ECLI:NL:RBGEL:2017:4812

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
15 september 2017
Publicatiedatum
19 september 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 3033
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de status van de Stichting Notarieel Pensioenfonds als bestuursorgaan in het kader van goedkeuringsbeslissingen van pensioenreglementen

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland geoordeeld over de status van de Stichting Notarieel Pensioenfonds (SNPF) als bestuursorgaan in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank concludeert dat de SNPF, die per 1 maart 2017 is opgegaan in de Stichting Pensioenfonds Notariaat, geen bestuursorgaan is voor de rechtshandelingen die zij verricht met betrekking tot het incasseren van premies en het uitkeren van pensioenen. Dit oordeel is gebaseerd op de criteria die de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State hanteert voor de kwalificatie van privaatrechtelijke rechtspersonen die geldelijke uitkeringen aan derden verstrekken.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de wijzigingsbeslissing van de pensioenreglementen gevolgen heeft voor de premies die deelnemers aan de SNPF moesten afdragen. De rechtbank heeft ook overwogen dat de goedkeuringsbeslissing van de minister van Veiligheid en Justitie niet kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van de Awb, waardoor het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk is verklaard. De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, met de bepaling dat het bezwaar niet-ontvankelijk is.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor bestuursorganen om zorgvuldig om te gaan met goedkeuringsbeslissingen en de gevolgen daarvan voor de betrokken partijen. De rechtbank heeft ook bepaald dat het betaalde griffierecht aan eiser moet worden vergoed, maar dat er geen proceskostenveroordeling zal plaatsvinden.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 16/3033

Uitspraak van de meervoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en

de minister van Veiligheid en Justitie te 's-Gravenhage, verweerder.

Procesverloop

Bij beslissing van 6 oktober 2015 (hierna: wijzigingsbeslissing) heeft de Stichting Notarieel Pensioenfonds (hierna: SNPF ) per 1 januari 2016 twee pensioenreglementen gewijzigd.
Bij beslissing van 9 december 2015 (hierna: goedkeuringsbeslissing) heeft verweerder schriftelijk goedkeuring aan de wijzigingsbeslissing verleend.
Eiser heeft bezwaar tegen de goedkeuringsbeslissing gemaakt.
Bij besluit van 14 april 2016 (hierna: bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard en de goedkeuringsbeslissing in stand gelaten.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 juni 2017. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door W.M. Garnier en A.C. de Winter.

