ECLI:NL:RBGEL:2017:5827

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
27 september 2017
Publicatiedatum
14 november 2017
Zaaknummer
U16_177 178 179 en 180
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van voorschotten kindgebonden budget, kinderopvangtoeslag en zorgtoeslag met betrekking tot de toeslagpartnerstatus

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan over de herziening van voorschotten voor het kindgebonden budget, de kinderopvangtoeslag en de zorgtoeslag voor de jaren 2014 en 2015. Eiseres, die bezwaar had gemaakt tegen de besluiten van de Belastingdienst/Toeslagen, stelde dat zij op zakelijke gronden een deel van de woning huurde van [betrokkene], die als haar toeslagpartner was aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat de schriftelijke huurovereenkomst die eiseres had overgelegd, toereikend bewijs was van de huur op zakelijke gronden. De rechtbank merkte op dat de Belastingdienst niet gerechtigd was om aanvullende bewijsstukken te eisen, aangezien er geen gerede twijfel bestond over de huurovereenkomst. De rechtbank concludeerde dat de Belastingdienst [betrokkene] ten onrechte als toeslagpartner had aangemerkt en dat de bestreden besluiten vernietigd moesten worden. Eiseres kreeg het griffierecht vergoed, maar er was geen aanleiding voor vergoeding van proceskosten. De uitspraak werd openbaar gedaan op 27 september 2017.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 16/177, AWB 16/178, AWB 16/179 en AWB 17/180

Uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres,

en

Belastingdienst/Toeslagen te Utrecht, verweerder.

Procesverloop

Ten aanzien van 16/177 over het voorschot kindgebonden budget 2014
Bij besluit van 23 december 2014 heeft verweerder het kindgebonden budget over 2014 bij een herziene voorschotbeschikking vastgesteld op € 0.
Bij besluit van 30 december 2014 heeft verweerder het voorschot kindgebonden budget over 2014 wederom vastgesteld op € 0 (het primaire besluit I).
Eiseres heeft vervolgens op 19 januari 2015 bezwaar gemaakt.
Ten aanzien van 16/178 over het voorschot kinderopvangtoeslag 2014
Bij besluit van 30 december 2014 heeft verweerder de kinderopvangtoeslag over 2014 bij een herziene voorschotbeschikking vastgesteld op € 4.254 (het primaire besluit II).
Tegen dit besluit heeft eiseres op 19 januari 2015 bezwaar gemaakt.
Ten aanzien van 16/179 over het voorschot zorgtoeslag 2015
Bij besluit van 31 december 2014 heeft verweerder de zorgtoeslag voor 2015 bij voorschotbeschikking vastgesteld op € 0 (het primaire besluit III).
Tegen dit besluit heeft eiseres op 19 januari 2015 bezwaar gemaakt.
Ten aanzien van 16/180 over het voorschot zorgtoeslag 2014
Bij besluit van 30 december 2014 heeft verweerder de zorgtoeslag voor 2014 bij een herziene voorschotbeschikking vastgesteld op € 0 (het primaire besluit IV).
Tegen dit besluit heeft eiseres op 19 januari 2015 bezwaar gemaakt.
Ten aanzien van alle beroepen
Bij besluiten van 26 november 2015 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard.
Tegen de bestreden besluiten heeft eiseres beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 11 januari 2017.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 augustus 2017. Eiseres is niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.H.E. van Dijk.

