ECLI:NL:RBGEL:2017:2024

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
25 januari 2017
Publicatiedatum
10 april 2017
Zaaknummer
299568
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T.P.E.E. van Groeningen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige verwerking van persoonsgegevens en fraude bij zorgverzekeraar

In deze zaak vorderden eiseressen, een schoonheidssalon en haar eigenaar, de coöperatie VGZ UA tot het ongedaan maken van de registratie van hun persoonsgegevens in het incidentenregister van VGZ, alsmede de fraudemeldingen bij het Centrum Bestrijding Verzekeringscriminaliteit (CBV) en ANBOS. De rechtbank Gelderland oordeelde dat VGZ op basis van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) en het Protocol Incidentenwaarschuwingssysteem Financiële Instellingen (PIFI) rechtmatig had gehandeld bij de opname van de gegevens in het incidentenregister. De rechtbank stelde vast dat er voldoende aanwijzingen waren voor een incident, namelijk het valselijk opmaken van nota's door de schoonheidssalon, wat leidde tot onterechte vergoedingen door VGZ. De vorderingen van eiseressen met betrekking tot de registratie in het incidentenregister en de melding aan het CBV werden afgewezen. Echter, de melding aan ANBOS werd als onrechtmatig beoordeeld, omdat ANBOS geen deelnemer is in de zin van het PIFI en de verstrekking van persoonsgegevens aan derden zonder strikte voorwaarden een grote inbreuk op de privacy van eiseressen met zich meebracht. De rechtbank hield verdere beslissingen aan om partijen de gelegenheid te geven zich uit te laten over de vraag of de verstrekte gegevens aan ANBOS als strafrechtelijke persoonsgegevens in de zin van de Wbp moeten worden aangemerkt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/299568 / HA ZA 16-136
Vonnis van 19 oktober 2016
in de zaak van

1.[eiseres sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres sub 2] .,
gevestigd te [woonplaats] ,
eiseressen,
advocaat mr. B.R. van Buul te Boxmeer,
tegen
de coöperatie
COÖPERATIE VGZ UA,
gevestigd te Arnhem,
gedaagde,
advocaat mr. A.C. van der Salm te 's-Gravenhage.
Partijen zullen hierna [eiseres sub 1] , [eiseres sub 2] en VGZ genoemd worden. [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] zullen tezamen worden aangeduid als [eiseressen]

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 19 oktober 2016
  • het verkort proces-verbaal van comparitie van 7 september 2016.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres sub 1] exploiteerde tot 27 maart 2015 als eenmanszaak een onderneming, te weten een schoonheidssalon aan de [eiseressen] te [woonplaats] onder de naam “Schoonheidssalon [eiseres sub 2] ” (verder: de schoonheidssalon). Per 27 maart 2015 is de schoonheidssalon ingebracht in (de besloten vennootschap) [eiseres sub 2] .
2.2.
VGZ voert zorgverzekeringen uit, onder andere onder de naam “VGZ”. VGZ is aangesloten bij het Verbond van Verzekeraars (verder: het Verbond).
2.3.
VGZ houdt een incidentenregister aan waarin zij persoonsgegevens verwerkt.
Zij heeft zich verplicht bij de verwerking van persoonsgegevens in het kader van dit incidentenregister te handelen conform het 'Protocol Incidentenwaarschuwingssysteem Financiële Instellingen' (verder het PIFI), van de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB), Verbond van Verzekeraars (Verbond), Vereniging van Financieringsondernemingen in Nederland (VFN), Stichting Fraudebestrijding Hypotheken (SFH), Zorgverzekeraars Nederland (ZN) en Federatie van Onderlinge Verzekeringsmaatschappijen (FOV), van 23 oktober 2013.
In het PIFI wordt onder “Incident” verstaan: een gebeurtenis die als gevolg heeft, zou kunnen hebben of heeft gehad dat de belangen, integriteit of veiligheid van de cliënten, medewerkers van een financiële instelling, de financiële instelling zelf of de financiële sector als geheel in het geding zijn of kunnen zijn, zoals het falsificeren van nota’s, identiteitsfraude, skimming, verduistering in dienstbetrekking, phishing en opzettelijke misleiding.
In het PIFI wordt als “Incidentenregister” verstaan: De gegevens verzameling(en) van de Deelnemer, waarin gegevens zijn vastgelegd voor het in [het hierna geciteerde] artikel 4.1.1. van het PIFI genoemde doel, naar aanleiding van of betrekking hebbend op een (mogelijk) incident.
Als “Deelnemer” wordt verstaan het volgens het de in het PIFI opgenomen regeling toegelaten lid van de NVB, het Verbond, de VFN, ZN, FOV dan wel aangesloten bij de SHF die beschikt over een incidentenregister.
2.4.
In het PIFI staan voorts, voor zover hier van belang, de volgende bepalingen:
3.1.1.
Iedere Deelnemer heeft een Incidentenregister, waarin door de betreffende Deelnemer gegevens van (rechts)personen worden vastgelegd ten behoeve van het in artikel 4.1.1. Protocol [het PIFI, de rechtbank] genoemde doel, naar aanleiding van of betrekking hebbend op een (mogelijk) Incident. […]
4.1.
Doel Incidentenregister
4.1.1.
