ECLI:NL:RBGEL:2017:1673

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
31 maart 2017
Publicatiedatum
28 maart 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 2847
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging naheffingsaanslag BPM wegens onjuiste toerekening aan eiser

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 31 maart 2017 uitspraak gedaan in een geschil over een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM). Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, had bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag die was opgelegd naar aanleiding van het gebruik van een auto met een Duits kenteken op de Nederlandse weg. De rechtbank oordeelde dat de naheffingsaanslag ten onrechte aan eiser was opgelegd, omdat verweerder niet voldoende had onderzocht of eiser daadwerkelijk de auto feitelijk ter beschikking had. De rechtbank stelde vast dat eiser de auto bestuurde, maar dat hij dit deed op verzoek van een vriend, die de eigenaar van de auto was. De rechtbank benadrukte dat de bewijslast bij verweerder ligt en dat deze niet had aangetoond dat eiser de auto feitelijk ter beschikking had. De rechtbank vernietigde daarom de naheffingsaanslag en de boetebeschikking, en veroordeelde verweerder tot vergoeding van de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 990. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Uitspraak

RechtbanK gelderland
Team belastingrecht
zaaknummer: AWB 16/2847
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 maart 2017 in de zaak tussen
[X], wonende te [Z] , eiser
(gemachtigde: mr. [gemachtigde] ),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Doetinchem, verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 29 maart 2016, waarbij het bezwaar van eiser tegen de naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) ongegrond is verklaard.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 maart 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Namens verweerder zijn [gemachtigde] en mr. [A] verschenen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • vernietigt de naheffingsaanslag BPM;
  • vernietigt de boetebeschikking;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 990;
  • draagt verweerder op het door eiser betaalde griffierecht van € 168 te vergoeden.

Overwegingen

1. Op 17 juni 2015 is geconstateerd dat eiser gebruik heeft gemaakt van de Nederlandse weg met een auto met een Duits kenteken. Naar aanleiding hiervan is de naheffingsaanslag BPM opgelegd.
2. De auto is niet in Nederland geregistreerd. Op grond van artikel 1, zesde lid, van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (hierna: Wet BPM) is BPM verschuldigd ter zake van de aanvang van het gebruik met de auto in Nederland van de weg. Op grond van artikel 5 van de Wet BPM wordt de belasting geheven van degene die het motorrijtuig feitelijk ter beschikking heeft. Op grond van artikel 12b van de Wet BPM kan in geval van constatering van het gebruik van de weg met een auto waarvoor de belasting die is verschuldigd op grond van artikel 1, zesde lid, van de wet niet is betaald, de belasting worden nageheven van degene die het motorrijtuig feitelijk ter beschikking heeft. Het tijdstip van aanvang van het gebruik van de weg wordt daarbij gesteld op het tijdstip van constatering.
3. Op het moment van staande houden op 17 juni 2015 bestuurde eiser de auto. In de auto zaten nog twee mensen, onder wie [B] . Eiser heeft bij de controle verklaard dat de auto niet van hem is. In bezwaar heeft hij verklaard dat de auto eigendom was van [B] , die met de auto was komen aanrijden. De rechtbank begrijpt uit de verklaring van eiser dat [B] ook in de auto is gebleven. Het betreft dus [B] . Eiser is volgens zijn verklaring ingestapt als passagier, maar [B] zou hem hebben gevraagd te rijden omdat hij zich niet goed voelde. Verweerder noch de politie heeft nader onderzoek gedaan naar de juistheid van deze verklaring.
4. De bewijslast dat de naheffingsaanslag terecht en aan de juiste persoon is opgelegd rust op verweerder. Daarbij is in dit geval de vraag wie degene is die het motorrijtuig feitelijk ter beschikking had op het moment van de controle.
5. Het Van Dale Groot woordenboek der Nederlandse taal definieert “beschikking” als de macht om over iets naar goedvinden te beschikken. “Beschikken” betekent: er naar welgevallen gebruik van (kunnen) maken, tot zijn dienst hebben. Naar het oordeel van de rechtbank is in de situatie waarin de eigenaar een ander laat sturen, maar zelf in de auto blijft en dus aanwijzingen en opdrachten kan geven over het gebruik van de auto, niet de bestuurder, maar de eigenaar degene die feitelijk over de auto beschikt. De bestuurder kan er in die situatie immers niet vrijelijk, naar eigen goedvinden over beschikken (vergelijk Hoge Raad 18 maart 1998, ECLI:NL:HR:1998:AA2486). Dit zou anders zijn als de eigenaar de auto bijvoorbeeld had uitgeleend. Verweerder heeft zich ter zitting overigens ook niet verzet tegen deze uitleg.
6. Ten tijde van het opleggen van de naheffingsaanslag kon verweerder slechts afgaan op de feitelijke constatering dat eiser de auto had bestuurd. De mededeling dat de auto van een vriend was behoefde - gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen - voor verweerder geen aanleiding te vormen nader onderzoek te doen. In zoverre kon verweerder menen dat terecht van eiser BPM is nageheven. De bezwaarfase kan echter gebruikt worden om eventuele onvolkomenheden te herstellen, ook aan de zijde van eiser. Het feit dat hij niet meteen heeft verklaard wie eigenaar van de auto zou zijn leidt niet tot een andere verdeling van de bewijslast, maar ten hoogste tot een bewijsvermoeden. Ten onrechte heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiser met meer informatie had moeten komen. De bewijslast rust immers op verweerder en van een gemotiveerde betwisting van de juistheid van de naheffingsaanslag is gelet op hetgeen eiser heeft verklaard in ieder geval sprake. Deze verklaring is bovendien ook niet in tegenspraak met de eerder door hem afgelegde (summiere) verklaring. Een eventueel bewijsvermoeden is daarmee ontzenuwd. Het is ook niet zo dat verweerder niets had kunnen doen. De gegevens van [B] zijn bekend, nu die in het mutatierapport van de politie zijn opgenomen. Hem had dus een verklaring gevraagd kunnen worden. Op die manier had de geloofwaardigheid van de verklaring van eiser getoetst kunnen worden.
7. Verweerder had de verklaring van eiser dus nader moeten onderzoeken. Door dit niet te doen is de mogelijkheid blijven bestaan dat de verklaring van eiser juist is. Daarom heeft verweerder tegenover de gemotiveerde betwisting door eiser niet aannemelijk gemaakt dat eiser de auto feitelijk ter beschikking had.
8. Het beroep is gegrond. De rechtbank heeft daarom de naheffingsaanslag en de boetebeschikking vernietigd.
9. De rechtbank heeft aanleiding gevonden verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 990 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 495 en een wegingsfactor 1). Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken. In bezwaar zijn geen kosten voor rechtsbijstand gemaakt, zodat in het midden kan blijven of sprake is van een fout die een kostenvergoeding voor bezwaar rechtvaardigt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A. Eskes, rechter, in aanwezigheid van F.A.C. den Ouden, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 31 maart 2017.
de griffier is buiten staat deze uitspraak
te ondertekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.