ECLI:NL:RBGEL:2016:958

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
23 februari 2016
Publicatiedatum
22 februari 2016
Zaaknummer
AWB - 15 _ 4981
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van de korpschef van politie voor dienstongeval door loszittende vloerbedekking tijdens training

In deze zaak gaat het om een politieambtenaar die tijdens een Integrale Beroepsvaardigheden Training (IBT) op 3 mei 2012 over loszittende vloerbedekking is gestruikeld en daarbij een ruggenwervel heeft gebroken. De rechtbank Gelderland heeft geoordeeld dat de korpschef van politie zijn zorgplicht heeft geschonden door geen maatregelen te treffen om de loszittende vloerbedekking te repareren, wat had kunnen voorkomen dat de ambtenaar ten val kwam. De rechtbank heeft vastgesteld dat het ongeval plaatsvond tijdens de uitoefening van de werkzaamheden van de eiser en dat de korpschef niet heeft aangetoond dat hij zijn zorgplicht is nagekomen. De rechtbank heeft het bestreden besluit van de korpschef vernietigd en hem opgedragen om een nieuw besluit op bezwaar te nemen, waarbij de schadevergoeding aan de eiser moet worden vastgesteld. Tevens is de korpschef veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan de eiser.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: 15/4981

uitspraak van de meervoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. F.F. van Norel),
en

de korpschef van politie, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 3 juni 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder aansprakelijkheid afgewezen voor het door eiser op 3 mei 2012 overkomen ongeval.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 30 juni 2015 bezwaar gemaakt. Hierin is verweerder verzocht om in te stemmen met rechtstreeks beroep als bedoeld in artikel 7:1a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit heeft verweerder bij brief van 19 augustus 2015 gedaan.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 januari 2016. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mevrouw mr. E. Nijhof, advocaat te Rotterdam, en mr. R.H.A. Nathans, werkzaam bij de politie.