Met het oog op het kunnen deelnemen aan het Waarschuwingssysteem is iedere Deelnemer gehouden de volgende doelstelling voor het vastleggen van gegevens in het Incidentenregister te hanteren:
Het geheel aan verwerkingen ten aanzien van het Incidentenregister heeft tot doel het ondersteunen van activiteiten gericht op het waarborgen van de veiligheid en de integriteit van de financiële sector, daaronder mede begrepen (het geheel van) activiteiten die gericht zijn:
• op het onderkennen, voorkomen, onderzoeken en bestrijden van gedragingen die kunnen leiden tot benadeling van de branche waar de financiële instelling deel van uitmaakt, van de economische eenheid (groep) waartoe de financiële instelling behoort, van de financiële instelling zelf, alsmede van haar cliënten en medewerkers;
• op het onderkennen, voorkomen, onderzoeken en bestrijden van oneigenlijk gebruik van producten, diensten en voorzieningen en/of (pogingen) tot strafbare of laakbare gedragingen en/of overtreding van (wettelijke) voorschriften, gericht tegen de branche waar de financiële instelling deel van uitmaakt, de economische eenheid (groep) waartoe de financiële instelling behoort, de financiële instelling zelf, alsmede haar cliënten en medewerkers;
• op het gebruik van en de deelname aan waarschuwingssystemen.
4.2.
Toegang tot het incidentenregister
4.2.1
Toegang tot de in het Incidentenregister opgenomen gegevens door alle medewerkers uit de Organisatie van de Deelnemer is niet noodzakelijk noch wenselijk. De gegevens opgenomen in het Incidentenregister dienen strikt vertrouwelijk te worden behandeld. Dit brengt met zich mee dat de gegevens in het Incidentenregister alleen toegankelijk dienen te zijn voor Veiligheidszaken voor zover dit niet onverenigbaar is met het doel, als aangegeven in artikel 4.1.1. van het Protocol, waarvoor de gegevens zijn verkregen.
4.2.2
De gegevens in het Incidentenregister van de Deelnemers zijn met inachtneming van de bepalingen in de artikelen 4.2.4 tot en met 4.2.7 Protocol voor zover relevant op basis van reciprociteit beschikbaar voor Veiligheidszaken van de andere (Organisaties van de) Deelnemers
4.2.3
De gegevens uit het Incidentenregister van de Deelnemer mogen tevens worden uitgewisseld met functionarissen werkzaam bij de daartoe ingerichte, coördinatiefuncties van de NVB, Verbond, VFN, ZN, FOV en SFH (de fraudeloketten).
4.2.4
De (Organisaties van de) Deelnemers die lid zijn van het Verbond, FOV of ZN mogen gegevens uit het Incidentenregister uitwisselen met Veiligheidszaken van de Stichting Waarborgfonds Motorverkeer. De Stichting Waarborgfonds Motorverkeer onderschrijft het Protocol, is gehouden zorg te dragen voor strikte naleving van het Protocol en verleent medewerking aan toezichtmaatregelen en –activiteiten op grond van het Protocol.
4.2.5
Deelnemers aan SFH, die geen lid zijn van de NVB, VFN, FOV of het Verbond, kunnen gegevens uitwisselen met Incidentenregisters van Veiligheidszaken van andere Deelnemers aan SFH voor zover die gegevens betrekking hebben op fraude met hypothecaire financieringen.
4.2.6
Zorgverzekeraars die geen lid zijn van het Verbond of FOV kunnen alleen gegevens uitwisselen met Incidentenregisters van Veiligheidszaken van Deelnemers die lid zijn van het Verbond, ZN of FOV.
4.2.7
De gegevens uit het Incidentenregister mogen slechts worden uitgewisseld met Veiligheidzaken van derde-organisaties als wordt voldaan aan ieder van de volgende criteria:
a. de derde-organisatie beschikt over een wettelijke grondslag;
b. de taakuitoefening van de derde-organisatie staat in direct verband met de werkzaamheden van de financiële instellingen;
c. de derde-organisatie heeft een gerechtvaardigd belang bij de uitwisseling van de gegevens;
d. de derde-organisatie onderschrijft het Protocol, draagt zorg voor strikte naleving van het Protocol en verleent medewerking aan toezichtmaatregelen en –activiteiten op grond van het Protocol; en
e. de gegevensuitwisseling met de derde-organisatie maakt uitdrukkelijk deel uit van de informatieplicht van de verantwoordelijke.
4.3
Verwijdering van gegevens uit het Incidentenregister
4.3.1
Indien niet langer aan de voorwaarden van artikel 3.1.1 Protocol wordt voldaan draagt de Deelnemer zorg voor verwijdering van dit gegeven uit het Incidentenregister. De Deelnemer doet dit ook op basis van een gehonoreerd verzoek tot verwijdering van gegevens conform artikel 9.4 Protocol.
4.3.2
Verwijdering van gegevens uit het Incidentenregister moet plaatsvinden uiterlijk 8 jaar na opname van het betreffende gegeven in het Incidentenregister, tenzij zich ten aanzien van de betreffende (rechts)persoon een nieuwe aanleiding heeft voorgedaan die opname in het Incidentenregister rechtvaardigt.

