ECLI:NL:RBGEL:2017:2816

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
22 mei 2017
Publicatiedatum
23 mei 2017
Zaaknummer
05/880452-14
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van oud-militair in oplichtingszaak wegens gebrek aan oplichtingsoogmerk

In deze zaak heeft de militaire kamer van de Rechtbank Gelderland op 22 mei 2017 uitspraak gedaan in de zaak tegen een 51-jarige oud-militair, die werd verdacht van oplichting. De verdachte zou oud-collega's hebben bewogen tot het afgeven van geldbedragen door hen leugenachtige verhalen te vertellen over financiële problemen gerelateerd aan zijn uitzending naar het voormalig Joegoslavië en afpersing. De militaire kamer heeft echter geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was voor het vereiste oplichtingsoogmerk. De geldbedragen waren verstrekt in de vorm van leningen, en de verdachte had de intentie om deze op termijn terug te betalen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verhalen van de verdachte niet met de opzet van wederrechtelijke bevoordeling zijn verteld, en dat hij misbruik heeft gemaakt van de vertrouwensrelatie met zijn oud-collega's. De officier van justitie had betoogd dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan oplichting, maar de verdediging stelde dat er geen sprake was van oplichting omdat de verdachte niet handelde met het oogmerk van wederrechtelijke bevoordeling. De militaire kamer heeft uiteindelijk de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten, omdat de intentie om het geleende geld terug te betalen niet onrealistisch was en de verdachte op het moment van lenen een verwachte financiële verbetering had.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/880452-14
Datum uitspraak : 22 mei 2017
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige militaire kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1966 te [geboorteplaats] , wonende te [adres]
raadsman: mr. G.J.J. Knoops, en raadsvrouw: mr. C.J. Knoops, advocaten te Amsterdam
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter openbare terechtzitting
van 31 maart 2016, 8 juli 2016, 6 oktober 2016 en 8 mei 2017.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode gelegen van 1 juni
2013 tot en met 9 december 2013 te Amsterdam en/of Molenhoek en/of Kampen
en/of Doorn en/of Tiel en/of Bussum en/of Maasbommel, in elk geval op een of
meer plaatsen in Nederland, (telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en/of door een of
meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
[naam 1] heeft bewogen tot de afgifte van een of meer geldbedrag(en) met een gezamenlijk beloop van circa Euro 14.000,- (waarvan Euro 7000,- afkomstig van [naam 2] ), en/of
[naam 2] heeft bewogen tot de afgifte van een of meer geldbedrag(en) met een gezamenlijk beloop van circa Euro 5000,-, en/of
[naam 3] heeft bewogen tot de afgifte van een of meer geldbedrag(en) met een gezamenlijk beloop van circa Euro 4500,-, en/of
[naam 4] heeft bewogen tot de afgifte van een of meer geldbedrag(en) met een gezamenlijk beloop van circa Euro 19.000,-, en/of
[naam 5] heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag van circa Euro 1500,-, en/of
[naam 6] heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag van circa Euro 2000,-,
in elk geval (telkens) enig geldbedrag, hierin bestaande dat verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven – opzettelijk valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
aan voornoemde [naam 4] , [naam 3] en [naam 6] heeft verteld dat hij, verdachte, in verband met de scheiding in financiële problemen terecht was gekomen, en/of
aan voornoemde [naam 1] heeft verteld dat hij een (financieel) probleem had dat te maken had met zijn uitzending naar het voormalig Joegoslavië, en/of
aan voornoemde [naam 4] heeft verteld dat hij door personen (uit voormalig Joegoslavië), althans een persoon, werd afgeperst, dat een van zijn kinderen bedreigd werd en dat hij nog een deel van het geëiste bedrag aan de afperser(s) moest betalen (en dat hij dat/een deel te kort kwam), en/of
aan voornoemde [naam 1] , [naam 2] , [naam 3] , [naam 4] en [naam 6] heeft verteld dat hij door personen (uit voormalig Joegoslavië), althans een persoon, werd afgeperst, dat werd gedreigd dat zijn zoontje(s) zou(den) worden "aangepakt" en/of slachtoffer zouden worden van verschrikkelijke dingen, dat hij door de betaling van het geëiste bedrag aan de afperser(s) in de
financiële problemen terecht is gekomen, en/of
aan voornoemde [naam 5] heeft verteld dat hij in verband met zijn huwelijksproblemen en de afwikkeling van de scheiding geld van een collega had geleend en daar "domme" dingen mee had gedaan waardoor hij (verdachte), nadat die collega naar de leiding was gestapt, door de leiding van zijn functie was afgehaald,
waardoor voornoemde [naam 1] , [naam 2] , [naam 3] , [naam 4] , [naam 5] en [naam 6] (telkens) werd(en) bewogen tot bovenomschreven afgifte.

