ECLI:NL:RBGEL:2017:4745

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
18 september 2017
Publicatiedatum
15 september 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 6974
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijstandsaanvraag op basis van niet ingediende financiële gegevens van de partner van eiseres

In deze zaak heeft eiseres bijstand aangevraagd, maar haar aanvraag werd afgewezen door verweerder op basis van financiële gegevens die tijdens een huisbezoek zijn aangetroffen van de vader van de partner van eiseres. Verweerder stelde dat deze gegevens relevant waren voor de beoordeling van het recht op bijstand van eiseres. Eiseres betwistte dit en voerde aan dat zij slechts tijdelijk de administratie van de vader van haar partner beheerde en geen toegang had tot zijn vermogen. De rechtbank oordeelde dat de verzochte gegevens over de financiële situatie van de vader van de partner van eiseres niet relevant waren voor de beoordeling van haar recht op bijstand. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van verweerder en droeg hem op om een nieuw besluit te nemen, waarbij verweerder ook werd veroordeeld in de proceskosten van eiseres. De uitspraak werd gedaan op 18 september 2017.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Zutphen
Bestuursrecht
zaaknummer: 16/6974

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 september 2017

in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J.A.C. van Etten),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Epete Epe, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 17 juni 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder de bijstandsaanvraag van eiseres onder toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) buiten behandeling gesteld.
Bij besluit van 11 oktober 2016 (het bestreden besluit I) heeft de gemeente Apeldoorn, voor zover thans van belang, het bezwaar van eiseres gegrond verklaard met dien verstande dat de aanvraag niet meer buiten behandeling is gesteld, maar wordt afgewezen.
Bij besluit van 5 april 2017 (het bestreden besluit II) heeft verweerder een gewijzigd besluit op bezwaar genomen, omdat bestreden besluit I niet door het bevoegde orgaan is ondertekend. Bij bijgevoegd schrijven van 6 april 2017 heeft verweerder aangegeven dat de inhoud van bestreden besluit I niet is gewijzigd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 juni 2017. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door L. Kikkert.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
1.1
Eiseres heeft per 4 maart 2014 bijstand aangevraagd. Naar aanleiding van de aanvraag heeft verweerder eiseres uitgenodigd voor een gesprek op 23 april 2014. In de uitnodiging is eiseres verzocht een aantal gegevens mee te nemen naar het gesprek. Tijdens voornoemd gesprek heeft eiseres onder meer verklaard een relatie te hebben met [naam 1] . Vervolgens is eiseres voor een gesprek op 29 april 2014 uitgenodigd omdat ze nog niet alle verzochte gegevens heeft overgelegd tijdens het eerste gesprek.
1.2
Op 7 en 8 mei 2014 heeft verweerder getracht een huisbezoek bij eiseres af te leggen. Nadat eiseres tweemaal niet thuis is aangetroffen, is ze uitgenodigd voor een gesprek op 12 mei 2014. Op laatstgenoemde datum heeft voorafgaand aan het gesprek een huisbezoek plaatsgevonden bij de woning van eiseres. Tijdens het huisbezoek is, voor zover van belang, administratie aangetroffen van [naam 2] , de vader van [naam 1] . Eiseres heeft met betrekking tot die aangetroffen administratie verklaard dat haar vriendschap met [naam 2] al heel lang teruggaat en ze de administratie van [naam 2] sinds augustus 2013 verzorgt.
1.3
Eiseres is vervolgens uitgenodigd om te verschijnen op een gesprek op 27 mei 2014 en daarbij een ondertekend document mee te nemen waaruit blijkt dat ze gemachtigd is om de administratie van [naam 2] te beheren. Daartoe heeft eiseres een volmacht overgelegd, ondertekend door [naam 2] . Tijdens het gesprek op 27 mei 2014 heeft verweerder onder meer verschillende vragen aan eiseres gesteld over de financiële situatie van [naam 2] . Volgens verweerder is uit de tijdens het huisbezoek getoonde gegevens van [naam 2] gebleken dat hij een bedrag van € 29.495,- op zijn bankrekening had staan en dat er in twee maanden tijd bijna € 34.000,- is verdampt. Op vragen daarover heeft eiseres verklaard dat zij daarvan niets weet en dat zij er alleen op heeft gelet dat de vaste lasten worden betaald. Op 28 mei 2014 zijn twee toezichthouders bij [naam 2] langs geweest in de opvang van GGnet in [plaats] . [naam 2] heeft tijdens dat bezoek verklaard dat hij de volmacht heeft getekend en dat eiseres samen met zijn zoon de administratie zou doen.
