaal van verhoor van [naam 14] , p. 3005.
35.Proces-verbaal van verhoor van [naam 6] , p. 2972.
36.Proces-verbaal bevindingen rit [naam 19] 08-03-2012, p. 3464 en 3465.
37.Begeleidingsbrief inclusief, p. 3480, en factuur, p. 3479.
38.Begeleidingsbrief, p. 3482, weegbon, p. 3485 en factuur, p. 3486.
39.Proces-verbaal van verhoor van verdachte [naam 10] , 1868 t/m 1874
40.Verklaring van [naam 15] ter terechtzitting van 23 april 2015 (p. 6).
41.Verklaringen van [naam 15] (p. 7) en [naam 1] (p. 8) ter terechtzitting van 23 april 2015.
42.Proces-verbaal van verhoor van [naam 6] , p. 1885.
43.Proces-verbaal van verhoor van [naam 14] , p. 2608.
44.Handelsdocumenten: (rit 1a) p. 1918 en 1919; (rit 1b) p. 2021 en 2022; (rit 2a) p. 2280; (rit 2b) p. 2307 en 2308; (rit 3a) p. 3310 en 3311; (rit 3b) p. 3483 en 3484.
45.Proces-verbaal, p. 4842.
46.Verklaring van [naam 15] ter terechtzitting van 23 april 2015 (p. 5)
47.Proces-verbaal bevindingen rol [naam 15] , p. 846 t/m 851.
48.Proces-verbaal van verhoor van [naam 10] , p. 1869 t/m 1871, en 1873.
49.Proces-verbaal van verhoor van [naam 6] , p. 1883 t/m 1886.
50.Proces-verbaal van verhoor van [naam 12] , p. 2551 t/m 2554
51.Proces-verbaal van verhoor van [naam 14] , p. 2606 en 2607.
52.Proces-verbaal zaaksdossier Zaak [straat] , p. 5045.
53.Proces-verbaal van bevindingen, p. 5267.
54.Proces-verbaal (van) bevindigen rittenstops [straat] , p. 5292 t/m 5294, en proces-verbaal van bevindingen, p. 5156-5157.
55.Verklaring van [naam 15] ter terechtzitting van 23 april 2015 (p. 5, 11, 14 en 15).
56.Proces-verbaal 2e onderzoek [straat] , p. 5435, 5436 en 5478, en de verklaring van [naam 15] ter terechtzitting van 23 april 2015 (p. 15).
57.Meldingsformulier, p. 5078 t/m 5089.
58.Ter terechtzitting overgelegde brief inzake de melding Besluit landbouw milieubeheer, [adres 3] , Hooglanderveen van het gewest Eemland van 10 januari 2008.
59.Proces-verbaal van bevindingen milieuvergunning [straat] , p. 5076.