Overwegingen

1.1.
Artikel 7 van de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak bepaalt dat beroep kan worden ingesteld bij de rechtbank Rotterdam tegen een besluit dat is genomen van de Wet op het Notarisambt (hierna: Wna), voor zover het de toepassing of overeenkomstige toepassing van de Wet verplichte beroepspensioenregeling betreft. De wijziging van de pensioenreglementen is gebaseerd op artikel 21 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, in samenhang met artikel 113c van de Wna, zoals die wet op het moment van vaststelling luidde.
1.2.
Het beroep is echter is gericht tegen de goedkeuring van de reglementen op grond van artikel 113b van de Wna. Daarom valt het geschil buiten de reikwijdte van artikel 7 van de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak, en is deze rechtbank bevoegd om van het geschil kennis te nemen.
2.1.
De rechtbank onderzoekt vervolgens of het beroep ontvankelijk is, en met name of eiser nog voldoende procesbelang heeft bij voortzetting van de beroepsprocedure. Op dit punt overweegt de rechtbank het volgende.
2.2.
Artikel 113a, eerste lid, van de Wet op het notarisambt (hierna: Wna) eiste op
6 oktober 2015 dat notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen verplicht zijn deel te nemen in de SNPF .
2.3.
Artikel 113b, tweede lid, van de Wna bepaalde op 9 december 2015 onder meer dat wijzigingen van de door de SNPF vastgestelde pensioenreglementen de goedkeuring van verweerder behoeven.
2.4.
Per 1 maart 2017 is de Wna gewijzigd krachtens de wet van 5 oktober 2016 (
Staatsblad2016, nummer 375). Sindsdien eist artikel 113a, eerste lid, van de Wna dat notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen deelnemen in een door verweerder aan te wijzen pensioenfonds. Het gaat om het fonds dat wordt beheerd door de Stichting Pensioenfonds Notariaat (hierna: SPN ), die is voortgekomen uit de juridische fusie van de SNPF met de Stichting Bedrijfspensioenfonds.
2.5.
Krachtens de wet van 5 oktober 2016 is artikel 113b, tweede lid, van de Wna per
1 maart 2017 vervallen. Sindsdien behoeven wijzigingen van pensioenreglementen – door de SPN – geen goedkeuring van verweerder. In plaats daarvan is het grootste deel van de Pensioenwet van toepassing op notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen, ingevolge het huidige artikel 113, tweede lid, van de Wna.
2.6.
De wet van 5 oktober 2016 laat onverlet dat verweerder – anders dan hij lijkt te veronderstellen – nog steeds is gehouden om te bezien of goedkeuring kan worden verleend aan pensioenreglementen die vóór 1 maart 2017 zijn gewijzigd. In het verlengde hiervan constateert de rechtbank dat het alsnog onthouden van goedkeuring aan de wijzigingsbeslissing mogelijkerwijs invloed heeft op het bedrag aan premies dat eiser over het tijdvak van 1 januari 2016 tot 1 maart 2017 aan de toenmalige SNPF moest afdragen.
2.7.
Het vorenstaande wordt niet anders na de vernietiging van het bestreden besluit en de opdracht tot het wederom beslissen op het bezwaar. Bij de dan noodzakelijke heroverweging van de goedkeuringsbeslissing moet verweerder namelijk toepassing geven aan de Wna zoals deze tot 1 maart 2017 heeft geluid. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat het gaat om financiële aanspraken, en dat dit gegeven beperkingen stelt aan het uitgangspunt dat de heroverweging op grondslag van een ontvankelijk bezwaar
ex nuncgeschiedt.
2.8.
De rechtbank komt tot de slotsom dat eiser nog voldoende procesbelang bij voortzetting van de beroepsprocedure heeft, en daarmee dat het beroep ontvankelijk is.
3.1.
De rechtbank onderzoekt nu of het bezwaar ontvankelijk is, en met name de goedkeuringsbeslissing valt aan te merken als een besluit waartegen een bestuursrechtelijk bezwaar kan worden gemaakt. Op dit punt overweegt de rechtbank het volgende.
3.2.
Een beslissing is pas vatbaar voor bezwaar indien deze kan worden gekwalificeerd als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Dit vloeit voort uit de artikelen 7:1 en 8:1 van de Awb.
3.3.
Artikel 1:3, eerste lid, van de Awb verstaat onder een besluit: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
3.4.
Uit artikel 10:25 van de Awb vloeit voort dat een besluit van een bestuursorgaan (zoals verweerder) tot goedkeuring slechts kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb als de goed te keuren handeling zelf ook als zo’n besluit kan worden aangemerkt. Daarom staat de rechtbank voor de vraag of de wijzigingsbeslissing is te kwalificeren als een besluit.
3.5.
Buiten twijfel staat dat de SNPF op 6 oktober 2015 schriftelijke beslissingen heeft genomen, en dat een wijziging van een pensioenreglement een rechtshandeling behelst. Het staat echter te bezien of de SNPF kan worden aangemerkt als een bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1 van de Awb.
3.6.
