In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 16 maart 2017 uitspraak gedaan in een verzetprocedure tegen een eerdere uitspraak van 28 juni 2016. De opposant, vertegenwoordigd door een gemachtigde, had verzet aangetekend tegen de afwijzing van zijn verzoek om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank had in de eerdere uitspraak het beroep van de opposant ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De opposant stelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat zijn bezwaar niet-ontvankelijk was verklaard en dat hij geen gronden had aangevoerd tegen de niet-ontvankelijkverklaring.
De rechtbank overwoog dat de redelijke termijn voor de behandeling van belastingzaken twee jaar bedraagt. In dit geval was deze termijn overschreden, maar de rechtbank concludeerde dat er bijzondere omstandigheden waren die meebrachten dat niet werd verondersteld dat de opposant immateriële schade had geleden. De opposant had met zijn beroep slechts een technische wijziging van de beslissing van de inspecteur beoogd, zonder dat er sprake was van een financieel belang. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was om te veronderstellen dat de opposant spanning en frustratie had ervaren.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het verzet ongegrond en bleef de eerdere uitspraak in stand. De rechtbank zag geen reden voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.