Overwegingen

16/177 kindgebonden budget 2014
1. De rechtbank merkt het bezwaar van eiseres tegen de gewijzigde vaststelling van het kindgebonden budget over 2014 aan als mede te zijn gericht tegen het besluit van 30 december 2014, waarbij verweerder het kindgebonden budget opnieuw heeft vastgesteld op € 0 (het primaire besluit I). Voor het oordeel dat het bezwaar niet tijdig is ingediend, zoals door verweerder is aangevoerd in het verweerschrift, bestaat daarom geen aanleiding.
16/178 kinderopvangtoeslag 2014
2. De rechtbank merkt het het bezwaar van eiseres tegen de gewijzigde vaststelling van de kinderopvangtoeslag over 2014 als te zijn gericht tegen het primaire besluit II. Verweerder heeft vervolgens op 26 november 2015 tweemaal een beslissing op bezwaar over de gewijzigde vaststelling van de kinderopvangtoeslag over 2014 genomen. Deze twee besluiten merkt de rechtbank aan als één besluit. De besluiten van verweerder van 26 november 2015 met kenmerk 1259.93.432.T.SC.15.1 en met kenmerk 1259.93.432.T.SC.15.4. worden daarom tezamen als één besluit op bezwaar aangemerkt. Hiertegen is het beroep van eiseres gericht.
Inhoudelijke beoordeling van alle beroepen
3. Deze procedure gaat over de herziene vaststelling van voorschotten van het kindgebonden budget, de kinderopvangtoeslag en de zorgtoeslag over 2014 en van de zorgtoeslag over 2015. Dit zijn tegemoetkomingen als bedoeld in de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (de Awir). In geschil is de vraag of verweerder [betrokkene] terecht als toeslagpartner van eiseres over 2014 en 2015 heeft aangemerkt.
4. Eiseres stond in heel 2014 en 2015 ingeschreven op het adres [adres] te [woonplaats] (het adres) in de Basisregistratie persoonsgegevens (BRP). In 2014 en 2015 stond ook [betrokkene] op het adres in de BRP ingeschreven. Op 3 juni 2010 is eiseres bevallen van een dochter. De dochter stond de in geding zijnde periode eveneens op het adres ingeschreven bij eiseres in de BRP.
5. Verweerder heeft het kindgebonden budget, de kinderopvangtoeslag en zorgtoeslag over 2014 en de zorgtoeslag over 2015 bij de primaire besluiten lager vastgesteld op nihil respectievelijk € 4.254 voor de kinderopvangtoeslag over 2014 omdat [betrokkene] als toeslagpartner is aangemerkt. [betrokkene] stond in 2014 en 2015 op hetzelfde adres als eiseres ingeschreven in de BRP. Dit betekent dat op het adres twee volwassenen en een minderjarig kind van één van hen ingeschreven staat zodat op grond van artikel 3, tweede lid, aanhef en onder e, van de Awir [betrokkene] als toeslagpartner van eiseres moet worden aangemerkt. Eiseres heeft volgens verweerder niet aannemelijk gemaakt dat zij op zakelijke gronden een deel van de woning van [betrokkene] huurt omdat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij daadwerkelijk huur heeft betaald.
6. Eiseres kan zich hiermee niet verenigen en voert in beroep onder meer aan dat zij een zakelijke huurovereenkomst met [betrokkene] heeft gesloten. Deze huurovereenkomst is een weergave van de werkelijkheid en zij heeft verder geen banden met [betrokkene] .
7. In artikel 3, tweede lid, aanhef en onder e, van de Awir staat:
“In aanvulling op het eerste lid wordt voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen onder partner mede verstaan degene die als ingezetene op hetzelfde woonadres is ingeschreven in de basisregistratie personen als de belanghebbende en die evenals de belanghebbende meerderjarig is, waarbij op dat woonadres tevens een minderjarig kind van ten minste een van beiden staat ingeschreven, behoudens ingeval de belanghebbende door middel van een schriftelijke huurovereenkomst, waaraan bij ministeriële regeling nadere voorwaarden kunnen worden gesteld, doet blijken dat een van beiden op zakelijke gronden een gedeelte van de woning huurt van de ander.”
