Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
1.De procedure
- het tussenvonnis van 23 augustus 2017
- het proces-verbaal van comparitie van 13 september 2017.
2.De feiten
(…) Partijen komen overeen dat de overwaarde van de woning (waarde minus hypothecaire lasten) gesteld dient te worden op € 50.000,00. Ten aanzien van deze waardebepaling verklaren partijen dat zij zich volledig bewust zijn van het feit dat de man met deze waardebepaling wordt overbedeeld, maar deze overbedeling volledig gerechtvaardigd wordt door het feit dat de vrouw niet in staat zal zijn om de kinderen van partijen op te voeden. Indien de werkelijke overwaarde zal worden bepaald, zal dat op de man een onevenredige financiële last leggen die ten koste zal gaan van de opvoeding en verzorging van de kinderen.
(…) Op grond van de overgelegde stukken en de door haar gehouden verhoren en verkregen inlichtingen is de rechtbank tot de overtuiging gekomen dat betrokkene gestoord is in haar geestvermogens (…)
(…)
schenking aan ex-partner [gedaagde].” De overboeking naar [gedaagde] is uitgevoerd door mevrouw [naam 1], hierna: [naam 1]. [naam 1] was een huisvriendin van [eiseres] en [gedaagde] en was door [eiseres] gemachtigd om betalingen van haar bankrekening te doen. [gedaagde] en [naam 1] zijn op 13 maart 2014 met elkaar getrouwd.
3.Het geschil
4.De beoordeling
(…) stijf stond van de medicijnen die met zich meebrachten dat zij suf en vlak door het leven ging. (…) Een probleem daarbij is dat zij zich veel dingen niet meer herinnert, of maar half weet. Door haar toestand en medicijn gebruik is er veel langs haar heen gegaan. Zij heeft zich het meeste in de voorliggende periode niet gerealiseerd (…)” (2e alinea van de pleitaantekeningen van de advocaat van [eiseres]). De gestelde wankelmoedige en versufte toestand van [eiseres] wordt bevestigd in de hiervoor geciteerde overwegingen uit de beschikking tot de rechterlijke machtiging, waarin is geoordeeld dat [eiseres] gestoord is in haar geestesvermogens, en uit het, eveneens hiervoor aangehaalde, verslag van de opname van [eiseres]. Uit dat verslag blijkt bovendien dat [eiseres] op het moment van haar opname, op 10 juli 2012, een grote hoeveelheid medicijnen gebruikte die vrijwel allemaal een negatieve invloed hebben op alertheid en helderheid van denken. De rechtbank acht ook van belang dat [gedaagde] [eiseres] al kort na haar gedwongen opname in de psychiatrische kliniek heeft bezocht en haar daar het convenant ter ondertekening heeft voorgelegd, in een setting waarvan hij zich had kunnen en moeten afvragen of [eiseres] in staat was de strekking en reikwijdte van de haar voorgelegde tekst in alle opzichten, ook qua consequenties voor de toekomst, te kunnen doorgronden. Een regeling zoals in het convenant opgenomen is voor een leek ook niet zonder enige deskundige begeleiding of toelichting eenvoudig te doorgronden. Gesteld noch gebleken is dat [eiseres] zich over de tekst van het convenant en de consequenties daarvan voor haar op deskundige wijze heeft (kunnen) laten voorlichten of zich daarover heeft laten adviseren door een ander dan [gedaagde] of de door hem ingeschakelde derde ([naam 2]). Een en ander in samenhang bezien komt de rechtbank, onder aanvulling van de rechtsgronden, tot het oordeel dat de ondertekening van het convenant door [eiseres] niet berust op een op de rechtsgevolgen zoals neergelegd in het convenant gerichte wil (artikel 3:33 BW). Dat geldt in het bijzonder voor de voor [eiseres] aan de toedeling van de woning aan [gedaagde] verbonden nadelige financiële gevolgen. Derhalve kan de regeling van het convenant van 15 juli 2012 niet gezien worden als een rechtshandeling waaraan [eiseres] als deelgenoot haar medewerking heeft verleend zoals bedoeld in artikel 3:182 BW. Er is dan ook op 15 juli 2012 nog geen sprake van een verdeling, zodat ook niet op die datum de verval- of verjaringstermijn van artikel 3:200 BW is aangevangen. Deze termijn zal pas op zijn vroegst zijn aangevangen met de ondertekening van de notariële akte van verdeling en levering van 12 mei 2014. Op 11 mei 2017 is [gedaagde] door [eiseres] in verband met deze zaak gedagvaard, overigens nadat de advocaat van [eiseres] al begin 2017 bij de notaris die de akte van verdeling en levering had opgesteld om opheldering over de gang van zaken had verzocht (productie 8 bij dagvaarding). Daarmee staat vast dat ten tijde van de dagvaarding de termijn van 3 jaar van artikel 3:200 BW nog niet was verstreken. Het verjaringsverweer van [gedaagde] wordt dan ook verworpen.
€ 25.000,00 op 13 mei 2014, alsmede de gevorderde veroordeling tot terugbetaling van dat bedrag.
5.De beslissing
8 november 2017voor uitlating door [gedaagde] of hij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en / of door een ander bewijsmiddel,
bewijsstukkenwil overleggen, die stukken direct in het geding moet brengen,
getuigenwil laten horen, de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden december 2017 tot en met februari 2018 direct moet opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
alle partijenuiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor
alle beschikbare bewijsstukkenaan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,