ECLI:NL:RBGEL:2017:2804
Rechtbank Gelderland
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Intrekking verzoek voorlopige voorziening en proceskostenvergoeding in belastingzaak
In deze zaak heeft verzoeker op 5 december 2016 een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend in het kader van een bezwaarprocedure. De inspecteur van de Belastingdienst heeft op 19 december 2016 uitspraak op bezwaar gedaan, waartegen verzoeker op 16 januari 2017 beroep heeft ingesteld. Het verzoek om voorlopige voorziening is behandeld op 19 januari 2017, waarbij verzoeker werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde en mr. [A]. De inspecteur werd vertegenwoordigd door mr. [gemachtigde] en drs. [B].
Op 23 januari 2017 heeft de inspecteur aan verzoeker het voornemen kenbaar gemaakt tot het opleggen van een aanslag recht van schenking over 2009. Verzoeker heeft vervolgens op 26 januari 2017 het verzoek om voorlopige voorziening ingetrokken en verzocht om een proceskostenvergoeding. De rechtbank heeft de inspecteur in de gelegenheid gesteld om op dit verzoek te reageren, wat op 24 maart 2017 is gebeurd. De zitting over de proceskosten vond plaats op 9 mei 2017, waarbij wederom mr. [A] voor verzoeker en mr. [gemachtigde] en drs. [B] voor de inspecteur aanwezig waren.
De voorzieningenrechter heeft overwogen dat op grond van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de rechtbank in geval van intrekking van het beroep kan besluiten tot proceskostenvergoeding als het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker het verzoek heeft ingetrokken in de veronderstelling dat de inspecteur tegemoet was gekomen, maar dat dit niet aannemelijk is geworden. De rechtbank concludeert dat er geen grond is voor toekenning van de proceskostenvergoeding, omdat de inspecteur niet daadwerkelijk tegemoet is gekomen aan het verzoek van verzoeker.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om proceskostenveroordeling afgewezen, en deze uitspraak is openbaar uitgesproken op 23 mei 2017.