8. Eiseres doet een beroep op de uitzondering van artikel 3, tweede lid, aanhef en onder e, van de Awir en draagt daarom de bewijslast. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft eiseres een kopie van een schriftelijke huurovereenkomst overgelegd. Volgens deze huurovereenkomst huurt eiseres met ingang van 1 januari 2010 van de [betrokkene] twee kamers aan de achterzijde van de woning op het eerdergenoemde adres. De huurovereenkomst duidt eveneens als woonruimte aan de gezamenlijke ruimtes, keuken, badkamer, wc en balkon. De huurprijs bedraag € 100 per maand, inclusief gas licht en water, waarbij de huurder tevens eenmaal per week de schoonmaak van de benedenwoning verricht. De huurovereenkomst is niet voor bepaalde tijd aangegaan, waarbij slechts is overeengekomen dat voor de verhuurder een opzegtermijn van één maand geldt.
9. Verweerder heeft naast de huurovereenkomst om aanvullend bewijs gevraagd waaruit blijkt dat eiseres daadwerkelijk huur heeft betaald. Naar het oordeel van de rechtbank mocht verweerder dit niet doen.
10. Uit de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 3 februari 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:254) en 7 december 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:3254) volgt dat een schriftelijke huurovereenkomst, waarvan niet is gebleken dat die geen reële weergave is van de door de partijen bij de overeenkomst beoogde verhouding, toereikend bewijs is van huur op zakelijke gronden. Wanneer gerede twijfel bestaat over de inhoud van de schriftelijke huurovereenkomst mag verweerder nadere gegevens vragen die de twijfel kunnen wegnemen. Over de huurovereenkomst van eiseres heeft verweerder aangevoerd dat pas in beroep is aangeleverd door eiseres en dat deze een andere ingangsdatum (1 januari 2010) heeft dan de inschrijving van eiseres op het adres in de BRP (1 april 2010) heeft. Deze argumenten zijn naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende voor gerede twijfel aan de schriftelijke huurovereenkomst of voor het oordeel dat de huurovereenkomst geen reële weergave is van de door eiseres en [betrokkene] bij de overeenkomst beoogde verhouding. Verweerder mocht daarom geen nadere bewijs van eiseres verlangen en aan een beoordeling van de contante betalingen en de verklaring van [betrokkene] komt de rechtbank daarom niet toe. De rechtbank concludeert dat eiseres door middel van een schriftelijke huurovereenkomst heeft aangetoond dat zij in 2014 en 2015 op zakelijke gronden een deel van de woning van [betrokkene] huurde zodat zij onder de uitzondering van artikel 3, tweede lid, aanhef en onder e, van de Awir valt. Verweerder heeft [betrokkene] in de jaren 2014 en 2015 ten onrechte als toeslagpartner van eiseres aangemerkt.
11. De door verweerder ter zitting gestelde (familie)relatie tussen de moeder van eiseres en [betrokkene] en de daardoor bij verweerder gerezen twijfel over de huurrelatie is door verweerder niet onderbouwd en de stelling kan alleen al daarom niet afdoen aan het voorgaande oordeel.
12. Het beroep is gegrond en de bestreden besluiten komen voor vernietiging in aanmerking wegens strijd met artikel 3, tweede lid, aanhef en onder e, van de Awir. De rechtbank ziet geen ruimte om zelf in de zaak te voorzien. Verweerder zal opnieuw op de bezwaren van eiseres ten aanzien van de voorschotbeschikkingen moeten beslissen en zal daarbij voor het kindgebonden budget 2014, de kinderopvangtoeslag 2014, de zorgtoeslag 2014 en de zorgtoeslag 2015 van eiseres, [betrokkene] niet als toeslagpartner mogen aanmerken.
13. Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is niet gebleken. Wel zal de rechtbank bepalen dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht (vier maal € 46) van in totaal € 184 vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten van 26 november 2015, met kenmerken 1259.93.432.T.SC.15.1/1259.93.432.T.SC.15.4, 1259.93.432.T.SC.15.2, 1259.93.432.T.SC.15.3, en 1259.93.432.T.SC.15.5;
- draag verweerder op nieuwe besluiten te nemen op de bezwaren van eiseres met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van in totaal € 184 aan haar vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.W.B. Heijmans, rechter, in tegenwoordigheid van mr. I. Nikkels, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.