1.4
Verweerder heeft naar aanleiding van de overgelegde volmacht, en omdat eiseres volgens verweerder met die volmacht mogelijk het beheer heeft over substantieel vermogen, bij brieven van 2 juni 2014 en 10 juni 2014 verzocht om de tijdens het huisbezoek aangetroffen administratie met betrekking tot [naam 2] te overleggen. Daarop heeft eiseres een brief van 4 juni 2014 van [naam 1] aan verweerder gestuurd, waarin wordt beschreven dat aan eiseres geen inzage wordt verstrekt van de gegevens van [naam 2] .
1.5
Omdat eiseres de verzochte gegevens van [naam 2] niet heeft overgelegd, is verweerder overgegaan tot het primaire besluit, waarbij de aanvraag van eiseres om bijstand buiten behandeling is gesteld. Nadat verweerder het bezwaar van eiseres daartegen ongegrond heeft verklaard, en de buitenbehandelingstelling heeft gehandhaafd, heeft de Rechtbank Gelderland in een uitspraak van 1 september 2016 geoordeeld dat de aanvraag ten onrechte buiten behandeling is gesteld en dat verweerder de aanvraag inhoudelijk dient te beoordelen. Naar aanleiding van die uitspraak is verweerder overgegaan tot een inhoudelijke beoordeling van de bijstandsaanvraag van eiseres. Verweerder heeft daarop bij brieven van 8 september 2016 en 27 september 2016 wederom verzocht om de gegevens van [naam 2] . Nadat eiseres niet aan deze verzoeken heeft voldaan, heeft verweerder het bestreden besluit I genomen en de aanvraag afgewezen. In beroep heeft verweerder het bestreden besluit II genomen.
2. De rechtbank stelt vast dat verweerder het bestreden besluit II in de plaats van bestreden besluit I heeft geplaatst. Eiseres heeft daarom geen belang meer bij een beoordeling van het bestreden besluit I. In zoverre zal het beroep dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard. Nu het bestreden besluit II uitsluitend ziet op de bevoegdheid van verweerder en inhoudelijk niets is gewijzigd, wordt met het bestreden besluit II niet aan de bezwaren van eiseres tegemoetkomen zodat, gelet op artikel 6:19 van de Awb, het beroep geacht wordt mede te zijn gericht tegen het bestreden besluit II.
3. Bij het bestreden besluit II heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de aanvraag van eiseres wordt afgewezen, nu haar inkomens- en vermogenspositie niet kan worden vastgesteld omdat benodigde gegevens ontbreken. Daardoor kan niet worden vastgesteld of eiseres in bijstandbehoevende omstandigheden verkeert.
4. Eiseres heeft, voor zover thans van belang, in beroep aangevoerd dat zij alle gegevens heeft overgelegd die van belang zijn voor haar recht op bijstand. De gegevens van [naam 2] zijn geen gegevens die nodig zijn voor de vaststelling van het recht op bijstand. Zij is [naam 2] slechts tijdelijk behulpzaam geweest en ze heeft geen beheer gevoerd over zijn vermogen. Ze bewaarde slechts zijn papieren voor hem. Bovendien zijn bij eiseres geen overschrijvingsformulieren of pinpas aangetroffen.
5. In een geval waarin het bijstandverlenend orgaan een aanvraag om bijstand met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) buiten behandeling heeft gesteld en na bezwaar bij de beslissing op bezwaar alsnog inhoudelijk op die aanvraag heeft beslist, vangt de door de bestuursrechter te beoordelen periode in beginsel aan op de datum met ingang waarvan de betrokkene bijstand heeft gevraagd. Die periode eindigt op de datum waarop het college inhoudelijk op de aanvraag heeft beslist. Het voorgaande betekent dat in dit geval de te beoordelen periode loopt van 4 maart 2014 tot en met 11 oktober 2016.