5.Extern Verwijzingsregister

5.1
Functie van het Extern Verwijzingsregister
5.1.1
Volledige en ongecontroleerde toegang tot het Incidentenregister van een Deelnemer door de overige Deelnemers is niet wenselijk. Daarom is er voor gekozen aan het Incidentenregister een Extern Verwijzingsregister te koppelen. In het Extern Verwijzingsregister zijn uitsluitend Verwijzingsgegevens opgenomen. Het Extern Verwijzingsregister is raadpleegbaar door de (Organisaties van de) Deelnemers. Nadat door een Deelnemer wordt vastgesteld dat een (rechts)persoon is opgenomen in het Externe Verwijzingsregister, zijn volgens het bepaalde in artikel 4.2 Protocol gegevens uit het Incidentenregister voor de Deelnemer beschikbaar. Op deze wijze worden gegevens uit het Incidentenregister op een zorgvuldige en gecontroleerde wijze beschikbaar voor de (Organisaties van de) Deelnemers.
5.2
Vastlegging van gegevens in het Extern Verwijzingsregister
5.2.1
De Deelnemer dient de Verwijzingsgegevens van (rechts)personen die aan de hierna onder a en b vermelde criteria voldoen en na toepassing van het onder c genoemde proportionaliteitsbeginsel op te nemen in het Extern Verwijzingsregister.
a. a) De gedraging(en) van de (rechts)persoon vormden, vormen of kunnen een bedreiging vormen voor (I) de (financiële) belangen van cliënten en/of medewerkers van een Financiële instelling, alsmede de (Organisatie van de) Financiële instelling(en) zelf of (II) de continuïteit en/of de integriteit van de financiële sector.
b) In voldoende mate staat vast dat de betreffende (rechts)persoon betrokken is bij de onder a bedoelde gedraging(en). Deze vaststelling betekent dat van strafbare feiten in principe aangifte of klachten wordt gedaan bij een opsporingsambtenaar.
c) Het proportionaliteitsbeginsel wordt in acht genomen. Dit houdt in dat Veiligheidszaken vaststelt, dat het belang van opname in het Externe Verwijzingsregister prevaleert boven de mogelijk nadelige gevolgen voor de Betrokkene als gevolg van opname van zijn Persoonsgegevens in het Extern Verwijzingsregister.
2.5.
Voor verzekerden bij VGZ die een aanvullende zorgverzekering hebben afgesloten komen, onder in de polis gestelde voorwaarden, onder andere de volgende behandelingen voor vergoeding in aanmerking, met een in de polis bepaald maximum:
  • Acnebehandeling voor het gezicht
  • Camouflagetherapie voor het gezicht en de hals
  • Definitief ontharen (epileren/epilatie) van het gezicht.
Als een van de voorwaarden geldt dat de behandeling plaatsvindt bij een door VGZ aangewezen zorgaanbieder. Deze zijn opgenomen in “Vergelijk en Kies”. Om daarin te zijn opgenomen dient een zorgaanbieder aan de eisen van VGZ te voldoen, waaronder voor schoonheidsspecialisten de eis dat ze geregistreerd zijn bij de Brancheorganisatie Schoonheidsverzorging ANBOS (verder: ANBOS).
2.6.
De schoonheidssalon biedt onder andere de in 2.5 genoemde behandelingen aan. Zij was opgenomen in “Vergelijk en Kies” en was lid van ANBOS.
2.7.
Een verzekerde bij VGZ die bij de schoonheidssalon een dergelijke behandeling onderging diende, om voor vergoeding door VGZ in aanmerking te komen, de factuur, na betaling van de behandeling aan de schoonheidssalon, zelf bij VGZ in te dienen.
2.8.
Bij VGZ zijn in de jaren 2012 tot en met 2015 door in ieder geval 29 verzekerden 138 nota’s voor in totaal 356 behandelingen van de schoonheidssalon ingediend. De afdeling Speciale Zaken van VGZ heeft deze nota’s op rechtmatigheid onderzocht, of aangekondigd deze te gaan onderzoeken.
2.9.
Op 8 december 2014 schrijft VGZ in een brief aan de schoonheidssalon dat zij een controle heeft verricht naar de declaraties die de klanten van de schoonheidssalon bij VGZ hebben ingediend. VGZ schrijft dat zij op basis van haar, in de brief nader omschreven bevindingen vaststelt dat sprake is van het achteraf opmaken van nota’s over de jaren 2010, 2011, 2012 en 2013 door de schoonheidssalon en dat bij VGZ het vermoeden is ontstaan dat sprake is van het in overleg met de klant opmaken van die nota’s met als doel het verkrijgen van een vergoeding van behandelingen waarop geen recht bestaat en dat behandelingen in 2010, 2011, 2012 en 2013, die door de klanten van de schoonheidssalon ver na dato van de behandeling zijn gedeclareerd, in werkelijkheid niet (of niet in het op de nota genoemde jaar) hebben plaatsgevonden. VGZ verzoekt de schoonheidssalon om een reactie.
2.10.
De schoonheidssalon heeft daarop gereageerd middels een brief van 16 december 2014, waarin zij ingaat op de in de brief van 8 december 2014 van VGZ genoemde bevindingen en betwist dat sprake is van valse facturen.
2.11.
Op 5 januari 2015 schrijft VGZ in reactie op die brief aan de schoonheidssalon dat, gelet op een aantal in haar brief nader omschreven bevindingen, het vermoeden in stand blijft dat de nota’s die door de schoonheidssalon achteraf zijn opgemaakt, mogelijk onrechtmatig zijn. Ze wil controleren of de behandelingen in 2010, 2011, 2012 en 2013 die door de klanten van de schoonheidssalon ver na het plaatsvinden van de behandeling zijn gedeclareerd werkelijk (op de genoemde datum) hebben plaatsgevonden en wil daartoe de originele nota’s in de administratie van de schoonheidssalon inzien. Zij verzoekt de schoonheidssalon contact op te nemen om daarvoor een afspraak te maken. Op 6 februari 2015 heeft deze door VGZ gewenste administratieve controle plaatsgevonden.
