ECLI:NL:RBGEL:2017:6236

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
2 november 2017
Publicatiedatum
5 december 2017
Zaaknummer
C/05/326768/ KG ZA 17-471
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verbod tot ontruiming van gekraakt pand en bescherming huisrecht

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland op 2 november 2017 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiseres], die het pand aan [adres 1] heeft gekraakt, en de Staat der Nederlanden. De eiseres vorderde een verbod op de ontruiming van het pand door de Staat, die op strafrechtelijke gronden had aangekondigd het pand te ontruimen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de Staat niet voldoende aannemelijk had gemaakt dat er een concreet en onmiddellijk belang was bij de ontruiming. De eigenaar van het pand had weliswaar aangifte gedaan van kraken, maar er was onvoldoende bewijs dat hij op korte termijn daadwerkelijk tot sloop of herontwikkeling van het pand zou overgaan. De voorzieningenrechter weegt het belang van de eiseres, die afhankelijk is van het pand voor haar werkzaamheden als kunstenaar en die gezondheidsproblemen heeft, zwaarder dan het belang van de Staat bij ontruiming. De vordering van de eiseres werd toegewezen, en de Staat werd verboden om op strafrechtelijke gronden tot ontruiming over te gaan. Tevens werd de Staat bevolen het huisrecht van de eiseres te beschermen tegen inbreuken door derden. De Staat werd veroordeeld in de proceskosten van de eiseres, die op € 991,31 werden begroot.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/326768 / KG ZA 17-471
Vonnis in kort geding van 2 november 2017
in de zaak van
[eiseres]
wonende te Nijkerk,
eiseres,
advocaat mr. E. Tamas te 's-Gravenhage,
tegen
DE STAAT DER NEDERLANDEN,
gevestigd te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. F.B. Lekkerkerker te 's-Gravenhage.
Partijen zullen hierna [eiseres] en de Staat genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 27 september 2017
  • een brief met producties 1 tot en met 10 van 11 oktober 2017 namens de Staat
  • een brief met producties 1 tot en met 5 van 15 oktober 2017 namens [eiseres]
  • een brief met producties 11 tot en met 14 van 16 oktober 2017 namens de Staat
  • een e-mailbericht met producties 6 en 7 van 18 oktober 2017 namens [eiseres]
  • de mondelinge behandeling, gehouden op 19 oktober 2017
  • de pleitnota van de Staat.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Het pand aan de [adres 1] , (hierna: het pand) is sinds 2007 eigendom van Van den Tweel Groep B.V. (hierna: de eigenaar). Het pand staat op een perceel dat onderdeel uitmaakt van het gebied [adres 2] . De omliggende gronden zijn op dit moment agrarisch bestemd. Het pand is volgens de eigenaar tot mei 2016 verhuurd geweest en staat sindsdien leeg.
2.2.
De eigenaar heeft ter zake van het pand een asbestinventarisatie type A actualisatie en type B laten verrichten door PJ Milieu B.V. De uitkomsten hiervan zijn door PJ Milieu B.V. vastgelegd in een rapport van 22 april 2016.
2.3.
Op of omstreeks 20 augustus 2017 is het pand gekraakt door [eiseres] .
2.4.
Bij brief van 20 augustus 2017 aan het Openbaar Ministerie en de politie heeft de [naam kraakgroep] medegedeeld dat zij het huisrecht in het pand hebben gevestigd als gevolg van nood, dat bij het vestigen van het huisrecht geen schade is aangebracht aan het gebouw, dat zij het pand als extra goede gebruikers zullen onderhouden en vrijwillig zullen meewerken aan alle handelingen van de eigenaar en in dat kader bereid zijn met de eigenaar een overeenkomst aan te gaan. Ook zullen zij het gebruik van gas, water en licht op eigen naam zetten.
2.5.
De eigenaar heeft op 3 september 2017 aangifte gedaan van kraken bij de politie (Eenheid Oost-Nederland).
2.6.
Bij brief van 12 september 2017 aan het Openbaar Ministerie heeft de eigenaar kenbaar gemaakt dat hij aangifte heeft gedaan van kraken en dat hij bij die aangifte de politie heeft verzocht om maatregelen te nemen de gekraakte woning te ontruimen. Bij voornoemde brief heeft hij voorts gemeld dat hij het pand wil laten slopen, dat hij door het slopen van het pand kan garanderen dat hernieuwde toetreding van krakers wordt tegengegaan en dat wordt gewerkt aan de voorbereiding van de sloopaanvraag.
