ECLI:NL:RBGEL:2017:4619

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
8 september 2017
Publicatiedatum
8 september 2017
Zaaknummer
AWB - 17 _ 3244
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep wegens niet-betaling griffierecht en doorsturen dwangsomverzoek

In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst, die haar bezwaren tegen aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 2012 t/m 2015 niet-ontvankelijk heeft verklaard. Eiseres heeft echter het verschuldigde griffierecht van € 46 niet betaald, wat leidt tot de niet-ontvankelijkheid van haar beroepen. De rechtbank heeft eiseres op de verschuldigdheid van het griffierecht gewezen en haar de gelegenheid gegeven om dit binnen vier weken te voldoen. Ondanks deze waarschuwing is het griffierecht niet tijdig voldaan, waardoor de rechtbank geen inhoudelijke beoordeling van de zaak kan maken.

Eiseres heeft daarnaast aangevoerd dat de inspecteur ten onrechte geen dwangsom heeft toegekend. De rechtbank wijst erop dat op grond van artikel 4:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de beslissing tot het niet-toekennen van een dwangsom tegelijk met het beroep tegen de uitspraak op bezwaar aan de rechter kan worden voorgelegd. De rechtbank is van oordeel dat het niet kunnen herbeoordelen van de dwangsom niet de bedoeling kan zijn van de wet, omdat dit eiseres zou benadelen. Daarom heeft de rechtbank besloten om het beroep ter zake van het niet toekennen van de dwangsom door te sturen naar de inspecteur, zodat deze alsnog kan beslissen zonder dat hiervoor griffierecht verschuldigd is.

De rechtbank heeft uiteindelijk de beroepen van eiseres niet-ontvankelijk verklaard, maar heeft wel de mogelijkheid geboden om het verzoek om dwangsom opnieuw te behandelen. De uitspraak is gedaan door mr. R.A. Eskes, rechter, in tegenwoordigheid van T. Basten, griffier, en is openbaar uitgesproken op 8 september 2017.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Belastingrecht
zaaknummers: AWB 17/3244 t/m 17/3247

uitspraken van de enkelvoudige belastingkamer van 8 september 2017

in de zaken tussen

[X] , te [Z] , eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Eindhoven, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres voor de jaren 2012 t/m 2015 aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd.
Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Bij uitspraken op bezwaar van 13 juni 2017 heeft verweerder de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard.
Bij brief van 20 juni 2017, ingekomen bij de rechtbank op 22 juni 2017, heeft eiseres beroep ingesteld tegen die uitspraken op bezwaar.
Bij aangetekende brief van 28 juli 2017 is eiseres op de verschuldigdheid van het griffierecht gewezen.

Overwegingen

1. Eiseres is voor de door haar ingestelde beroepen € 46 aan griffierecht verschuldigd. Het griffierecht dient ingevolge artikel 8:41, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) binnen vier weken na de verzending van de mededeling van de griffier te zijn bijgeschreven op de rekening van het gerecht dan wel ter griffie te zijn gestort. Een beroep wordt op grond van artikel 8:41, zesde lid, van de Awb niet-ontvankelijk verklaard indien het bedrag niet tijdig is bijgeschreven of gestort, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
2. In genoemde brief van de rechtbank is meegedeeld dat het verschuldigde griffierecht binnen vier weken na dagtekening van deze brief moet zijn bijgeschreven op de rekening van de rechtbank. Tevens is vermeld dat, indien van deze gelegenheid niet binnen de termijn gebruik is gemaakt, het beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard. Blijkens bij PostNL via ‘Track & Trace’ (www.tracktrace.nl) ingewonnen informatie is de herinnering op 1 augustus 2017 door de geadresseerde in ontvangst genomen. Uit de administratie van de rechtbank is gebleken dat het verschuldigde griffierecht niet tijdig is voldaan. Gesteld noch gebleken is dat sprake is van een situatie waarin redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat eiseres in verzuim is geweest. De beroepen zijn daarom kennelijk niet-ontvankelijk.
3. Eiseres is in beroep gekomen omdat zij van mening is dat verweerder ten onrechte geen dwangsom heeft toegekend. Zij heeft een dwangsomformulier ingevuld, dat verweerder op 31 mei 2017 heeft ontvangen. Op grond van artikel 4:19, eerste lid, van de Awb kan de beslissing tot het niet-toekennen van een dwangsom tegelijk met het beroep tegen de uitspraak op bezwaar in de hoofdzaak aan de rechter worden voorgelegd. Doordat eiseres het griffierecht niet heeft betaald, komt de rechtbank niet toe aan een inhoudelijke beoordeling. Dit zou betekenen dat ook de verschuldigdheid van de dwangsom niet herbeoordeeld zou kunnen worden. Naar het oordeel van de rechtbank kan dit niet de bedoeling van artikel 4:19, eerste lid, van de Awb zijn. Eiseres zou dan immers benadeeld worden door de samenloop van beide procedures. Het tweede lid van dit artikel biedt de mogelijkheid de beslissing over de dwangsom te verwijzen naar een ander orgaan, indien behandeling door dat orgaan gewenst is. De rechtbank zal in het belang van eiseres daarom het beroep ter zake van het niet toekennen van een dwangsom naar verweerder doorsturen, zodat verweerder daarop alsnog kan beslissen. Hiervoor is geen griffierecht verschuldigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A. Eskes, rechter, in tegenwoordigheid van T. Basten, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum verzet doen bij de Rechtbank Gelderland, Team belastingrecht, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem. De indiener van het verzet kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.
Bij het doen van het verzet dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het verzetschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het verzetschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen verzet wordt gedaan;
d. de gronden van het verzet.