2.12.
In een brief van 13 oktober 2015 (verder de brief van 13 oktober 2015) schrijft VGZ aan de schoonheidssalon ter attentie van [eiseres sub 1] dat zij zich op het standpunt stelt dat de schoonheidssalon nota’s valselijk achteraf heeft opgesteld over de jaren 2010, 2011 en 2012, teneinde verzekerden bij VGZ vergoedingen te laten ontvangen waarop geen recht bestaat. Voor dit standpunt noemt zij als basis de volgende bevindingen [nummering door de rechtbank]:
Op alle nota’s die wij in 2013 en 2014 van uw klanten ontvingen over de jaren 2010, 2011 en 2012 (tot 1 oktober 2012) is een BTW-tarief van 21% vermeld. Wij vinden het ongeloofwaardig dat, ook al waren uw klanten niet eerder op de hoogte van het feit dat zij de nota’s konden declareren, klaarblijkelijk niemand van uw cliënten de originele nota’s heeft bewaard.
U hebt klanten die ver van uw salon wonen (meer dan 75 km afstand). Geen van deze klanten kan aantonen dat zij op de behandeldata naar uw salon zijn gereisd.
De klanten waarvan wij de nota’s onderzochten konden, op een enkeling na, geen betaalbewijzen overleggen van de behandelingen die zij hadden genoten in de jaren 2010, 2011 en 2012, terwijl zij voor grote bedragen behandelingen hebben afgenomen. Eén cliënt die wel betaalbewijzen overlegde stelde dat zij een behandeling van honderden euro’s die zij ondergaan zou hebben in 2011 pas in 2014 zou hebben betaald middels een pintransactie in uw salon. Dit vinden wij hoogst ongeloofwaardig.
Meerdere van uw cliënten hebben telefonisch aangegeven dat de nota’s die zij indienden over de jaren 2010, 2011 en 2012 (tot 1 oktober) de originele nota’s zijn die zij in de desbetreffende jaren en in de desbetreffende maanden hebben ontvangen van Schoonheidssalon [eiseres sub 2] . Zij bevestigden herhaaldelijk dat zij deze nota’s sindsdien hebben bewaard en dat zij u niet op een later moment hebben gevraagd om een nieuwe nota. Pas nadat zij klaarblijkelijk contact met u zochten hebben zij de verklaring aangepast en gesteld dat zij de nota’s toch opnieuw door Schoonheidssalon [eiseres sub 2] lieten uitschrijven.
Het blijft onverklaarbaar dat veel van uw klanten vlak voor het indienen van de “achterstallige nota’s” naar onze klantenservice belden met de vraag hoeveel recht zij nog hadden op vergoeding voor huidbehandelingen in de jaren 2010, 2011, 2012 en 2013. Vlak na deze telefoontjes worden door uw klanten declaraties bij ons ingediend met nota’s over de jaren 2010, 2011, 2012 en 2013 voor het bedrag dat door ons eerder telefonisch aan uw klant is medegedeeld als zijnde het bedrag dat (nog) voor vergoeding in aanmerking komt. Gezien het feit dat uw cliënten verklaren dat zij, in de betreffende jaren waarvoor nota’s zijn uitgeschreven, niet op de hoogte waren van het feit dat zij nota’s konden declareren, is het zeer onwaarschijnlijk dat het totaalbedrag van de behandelingen steeds op het maximale budget uitkomt dat wordt vergoed vanuit de aanvullende verzekering.
Eén van uw klanten gaf aan dat zij in 2010 en 2011 helemaal niet door u behandeld is terwijl zij wel degelijk nota’s over deze jaren heeft ingediend voor behandelingen die zij zou hebben ondergaan in uw salon. Zij gaf aan op advies van Schoonheidssalon [eiseres sub 2] bij de zorgverzekeraar geïnformeerd te hebben naar nog openstaande vergoedingen van eerdere jaren omdat zij ‘eigenlijk al eerder recht had op die behandelingen’.
Het overgrote deel van de door ons ontvangen nota’s van Schoonheidssalon [eiseres sub 2] is niet voorzien van een factuurnummer. Zonder gebruik van een factuurnummer is het onmogelijk een juiste administratie te voeren.
De door ons nader onderzochte verzekerden die nota’s hebben ingediend van uw salon kunnen niet de vereiste verwijsbrieven overleggen of slechts een verwijsbrief die dateert uit het jaar 2013, 2014 of 2015.
Over de administratieve controle van 6 februari 2016 schrijft VGZ:
Tijdens de dossiercontrole constateerden wij dat de namen van onze verzekerden zijn terug te vinden in de agenda’s van Schoonheidssalon [eiseres sub 2] van de jaren 2010 tot en met 2014 op de data waarop behandelingen zijn gedeclareerd. Wij constateerden tevens dat voor de klanten die in de jaren 2013 en 2014 nota’s indienden van uw salon met een behandeldatum van voor 1 oktober 2012 met een BTW percentage van 21%, eveneens nota’s aanwezig waren met een BTW percentage van 19%. Op deze nota’s stonden dezelfde data, behandelingen en bedragen vermeld als op de nota’s die door uw cliënten bij ons zijn ingediend. De ‘oude’ en de ‘nieuwe’ nota’s waren door u bij elkaar gevoegd in plastic mapjes, die gesorteerd waren op jaar en maand.