2.Overwegingen ten aanzien van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde, maar dan slechts voor zover het betreft de afgifte van geldbedragen door [naam 2] en [naam 4] door middel van – kort weergegeven – het verzonnen verhaal over afpersingen die verband hielden met zijn diensttijd in Joegoslavië. Hiertoe heeft zij aangevoerd dat verdachte door middel van een samenweefsel van verdichtsels deze [naam 2] en [naam 4] heeft bewogen tot de afgifte van het geld. Ook heeft zij gesteld dat verdachte het oogmerk heeft gehad om zichzelf te bevoordelen hetgeen kan worden afgeleid uit de gedragingen van verdachte. Hij heeft immers een gedetailleerd leugenachtig verhaal verteld waarbij hij bewust zijn gokverslaving heeft verzwegen, en hij heeft het geld dat hij geleend heeft nog steeds voor een groot deel niet terugbetaald.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde. De verdediging heeft gesteld dat er geen sprake is van een oplichtingsmiddel, nu verdachte slechts één onwaar verhaal heeft verteld. Verdachte heeft ook niet gehandeld met het oogmerk van wederrechtelijke bevoordeling, nu hij het afpersingsverhaal niet weldoordacht en weloverwogen heeft opgezet en zijn oogmerk altijd is geweest om het geld weer terug te betalen. Tot slot kan het bestanddeel ‘bewegen tot’ niet bewezen worden nu de slachtoffers verdachte ook geld hadden geleend als hij geen reden had gegeven en verdachte het ‘afpersingsverhaal’ in een aantal gevallen ook pas na de afgifte van het geld heeft verteld.
Beoordeling door de militaire kamer
Hierna zullen kort de afzonderlijke bestanddelen van de delictsomschrijving van het misdrijf oplichting, zoals geformuleerd in artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht worden besproken.
Oplichtingsmiddelen en ‘bewegen tot’
De militaire kamer heeft uit de inhoud van de wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte door samenweefsels van verdichtsels [naam 1] , [naam 4] en [naam 2] telkens heeft bewogen tot afgifte van geldbedragen.
Als samenweefsels van verdichtsels merkt de militaire kamer aan de drie verhalen die verdachte heeft verteld, namelijk dat hij telkens in strijd met de waarheid:
  • aan [naam 1] heeft verteld dat hij een financieel probleem had dat te maken had met zijn uitzending naar het voormalig Joegoslavië, en
  • aan [naam 4] heeft verteld dat hij door personen (uit voormalig Joegoslavië) werd afgeperst, dat een van zijn kinderen bedreigd werd en dat hij nog een deel van het geëiste bedrag aan de afpersers moest betalen en dat hij dat deel te kort kwam, en
  • aan [naam 1] en [naam 2] heeft verteld dat hij door personen (uit voormalig Joegoslavië) werd afgeperst, dat werd gedreigd dat zijn zoontjes zouden worden ‘aangepakt’ of het slachtoffer zouden worden van dingen en dat hij door de betaling van het geëiste bedrag aan de afpersers in de financiële problemen terecht is gekomen.
De militaire kamer is van oordeel dat deze drie leugenachtige verhalen niet alleen van voldoende gewicht zijn geweest om de anderen te bewegen tot afgifte van geld, maar ook zijn er aan verdachte toe te rekenen omstandigheden die tot de misleiding hebben bijgedragen. De militaire kamer ziet dit in het feit dat verdachte misbruik heeft gemaakt van de vertrouwens-relatie tussen hem en [naam 1] , [naam 4] en [naam 2] . Verdachte heeft nadrukkelijk misbruik gemaakt van de vertrouwensrelatie die hij, vanwege hun gezamenlijke opleidingstijd tot marinier en/of gezamenlijk uitgevoerde (vertrouwelijke) missies en de daardoor ontstane innige kameraadschap, met hen had.
‘Oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen’
Ondanks het oordeel, zoals hierboven weergegeven, dat er wel sprake is geweest van een bewegen tot afgifte van geld door samenweefsels van verdichtsels, komt de militaire kamer toch tot een algehele vrijspraak.
De militaire kamer heeft niet de overtuiging dat verdachte de oplichtingshandelingen heeft uitgevoerd met het oogmerk van wederrechtelijke bevoordeling. Immers, verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij bij het aangaan van de geldleningen de intentie heeft gehad het geleende geld (op termijn) terug te betalen. Deze verklaring van verdachte vindt steun in de maandelijkse aflossingen aan [naam 4] door verdachte. Ook heeft verdachte de lening van [naam 5] terugbetaald toen hij hierom vroeg. Hierbij betrekt de militaire kamer nog dat verdachte met [naam 6] een leningovereenkomst met terugbetalingsafspraak op papier heeft gezet en met anderen de mondelinge afspraak heeft gemaakt dat hij het geld zou teruggeven na afwikkeling van zijn echtscheiding. Hier komt nog bij dat verdachte, op het moment dat hij de leningen afsloot, verwachtte binnen afzienbare tijd een geldbedrag van ongeveer € 40.000,- te ontvangen, die hij als gevolg van zijn echtscheiding uit de overwaarde van zijn huis zou verkrijgen. Dit bedrag wijkt niet veel af van de som van de bedragen die hij van de betrokkenen heeft geleend. De verwachting van verdachte dat hij de geleende bedragen terug zou kunnen betalen, lijkt daarom niet onrealistisch. Dat verdachte op dit moment verkiest de bestaande overwaarde van zijn huis niet te gebruiken voor het afbetalen van zijn lening bij de Stichting Sociaal Fonds Koninklijke Marine (die in juni 2014 zijn schulden aan zijn oud-collega’s voor hem heeft voorgeschoten) doet niet af aan de intentie die verdachte ten tijde van het afsluiten van de leningen had.
De militaire kamer zal verdachte daarom vrijspreken van de ten laste gelegde oplichtingen.

3.De beslissing

De militaire kamer:
spreekt verdachte vrijvan het tenlastegelegde.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Barrau (voorzitter) en mr. P.C. Quak, rechters, en Luitenant-kolonel mr. C.E.W. van de Sande, militair lid, in tegenwoordigheid van mr. L. Ruizendaal-van der Veen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 22 mei 2017.