In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 27 oktober 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen [X] B.V. en de heffingsambtenaar van Belastingsamenwerking Rivierenland. De zaak betreft een beroep tegen de WOZ-beschikking en de aanslag onroerendezaakbelasting (ozb) voor het jaar 2017. Eiseres, eigenaar van een woning aan de [A-straat 1] te [Q], betwist de vastgestelde waarde van € 378.000, die door verweerder was onderbouwd met een taxatierapport van WOZ-taxateur [B]. Tijdens de beroepsfase ontdekte verweerder een fout in de objectafbakening, waarbij in plaats van een splitsing tussen het voorste en achterste gedeelte, een splitsing tussen links en rechts diende te worden gemaakt. Dit leidde ertoe dat een deel van het nieuwe object niet was betrokken in de oorspronkelijke waardebeschikking.
De rechtbank oordeelde dat het beroep gegrond was, omdat de WOZ-beschikking en de aanslag ozb vernietigd moesten worden. De rechtbank volgde het standpunt van de heffingsambtenaar niet, die betwistte dat er sprake was van een aan hem toe te rekenen onrechtmatigheid. De rechtbank benadrukte dat de heffingsambtenaar verantwoordelijk is voor de juistheid van de gegevens die aan de WOZ-beschikking ten grondslag liggen. De rechtbank heeft de uitspraak op bezwaar vernietigd en verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 741, en het betaalde griffierecht van € 333 aan eiseres te vergoeden.
De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De rechtbank heeft in haar overwegingen ook aangegeven dat het verzoek om een dwangsom is afgewezen, omdat verweerder niet te laat had beslist op het bezwaar.