VGZ schrijft dat de uitkomsten van administratieve controle het standpunt van VGZ niet veranderen. VGZ schrijft voorts bij fraude over te gaan tot passende maatregelen en in dit geval als maatregelen te nemen:
- de verwerking van de persoonsgegevens van [eiseres sub 1] in het Incidentenregister van VGZ (verder: het incidentenregister),
- het melden van het dossier van [eiseres sub 1] bij het Centrum Bestrijding Verzekeringscriminaliteit van het Verbond van Verzekeraars (CBV) en
- het verwijderen van de schoonheidssalon uit “Vergelijk en Kies”, waardoor nota’s van behandelingen die afkomstig zijn van de schoonheidssalon vanaf 1 januari 2016 niet langer voor vergoeding in aanmerking komen voor klanten die verzekerd zijn bij één van de labels van VGZ.
2.13.
VGZ heeft bij ANBOS melding gemaakt van “het door haar geconstateerde declaratiepatroon” van de klanten van de schoonheidssalon en medegedeeld dat op alle nota’s van behandelingen van voor 1 oktober 2012 een foutief btw-percentage wordt genoemd en dat VGZ bij vier van haar verzekerden fraude heeft geconstateerd.
2.14.
Op 27 oktober 2015 schrijft ANBOS aan de schoonheidssalon ter attentie van [eiseres sub 1] :
In de vorige week heeft ANBOS van zorgverzekeraar VGZ een melding ontvangen over door u gepleegde fraude met declaraties. Dit is voor ons niet acceptabel omdat u daarmee niet alleen ANBOS, maar de gehele beroepsgroep schoonheidsverzorging ernstig benadeeld.
Wij delen u dan ook mede dat wij u, overeenkomstig artikel 12, lid 5 van de statuten, met onmiddellijke ingang uit het lidmaatschap ontzetten: uw kernlidmaatschap wordt per heden stopgezet, inclusief de registratie van uw specialisaties.
Op grond van artikel 13 van onze statuten dient u het gebruik van de woord- en beeldmerken van ANBOS met onmiddellijke ingang stop te zetten in
alleuitingen (bijvoorbeeld op uw website).
Het muurschild en het schild Gespecialiseerden, inclusief de stroken elektrisch ontharen, acne en camouflage dient u per omgaande aan ons terug te sturen.
Tegen dit besluit kunt u binnen een maand na dagtekening van deze brief schriftelijk bezwaar maken, te richten aan de Commissie van Beroep.
2.15.
De schoonheidssalon is per 27 oktober 2015 met onmiddellijke ingang uit het lidmaatschap van ANBOS ontzet. Dit royement is inmiddels, in afwachting van de uitkomsten van nader onderzoek, voorlopig doorgehaald.
2.16.
Bij brieven van 5 november 2015 en 14 december 2015 heeft de raadsman van [eiseressen] betwist dat de schoonheidssalon nota’s valselijk achteraf heeft opgesteld teneinde verzekerden bij VGZ vergoedingen te laten ontvangen waarop geen recht bestaat, zich op het standpunt gesteld dat de in die brief genoemde maatregelen alsmede de melding bij ANBOS onrechtmatig zijn en VGZ gesommeerd deze ongedaan te maken en de toezending van een kopie van het volledige onderzoeksrapport van VGZ verzocht.
2.17.
Bij brieven van respectievelijk 8 december 2015 en 23 december 2015 heeft VGZ op de in 2.16 genoemde brieven gereageerd. Als bijlage 1 bij de eerste brief is bijgevoegd een, geanonimiseerd, deel van de documenten op grond waarvan VGZ tot de standpunten als beschreven in de brief van 13 oktober 2015 is gekomen en als bijlage 2 een weergave van de persoonsgegevens die zijn opgenomen in het interne incidentenregister. Bij de brief van 23 december 2015 is eveneens een bijlage gevoegd waarover VGZ schrijft dat dit voor de verzekerden waarbij door haar naar eigen zeggen fraude is vastgesteld niet-geanonimiseerde stukken zijn die haar standpunt onderbouwen, welke stukken deels overeenkomen met de reeds eerder verzonden stukken.

3.Het geschil

3.1.
[eiseressen] vordert - samengevat - veroordeling van VGZ bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, tot
I. het ongedaan maken van de registratie van de persoonsgegevens van [eiseressen] in het incidentenregister van VGZ, alsmede de fraudemeldingen bij het Centrum Bestrijding Verzekeringscriminaliteit van het Verbond (verder CBV) en bij ANBOS ongedaan te maken binnen vijf dagen na de datum waarop in deze zaak vonnis wordt gewezen, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,-- per dag of een deel daarvan dat VGZ daarmee in gebreke blijft;
II. het aan [eiseressen] vergoeden van de schade te vergoeden die zij heeft geleden ten gevolge van de onterechte registratie in het incidentenregister alsmede ten gevolge van de meldingen bij ANBOS en het CBV, nader op te maken bij staat;
III. VGZ te veroordelen in de kosten van dit geding.
3.2.