Overwegingen

1.1
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
1.2
Eiser is sinds 1 oktober 2007 werkzaam bij de politie. Op 2 en 3 mei 2012 heeft hij
deelgenomen aan een Integrale Beroepsvaardigheden Training (IBT) in een kazerne in Harderwijk. Het ging om een zogeheten Amok-training. Eiser moest een oefening doen in een gebouw dat een school moest voorstellen. In een van de lokalen bevond zich een gewapende verdachte die een klas met kinderen gijzelde en de kinderen een voor een doodschoot. Eiser diende de deur van het lokaal te openen, langs de muur naar binnen te rennen en de verdachte, indien die zich daar bevond, neer te schieten. Eiser is in het lokaal over een stuk loszittende vloerbedekking gestruikeld waardoor hij is gevallen en met zijn rug tegen een stekkerkoof aan de muur terecht is gekomen. Bij zijn val heeft eiser, zo is begin 2013 gebleken, een ruggenwervel gebroken. Als gevolg van dit ongeval is eiser blijvend ongeschikt voor zijn functie.
1.3
Verweerder heeft dit ongeval bij besluit van 30 mei 2012 aangemerkt als dienstongeval.
1.4
Verweerder heeft eiser op grond van artikel 54 van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) een bedrag voor geneeskundige hulp uitgekeerd en hem op grond van artikel 54a van het Barp smartengeld uitgekeerd op basis van de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser.
1.5
Bij brief van 22 oktober 2014 heeft eiser verweerder aansprakelijk gesteld voor de door eiser geleden en eventueel nog te lijden materiële en immateriële schade, de zogeheten restschade.
2. Aan bestreden besluit heeft verweerder primair ten grondslag gelegd dat eiser onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij restschade heeft geleden en dat deze schade het gevolg is van het hem overkomen ongeval.
Subsidiair heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat hij zijn zorgplicht niet heeft geschonden. Loszittende vloerbedekking is niet dermate gevaarzettend dat van verweerder redelijkerwijs verwacht had mogen worden dat hij maatregelen had genomen. Het enkele feit dat algemeen bekend is dat deelnemers aan een oefening over loszittende vloerbedekking kunnen struikelen is onvoldoende voor het aannemen van het schenden van de zorgplicht.
3. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder zijn zorgplicht heeft geschonden, omdat sprake was van loszittende vloerbedekking en verweerder dit voorafgaand aan de oefening niet heeft gerepareerd. Als gevolg van het ongeval lijdt eiser schade wegens verlies aan verdienvermogen, kosten van huishoudelijke hulp en verlies van zelfredzaamheid.
4.1
Volgens vaste jurisprudentie heeft het bestuursorgaan tegenover de ambtenaar een zorgplicht (Centrale Raad van Beroep (CRvB) 22 juni 2000, ECLI:NL:CRVB: 2000:AB0072). De zorgplicht houdt in dat het bestuursorgaan de werkzaamheden van de ambtenaar zodanig moet inrichten en voor het verrichten daarvan zodanige maatregelen moet treffen en aanwijzingen moet geven als redelijkerwijs nodig is om te voorkomen dat de ambtenaar in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt. De ambtenaar heeft recht op vergoeding van deze schade, ook voor zover rechtspositionele regelingen daarin niet voorzien. Geen recht op vergoeding bestaat indien het bestuursorgaan aantoont dat het zijn zorgplicht is nagekomen of dat de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de ambtenaar.
4.2.
De zorgplicht strekt niet op voorhand tot het uitbannen van ieder denkbaar risico, maar tot het treffen van alle maatregelen die in de gegeven situatie redelijkerwijs van het bestuursorgaan kunnen worden gevergd om de veiligheid van het personeel te waarborgen (CRvB 5 januari 2006, ECLI:NL:CRVB:2006:AU9654 en CRvB 4 juni 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1761).
4.3
Vast staat dat het ongeval dat eiser op 3 mei 2012 is overkomen, heeft plaatsgevonden tijdens de uitoefening van zijn werkzaamheden.
4.4
Ter zitting heeft verweerder zijn primaire standpunt laten vallen en erkend dat eiser als gevolg van het ongeval schade heeft geleden en lijdt. Nu verweerder niet heeft gesteld dat de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van eiser, is enkel in geschil of verweerder zijn zorgplicht is nagekomen.
4.5
De rechtbank stelt in dit verband voorop dat op verweerder de bewijslast rust ten aanzien van de stelling dat hij de zorgplicht niet heeft geschonden en daarmee ten aanzien van de toedracht van het ongeval. Verweerder heeft niet betwist dat eiser over loszittende vloerbedekking is gestruikeld. In welke mate de vloerbedekking los zat, is niet bekend. Verweerder heeft hiernaar geen onderzoek gedaan, terwijl dit wel van hem had mogen worden verwacht. Eiser had immers kort na het ongeval veel pijn en was enige tijd het gevoel in zijn benen kwijt, zodat rekening gehouden moest worden met ernstig letsel. Dat eiser niet onmiddellijk na het ongeval, maar pas na jaren, heeft gesteld dat hij over loszittende vloerbedekking was gestruikeld, brengt geen wijziging in de bewijslastverdeling.
Dat verweerder geen onderzoek heeft gedaan naar de toedracht van het ongeval komt dan ook voor zijn risico. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat de vloerbedekking dermate los zat dat het voorzienbaar was dat iemand daarover zou struikelen en ernstig letsel zou oplopen. Van verweerder had dan ook de eenvoudig te treffen maatregel mogen worden verwacht dat hij de loszittende vloerbedekking had gerepareerd om ongevallen te voorkomen. Door dit na te laten, heeft verweerder zijn zorgplicht geschonden. Daarbij is nog van belang dat eiser geen rekening met loszittende vloerbedekking hoefde te houden, omdat met de oefening niet de realiteit werd nagebootst. De oefening vond plaats in een leeg pand waarin enkel vloerbedekking lag. Verweerder heeft eiser voorafgaand aan deze oefening niet gewaarschuwd voor mogelijk loszittende vloerbedekking.
4.6
Nu verweerder zijn zorgplicht niet is nagekomen, is hij gehouden om de restschade die eiser als gevolg van het ongeval heeft geleden en lijdt, te vergoeden.
5. Het beroep is dan ook gegrond. Het bestreden besluit dient wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb te worden vernietigd. De rechtbank ziet geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien of een bestuurlijke lus toe te passen, nu de omvang van de schade nog onvoldoende vast staat en in wezen een geheel nieuwe beoordeling van het verzoek om schadevergoeding dient plaats te vinden. Verweerder zal daarom worden opgedragen om met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen een nieuw besluit op bezwaar te nemen, waarbij tevens het bedrag aan schadevergoeding wordt vastgesteld. Eiser dient daartoe een onderbouwd overzicht van de schade te verstrekken aan verweerder.
6. Nu het beroep gegrond is, dient verweerder het door eiser betaalde griffierecht aan hem te vergoeden.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 992 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 496 en een wegingsfactor 1). Van andere voor vergoeding in aanmerking komende kosten is niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op om met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen een nieuw besluit op bezwaar te nemen;
  • bepaalt dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht ten bedrage van € 167 aan hem vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 992.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.J. Zippelius, voorzitter, en mr. E.M. Vermeulen en
mr. Y. van Wezel, rechters, in tegenwoordigheid van mr. G.A. Kajim-Panjer, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.