In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 20 juni 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, die een aanvraag om een WW-uitkering had ingediend, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). De aanvraag werd afgewezen omdat eiser niet voldeed aan de wekeneis, wat inhoudt dat hij in de referteperiode niet voldoende uren als werknemer had gewerkt. Eiser was gedurende een deel van deze periode in het bezit van 50% van de aandelen van een vennootschap en werd door het UWV aangemerkt als directeur-grootaandeelhouder (dga), waardoor hij niet verzekerd was voor de WW. De rechtbank oordeelde dat het UWV, zij het op verkeerde gronden, eiser terecht als dga had aangemerkt.
De rechtbank behandelde de wijziging van de Regeling aanwijzing dga per 1 januari 2016, die geen overgangsrechtelijke bepalingen bevatte. Dit betekende dat de nieuwe regeling onmiddellijke werking had en dat de beoordeling van de status van eiser als dga moest plaatsvinden op basis van de oude regeling. De rechtbank concludeerde dat eiser niet had aangetoond dat hij feitelijk ondergeschikt was aan de algemene vergadering van aandeelhouders, en dat hij dus niet aan de voorwaarden voldeed om niet als dga te worden aangemerkt.
Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat de afwijzing van de aanvraag om een WW-uitkering terecht was, maar dat het UWV de motivering van de afwijzing niet deugdelijk had onderbouwd. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen van het besluit in stand. Eiser werd in de proceskosten van € 990,- vergoed.