6. De rechtbank stelt voorop dat het in dit geding gaat om een besluit tot afwijzing van een aanvraag om bijstand. Een aanvrager moet in het algemeen de feiten en omstandigheden aannemelijk maken die nopen tot inwilliging van die aanvraag. In dat kader dient de aanvrager de nodige duidelijkheid te verschaffen en volledige openheid van zaken te geven. Vervolgens is het aan het bijstandverlenend orgaan om in het kader van de onderzoeksplicht deze inlichtingen op juistheid en volledigheid te controleren. Indien de betrokkene niet aan de wettelijke inlichtingen- of medewerkingsverplichting voldoet, is dit een grond voor weigering van de bijstand indien als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
7. Niet in geschil is dat eiseres de gevraagde gegevens niet heeft overgelegd. In geschil is, voor zover thans van belang, of de gegevens benodigd zijn voor de vaststelling van het recht op bijstand van eiseres.
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder ten onrechte heeft geconcludeerd dat eiseres de op haar rustende inlichtingen- of medewerkingsverplichting heeft geschonden door de verzochte gegevens met betrekking tot de financiële situatie van [naam 2] niet te overleggen. Niet is immers gebleken dat de door verweerder gevraagde gegevens van belang zijn om het recht op bijstand van eiseres vast te kunnen vaststellen. Verweerder heeft de gegevens van [naam 2] van belang geacht bij de beoordeling van het recht op bijstand omdat administratie van [naam 2] bij eiseres is aangetroffen tijdens het huisbezoek, [naam 2] mogelijk over een substantieel vermogen beschikt, € 34.000,- van zijn rekening is verdampt, en eiseres de administratie van [naam 2] beheert. Uit de gedingstukken valt echter geenszins af te leiden dat eiseres ook daadwerkelijk toegang heeft gehad tot het vermogen van [naam 2] , zodat zij daarover beschikte of redelijkerwijs heeft kunnen beschikken. Uit de gedingstukken volgt dat de volmacht van eiseres zag op beheer van zijn administratie. Niet is op enigerlei wijze gebleken van enige beschikkingsmacht waarmee eiseres feitelijk zou kunnen beschikken over het vermogen van [naam 2] . Evenmin is gebleken dat eiseres feitelijk gebruik heeft gemaakt van een rekening van [naam 2] of betrokken is geweest bij de verdamping van € 34.000,-. De gedingstukken noch het verhandelde ter zitting bieden daarvoor enig aanknopingspunt. Dat eiseres de administratie van [naam 2] heeft beheerd en daardoor in bezit was van documenten met betrekking tot het vermogen van [naam 2] , welke documenten tijdens het huisbezoek zijn aangetroffen, staat niet ter discussie, doch dit feit biedt onvoldoende grondslag om aan te nemen dat eiseres toegang had tot het vermogen van [naam 2] zodat het vermogen van [naam 2] van belang zou zijn voor eiseres’ recht op bijstand. De verzochte gegevens met betrekking tot de financiële positie van [naam 2] zijn naar het oordeel van de rechtbank derhalve geen gegevens die van invloed zijn op het recht op bijstand van eiseres, zodat verweerder de aanvraag ten onrechte naar aanleiding daarvan heeft afgewezen.
9. Uit het voorgaande volgt dat het beroep tegen het bestreden besluit II gegrond is. De rechtbank zal het bestreden besluit II vernietigen. De rechtbank ziet geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien omdat verweerder nog zal moeten onderzoeken of de aanvraag overigens voldoet aan alle voorwaarden. Verweerder zal een nieuw besluit op bezwaar moeten nemen.
10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiseres in beroep gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 990,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 495,- en een wegingsfactor van 1). Tevens zal verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht dienen te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit II gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit II;
- draagt verweerder op om, met inachtneming van deze uitspraak, binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 990,-;
- gelast dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 46,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W.C.A. Bruggeman, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. K. Looijschilder, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 18 september 2017.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.