Artikel 1:1, eerste lid, van de Awb verstaat onder een bestuursorgaan: a. een orgaan van een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld, of b. een ander met enig openbaar gezag bekleed persoon of college.
3.7.
De SNPF is een privaatrechtelijke rechtspersoon. Daarom kan (het bestuur van) de SNPF niet worden aangemerkt als een bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1, eerste lid, onder a, van de Awb.
3.8.
De wijzigingsbeslissing heeft gevolgen voor (de hoogte van) de premies die de deelnemers aan het SNPF per 1 januari 2016 moesten afdragen. Hier trad de SNPF dus (uitsluitend) op in haar hoedanigheid van financieel beheerder van een pensioenfonds, en niet tevens als instantie die beslist over vrijstelling van de verplichting tot deelname aan in het door haar beheerde pensioenfonds.
3.9.
Daarom beantwoordt de rechtbank de vraag of de SNPF in dit geval kan worden aangemerkt als een bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1, eerste lid, onder b, van de Awb, aan de hand van de criteria die de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) hanteert bij de kwalificatie van privaatrechtelijke rechtspersonen die zijn belast met het verstrekken van geldelijke uitkeringen aan derden.
3.10.
In haar uitspraken van 17 september 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:3379 en ECLI:NL:RVS:2014:3394) heeft de Afdeling geoordeeld dat (het bestuur van) een privaatrechtelijke rechtspersoon die is belast met het verstrekken van geldelijke uitkeringen aan derden, kan worden aangemerkt als een bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1, eerste lid, onder b, van de Awb indien:
a. de inhoudelijke criteria voor het verstrekken van geldelijke uitkeringen of voorzieningen in beslissende mate worden bepaald door één of meer bestuursorganen als bedoeld in artikel 1:1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb (het inhoudelijke vereiste); en
b. de verstrekking van deze uitkeringen of voorzieningen in overwegende mate – dit wil zeggen – in beginsel voor twee derden of meer, wordt gefinancierd door één of meer bestuursorganen als bedoeld in artikel 1:1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb (het financiële vereiste).
3.11.
Het pensioenfonds in de zin van artikel 113a, eerste lid, van de Wna wordt uitsluitend gevuld door premies van de deelnemers, en niet tevens door verweerder of een ander bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1, eerste lid, van de Awb. Daarmee staat vast dat in het geval van de SNPF niet wordt voldaan aan het ‘b-criterium’.
3.12.
Gelet hierop kan (het bestuur van) de SNPF in dit geval niet worden aangemerkt als een bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1, eerste lid, onder b, van de Awb. De in de uitspraken van 17 september 2014 geformuleerde criteria zijn namelijk cumulatief. Daarom laat de rechtbank in het midden of in het geval van de SNPF wordt voldaan aan het ‘a-criterium’.
3.13.
De rechtbank concludeert dat:
a. de SNPF niet kan worden aangemerkt als een bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1, eerste lid, van de Awb;
b. de wijzigingsbeslissing niet kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb;
c. de goedkeuringsbeslissing niet kan worden aangemerkt als een goedkeuringsbesluit in de zin van artikel 10:25 van de Awb;
d. de goedkeuringsbeslissing evenmin kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb;
e. tegen de goedkeuringsbeslissing geen beroep bij de bestuursrechter kan worden ingesteld;
f. tegen de goedkeuringsbeslissing evenmin bestuursrechtelijk bezwaar worden gemaakt.
3.14.
De conclusie dat de primaire beslissing niet vatbaar is voor bestuursrechtelijk bezwaar, leidt de rechtbank tot de conclusie dat het bezwaar niet-ontvankelijk is.
4.1.
De rechtbank komt tot de slotsom dat verweerder de goedkeuringsbeslissing ten onrechte op grondslag van het bezwaar heeft heroverwogen. Daarom zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen.
4.2.
De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien door het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit.
4.3.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond zal verklaren, moet verweerder het betaalde griffierecht aan eiser vergoeden.
4.4.
De rechtbank is niet gebleken van proceskosten die krachtens het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen. Daarom blijft een proceskostenveroordeling ten laste van verweerder achterwege.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- verklaart het bezwaar van eiser tegen de goedkeuringsbeslissing niet-ontvankelijk;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit;
- gelast verweerder om het betaalde griffierecht, groot € 168, aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Koenraad, voorzitter, mr. R.J. Jue en
mr. G.W.B. Heijmans, rechters, in tegenwoordigheid van mr. I. Nikkels, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.