[eiseressen] voert - kort gezegd - aan dat er geen sprake is van fraude, althans dat dit door VGZ niet afdoende is bewezen. Er is evenmin sprake van een incident in de zin van het PIFI. De registratie in het incidentenregister en de fraudemeldingen bij het CBV en ANBOS door VGZ levert een onrechtmatige daad op nu, aldus [eiseressen] , de aangevoerde grond, fraude door middel van het vervalsen van facturen en oplichting, niet is bewezen. Zij stelt dat zij hierdoor schade heeft geleden. Nu [eiseressen] voorts niet hoeft te dulden als fraudeur te boek te staan zonder dat daar bewijs van is, heeft zij belang bij het ongedaan maken van de meldingen en registraties en recht op een schadevergoeding, nader op te maken bij staat.
3.3.
VGZ voert verweer. Zij voert - kort gezegd aan - dat in ieder geval in vier gevallen genoegzaam is aangetoond [eiseres sub 2] zich met het opmaken van valse nota’s en de verstrekking daarvan aan bij VGZ verzekerde klanten, ter verkrijging van een vergoeding onder de zorgverzekering, schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrifte en oplichting en dat er sprake is van fraude. De door VGZ getroffen registraties en haar melding aan ANBOS voldoen, zo voert zij aan, aan de daaraan te stellen eisen en zijn proportioneel.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De vordering van [eiseressen] ziet op de volgens haar onrechtmatige registratie in het incidentenregister, melding bij het CBV en de melding bij ANBOS. Geen punt van geschil is dat deze registratie en meldingen verwerkingen van persoonsgegevens betreffen in de zin van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). De rechtbank maakt bij de beoordeling onderscheid tussen enerzijds de registratie in het incidentenregister en de melding bij het CBV en anderzijds de melding bij ANBOS.
Ten aanzien van de registratie in het incidentenregister en de melding bij het CBV.
4.2.
Geen geschilpunt is dat het PIFI weliswaar geen door het College bescherming persoonsgegevens (Cbp) getoetste gedragscode is als bedoeld in artikel 25 Wbp, maar dat het Cbp wel heeft vastgesteld dat verwerking van persoonsgegevens zoals omschreven in het PIFI rechtmatig is en dat het CBP daartoe een voorafgaand en een nader onderzoek heeft uitgevoerd. Onbestreden is dat het PIFI een regeling is die voldoende waarborgen biedt voor een rechtmatige verwerking van persoonsgeven zoals de Wbp voorschrijft. Ten aanzien van de registratie in het incidentenregister en de melding bij het CBV is ook geen punt van geschil dat voor de vraag of VGZ deze maatregelen rechtmatig heeft toegepast als toetsingskader geldt of ten aanzien van de registratie en melding in overeenstemming is gehandeld met het PIFI.
4.3.
Voor opname in een register krachtens het PIFI is vereist dat sprake is van een incident volgens de daarin gegeven definitie, zoals omschreven onder 2.3. Geen punt van geschil is dat, voor zover er sprake van is dat de schoonheidssalon nota’s valselijk achteraf heeft opgesteld over de jaren 2010, 2011 en 2012 teneinde verzekerden bij VGZ vergoedingen te laten ontvangen waarop geen recht bestaat, dit binnen deze definitie van incident valt.
Ten aanzien van verdere eisen die aan registratie van incidenten worden gesteld maakt het PIFI onderscheid tussen opname van incidenten in het incidentenregister en in het “extern verwijzingsregister” (EVR). Aan opname in het EVR, wat verstrekkende gevolgen voor betrokkene kan hebben vanwege de bredere toegankelijkheid voor de deelnemers aan het PIFI, worden in paragraaf 5 van het PIFI strengere eisen gesteld. Onder andere wordt in 5.2.1. sub b) de eis gesteld dat “in voldoende mate” vaststaat vast dat de (rechts)persoon betrokken is bij de desbetreffende gedraging. De gegevens van [eiseressen] zijn echter niet in het EVR zijn opgenomen. De eisen die aan enkele opname in het incidentenregister worden gesteld zijn lichter. Dit omdat de externe toegankelijkheid beperkt is, zoals omschreven in paragraaf 4.2. van het PIFI, en de gevolgen voor de desbetreffende (rechts)persoon minder verstrekkend zijn, ook indien die worden afgezet tegen het belang en doel van dit incidentenregister zoals omschreven in paragraaf 4.1. van het PIFI. [eiseressen] heeft de stelling van VGZ niet weersproken dat ook in dit geval de gevolgen van de verwerking van de gegevens in het incidentenregister voor [eiseressen] beperkt zijn, als die los worden gezien van de gevolgen van de andere maatregelen door VGZ, zoals melding aan ANBOS en verwijdering uit “Vergelijk en Kies”.
4.4.
Aan opname in het incidentenregister stelt het PIFI geen andere eis dan genoemde voorwaarde dat sprake is van een incident. Dat “in voldoende mate” vaststaat vast dat de (rechts)persoon betrokken is bij de desbetreffende gedraging, wordt ten aanzien van het incidentenregister niet als eis gesteld. Blijkens het PIFI is het doel van het incidentenregister juist mede het onderzoeken van gedragingen die kunnen leiden tot mogelijke benadeling van - kort gezegd de financiële instelling en haar branche, groep, cliënten en medewerkers, dus ook het onderzoeken van gedragingen die nog niet “in voldoende mate” vaststaan. Ook al tijdens onderzoek naar mogelijke incidenten is opname in het register geoorloofd. Voldoende is dus in beginsel dat sprake is van feiten en omstandigheden die een dusdanig vermoeden opleveren van een incident, dat dit nader onderzoek rechtvaardigt.