2.7.
Uit het proces-verbaal van bevindingen van de politie Eenheid Oost-Nederland van 18 september 2017 blijkt dat [eiseres] zich op deze dag in het pand bevond. De verbalisanten hebben bij het pand aangebeld waarna [eiseres] de deur open deed. Zij heeft zich ten overstaan van de verbalisanten gelegitimeerd met een geldig rijbewijs en verklaard dat zij op dat moment de enige bewoonster was van het pand.
2.8.
Bij brief van 18 september 2017 van de officier van justitie, gericht aan allen die wonen of vertoeven in het pand, is [eiseres] aangemerkt als verdachte van overtreding van (een van de) artikelen 138, 138a en/of 139 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Daarbij is aan haar medegedeeld dat het voornemen bestaat om het pand te ontruimen binnen acht weken na de dagtekening van de brief, te weten uiterlijk op 13 november 2017. Daarbij is aan [eiseres] de gelegenheid geboden om door middel van een aan te spannen kort geding op te komen tegen de ontruiming.
2.9.
Bij e-mailbericht van 10 oktober 2017 aan de advocaat van [eiseres] heeft de eigenaar het volgende bericht:
“Bijgaand het bewijs van het afsluiten van nutsvoorzieningen van de beide woning. In het kader van de sloop cq asbest sanering wil ik nogmaals opmerken dat een opdracht vanuit Van den Tweel aan sloper een daadwerkelijke inplanning van werk gaat inhouden. Inplannen van werk is onomkeerbaar wat ons en uitvoerende partij betreft. Daarmee zeggen wij dat nu inplannen een maximale uitvoerdatum van 3 a 4 weken gaat worden vanaf tekenen. Voorkeur bij beide partijen is om dit voor december afgerond te hebben. In het kader van lopende procedure is door ons daarom nog getekend voor uitvoering.”
2.10.
Bij e-mailbericht van 25 september 2017 aan [eiseres] heeft de heer Visser, projectleider gebiedsontwikkeling bij de gemeente Nijkerk, het volgende bericht:
“In [adres 2] is een ontwikkeling voorzien. Denkbaar is een ontwikkeling naar woningbouw. De eigenaar van het perceel [adres 1] is eigenaar van meerdere gronden in [adres 2] en samen met twee ontwikkelende partijen die mogelijk de grondpositie van deze eigenaar overnemen werkt de gemeente Nijkerk aan een verkenning van deze ontwikkeling.
Toegewerkt wordt naar een kaderstellend besluit over de ontwikkeling van [adres 2] door de gemeenteraad van Nijkerk eind 2017. In dit besluit zal bijvoorbeeld gesteld kunnen worden dat er wordt toegewerkt naar een woningbouwontwikkeling in [adres 2] . Als dit besluit genomen is zal de uitwerking ter hand worden genomen en zal een stedenbouwkundig plan en bestemmingsplan opgesteld moeten worden. Het huidig bestemmingsplan voor [adres 2] maakt een ingrijpende herinrichting van het gebied namelijk niet mogelijk, aangezien het merendeel van de gronden een agrarische bestemming heeft.
Als het gaat om het tijdsaspect en planning is te stellen dat de verwachting is dat voor 2019 geen fysieke activiteiten in het kader van een bovengenoemde ontwikkeling zullen plaatsvinden. Wat een eigenaar met zijn eigen opstallen wenst te doen is uiteraard gaan primaire zaak voor de gemeente. Het is de gemeente bij mijn weten niet bekend dat de eigenaar van [adres 1] op korte termijn wenst over te gaan tot sloop van het opstal.”
2.11.
Bij e-mailbericht van 18 oktober 2017 heeft de heer Visser [eiseres] het volgende bericht:
“Ik begrijp dat u vandaag contact heeft gezocht met de Gemeente Nijkerk over de actuele stand van zaken omtrent een mogelijke ontwikkeling in het gebied [adres 2] . Ten opzichte van mijn informatie aan u van 25 september jl. is er geen nieuwe ontwikkeling te melden.”