4.5.
VGZ heeft aan haar beslissing tot opname in het incidentenregister de in haar brief van 13 oktober 2015 (2.12) aangehaalde omstandigheden ten grondslag gelegd. Van de daar onder 1, 2, 3, 4, 5, 7 en 8 aangehaalde punten heeft [eiseressen] de volgende feiten en omstandigheden niet betwist:
  • Op alle nota’s die VGZ in 2013 en 2014 van klanten van de schoonheidssalon ontving over de jaren 2010, 2011 en 2012 (tot 1 oktober 2012) staat een btw-tarief van 21% vermeld, terwijl toen nog een tarief van 19% gold.
  • De schoonheidssalon heeft klanten die ver, meer dan 75 km, van de schoonheidssalon wonen. Geen van deze klanten kan aantonen dat hij op de behandeldata naar de schoonheidssalon is gereisd.
  • De klanten waarvan VGZ de nota’s onderzocht, konden, op een enkeling na, geen betaalbewijzen overleggen van de behandelingen die zij hadden genoten in de jaren 2010, 2011 en 2012, terwijl zij voor grote bedragen behandelingen hebben afgenomen. Eén cliënt die wel betaalbewijzen overlegde heeft een behandeling van honderden euro’s die zij ondergaan zou hebben in 2011 pas in 2014 betaald middels een pintransactie in de schoonheidssalon.
  • Meerdere van de cliënten van de schoonheidssalon hebben telefonisch aangegeven dat de nota’s die zij indienden over de jaren 2010, 2011 en 2012 (tot 1 oktober) de originele nota’s zijn die zij in de desbetreffende jaren en in de desbetreffende maanden hebben ontvangen van de schoonheidssalon. Zij bevestigden herhaaldelijk dat zij deze nota’s sindsdien hebben bewaard en dat zij de schoonheidssalon niet op een later moment hebben gevraagd om een nieuwe nota. Pas nadat zij contact met de schoonheidssalon zochten hebben zij de verklaring aangepast en gesteld dat zij de nota’s opnieuw door de schoonheidssalon lieten uitschrijven.
  • Veel van de klanten van de schoonheidssalon belden vlak voor het indienen van de achterstallige nota’s naar de klantenservice van VGZ met de vraag hoeveel recht zij nog hadden op vergoeding voor huidbehandelingen in de jaren 2010, 2011, 2012 en 2013. Vlak na deze telefoontjes worden door die klanten declaraties bij ons ingediend met nota’s over de jaren 2010, 2011, 2012 en 2013 voor het bedrag dat door ons eerder telefonisch aan uw klant is medegedeeld als zijnde het bedrag dat (nog) voor vergoeding in aanmerking komt.
  • Het overgrote deel van de door VGZ ontvangen nota’s van de schoonheidssalon is niet voorzien van een factuurnummer.
  • De door VGZ nader onderzochte verzekerden die nota’s hebben ingediend van de schoonheidssalon salon kunnen niet de vereiste verwijsbrieven overleggen of slechts een verwijsbrief die dateert uit het jaar 2013, 2014 of 2015.
Voorts heeft [eiseressen] erkend dat zij ten behoeve van haar klanten desgevraagd facturen heeft opgemaakt waarop een eerdere datum staat dan de opmaakdatum en waarop, hoewel [eiseressen] stelt dat het kopieën zijn van eerdere facturen, niet staat vermeld dat het kopieën zijn. [eiseressen] heeft verder niet onderbouwd weersproken dat VGZ nog nader onderzoek doet naar de klanten van de schoonheidssalon die facturen bij VGZ hebben ingediend en dat dit onderzoek weliswaar, volgens VGZ vanwege de onderhavige procedure, op een laag pitje heeft gestaan, maar nog niet is afgerond.
4.6.
De rechtbank is van oordeel dat de hiervoor in 4.5. weergegeven feiten tezamen voldoende rechtvaardiging zijn voor een vermoeden van een incident en nader onderzoek daarnaar door VGZ en daarmee voldoende grond voor de opname door VGZ van de gegevens van [eiseressen] in het incidentenregister. Daarbij kan in het midden worden gelaten of ook de door [eiseressen] betwiste omstandigheden die VGZ aan de opname in het register ten grondslag legt, waaronder de stelling dat één van de klanten heeft verklaard na advies van de schoonheidssalon nota’s te hebben ingediend voor een niet ondergane behandeling, te bewijzen zijn. De opname is dan ook niet onrechtmatig. [eiseressen] heeft nog gemotiveerd aangevoerd dat voor de door VGZ genoemde omstandigheden verklaringen te geven zijn, waaronder taalproblemen van haar klanten en de daaruit voortvloeiende miscommunicatie met VGZ en dat bij het door VGZ ingestelde boekenonderzoek bij [eiseressen] de ingediende facturen in de administratie van [eiseressen] zijn teruggevonden. Deze gestelde omstandigheden brengen echter niet met zich dat de grond voor een rechtmatige opname in het register is komen te vervallen, of dat sprake is van de in 4.3. van het PIFI genoemde situatie die VGZ tot verwijdering van de gegevens uit het incidentenregister verplicht. De door [eiseressen] gegeven verklaringen noch de uitkomsten uit het boekenonderzoek brengen met zich dat geen verdenking meer bestaat die - ten minste - nader onderzoek rechtvaardigt.
4.7.
Op grond van artikel 4.2.3. van het PIFI mogen de gegevens uit het incidentenregister van VGZ worden uitgewisseld met functionarissen werkzaam bij de daartoe ingerichte, coördinatiefuncties van de NVB, Verbond, VFN, ZN, FOV en SFH (de fraudeloketten). Niet betwist is dat het CBV de hier bedoelde coördinatiefunctie van het Verbond vervuld. Gesteld noch gebleken is dat de melding niet verenigbaar is met het doel van het incidentenregister of anderszins niet voldoet aan het bepaalde in artikel 4.2. van het PIFI. Dit betekent dat, nu sprake is van een rechtmatige opname in het incidentenregister, ook de melding aan het CBV in overeenstemming is met het PIFI en daarmee niet onrechtmatig. De vorderingen van [eiseressen] die zien op de registratie in het incidentenregister en de melding aan het CVB liggen dus voor afwijzing gereed.
Ten aanzien van de melding bij ANBOS
4.8.
Ten aanzien van de melding bij ANBOS is geen punt van geschil dat ANBOS geen deelnemer is in de zin van het PIFI en dat het PIFI niet voorziet in verstrekking van persoonsgegevens aan derden die geen deelnemers zijn. De verstrekking van de gegevens aan ANBOS kan dus niet op het PIFI worden gebaseerd.
4.9.
Geen punt van geschil is voorts dat het verstrekken van de gegevens aan een derde, zonder enige restricties, een grote inbreuk is op de privacy van [eiseressen] en voor haar mogelijk ingrijpende gevolgen heeft, zoals in dit geval het royement door ANBOS. Wil dergelijke verstrekking rechtmatig zijn moet aan strengere eisen zijn voldaan, ook ten aanzien van de mate waarmee de verstrekte gegevens over de gedragingen van [eiseressen] vaststaan.
4.10.
VGZ heeft zich op het standpunt gesteld tot het verstrekken van de gegevens gerechtigd was op grond van artikel 8 Wbp en artikel 4.3. van de gedragscode Verwerking Persoonsgegevens Financiële Instellingen. Daarin is bepaald dat persoonsgegevens slechts worden verwerkt indien en voor zover voldaan is aan minimaal één van de zes daarin genoemde rechtmatige grondslagen. Als zesde grondslag wordt genoemd: “De verwerking van Persoonsgegevens is noodzakelijk voor de behartiging van het gerechtvaardigde belang van de Financiële instelling of van een Derde aan wie de Persoonsgegevens worden verstrekt, tenzij het belang of de fundamentele rechten en vrijheden van de Betrokkene, in het bijzonder het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer, prevaleert”. VGZ beroept zich op deze grondslag voor het verstrekken van de gegevens aan ANBOS.
4.11.
VGZ heeft bij haar beroep op artikel 8 Wbp niet aan de orde gesteld of de verwerkte gegevens strafrechtelijke persoonsgegevens zijn in de zin van artikel 16 Wbp, te weten zodanige concrete feiten en omstandigheden dat zij een als strafbaar feit te kwalificeren bewezenverklaring in de zin van artikel 350 Sv kunnen dragen (vgl. HR 29 mei 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH4720). De vraag of daar sprake van is komt aan de orde nu VGZ bij ANBOS melding heeft gedaan van fraude van klanten van [eiseressen] en de aan ANBOS verstrekte gegevens volgens VGZ betekenen dat de schoonheidssalon nota’s valselijk achteraf heeft opgesteld over de jaren 2010, 2011 en 2012, teneinde verzekerden bij VGZ vergoedingen te laten ontvangen waarop geen recht bestaat. ANBOS heeft de verstrekte gegevens van VGZ daarbij opgevat als een melding van fraude van de schoonheidssalon en schrijft in haar in 2.14 genoemde brief dat zij van VGZ een melding ontvangen over door de schoonheidssalon gepleegde fraude met declaraties.
Als de verstrekte gegevens aan te merken zijn als strafrechtelijke persoonsgegevens in de zin van artikel 16 Wbp, is verwerking en dus verspreiding verboden buiten de in artikel 22 en 23 Wbp genoemde uitzonderingen en zonder de daarin genoemde waarborgen.
4.12.
Daar waar de discussie tussen partijen zich heeft geconcentreerd rond de vraag of in voldoende mate is komen vast te staan dat sprake is van fraude om de melding aan ANBOS te rechtvaardigen, is door partijen geen aandacht besteed aan de vraag of de aan ANBOS verstrekte gegevens strafrechtelijke persoonsgegevens zijn in de zin van artikel 16 Wbp, noch of in dat geval aan de in de Wbp genoemde eisen voor verwerking daarvan is voldaan.
4.13.
De rechtbank acht het alvorens tot nadere beoordeling over te gaan van belang dat partijen zich daarover uitlaten en zal hen daartoe in de gelegenheid stellen. De zaak zal daartoe worden verwezen naar de rol voor akte door partijen gelijktijdig, waarna partijen op de rol van vier weken daarna bij antwoordakte over en weer op elkaar kunnen reageren.
4.14.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

5.De beslissing

5.1.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
2 november 2016voor het nemen van een akte door beide partijen over hetgeen is vermeld onder 4.12,
5.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.P.E.E. van Groeningen en in het openbaar uitgesproken op 19 oktober 2016.