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. de Staat, en via haar de officier van justitie in het Arrondissementsparket Oost-Nederland, te verbieden op strafrechtelijke gronden tot de feitelijke ontruiming van [eiseres] uit het pand over te gaan of te doen gaan, waaronder begrepen het verlenen van medewerking aan overhandiging van dit pand aan derden, dan wel het niet optreden tegen huisvredebreuk jegens [eiseres] gedurende haar afwezigheid uit dit pand, bijvoorbeeld gedurende de tijd dat [eiseres] na aanhouding voor verhoor op een politiebureau verblijft,
II. de Staat, en via haar de officier van justitie in het Arrondissementsparket Midden-Nederland, te bevelen het huisrecht van [eiseres] in het pand te beschermen tegen inbreuken door derden,
III. de Staat te veroordelen in de kosten van dit geding.
3.2.
De Staat voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiseres] , met veroordeling van [eiseres] in de kosten van de procedure.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Met de aard van het gevorderde en het daaraan ten grondslag gelegde acht de voorzieningenrechter het spoedeisend belang bij de vorderingen gegeven. Het spoedeisend belang is voorts niet door de Staat betwist.
4.2.
Ter beoordeling ligt voor de vraag of het de Staat moet worden verboden om op strafrechtelijke gronden tot ontruiming van het pand over te gaan. De voorzieningenrechter overweegt daartoe het volgende.
4.3.
[eiseres] is bij brief van 18 september 2017 door de officier van justitie aangemerkt als verdachte van het kraken in de zin van de artikelen 138, 138a en 139 Sr, hetgeen er in de kern op neer komt dat zij ervan verdacht wordt wederrechtelijk in het pand te verblijven. Daarmee is voldaan aan de in artikel 27c van het Wetboek van Strafvordering (Sv) geïmplementeerde Richtlijn 2012/13/EU betreffende het recht op informatie in strafprocedures (
Stb.2014,433), waarin is vermeld dat aan de verdachte dient te worden medegedeeld ter zake van welk strafbaar feit hij als verdachte is aangemerkt. Niet vereist is dat in deze aankondigingsbrief inzicht wordt verschaft in de redenen waarom de officier van justitie meent dat de voorwaarden voor toepassing van zijn bevoegdheid zijn vervuld en in de belangen die bij de te maken belangenafweging zijn betrokken en op welke wijze die zijn meegewogen. Artikel 551a Sv bepaalt dat in geval van verdenking van een misdrijf als omschreven in de artikelen 138, 138a en 139 Sr, iedere opsporingsambtenaar de desbetreffende plaats kan betreden en dat zij bevoegd zijn alle personen die daar wederrechtelijk vertoeven, alsmede alle voorwerpen die daar ter plaatse worden aangetroffen, te verwijderen of te doen verwijderen.
4.4.
De voorzieningenrechter dient te toetsen of aan het vereiste van wederrechtelijkheid als bedoeld in de artikelen 138, 138a en 139 Sr is voldaan, en voorts, in het kader van artikel 8 van het (Europees) Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), of de in abstracto door de wetgever gegeven voorrang aan het belang van de openbare orde en de bescherming van de rechten van derden boven het huisrecht van de kraker, in de concrete omstandigheden van het geval de proportionaliteitstoets kan doorstaan (Hoge Raad 28 oktober 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ9880).
4.5.
In het kader van de proportionaliteitstoets dient te worden bezien of in het concrete geval tot een andere dan de door de wetgever gemaakte afweging moet worden gekomen. De wetgever heeft het als regulier belang van de Staat beschouwd om aan een strafbare toestand, mede in het belang van de eigenaar van een gekraakt pand, een einde te maken. In het algemeen bestaat het belang van een eigenaar of huurder erin dat hij naar eigen goeddunken over het pand kan beschikken. Dat beschikken kan erin bestaat dat hij het pand wil verbouwen, voor eigen gebruik nodig heeft, wil verkopen en/of dat hij zelf (onder)huurders/gebruikers voor zijn pand wil kiezen. Daarbij is het mogelijk dat het enige tijd duurt voordat een en ander is geformaliseerd. Die omstandigheid maakt echter niet dat de Staat daarmee zijn reguliere belang verliest om in het belang van de eigenaar aan een strafbare toestand een einde te maken. Indien een kraker in een kort geding over een strafrechtelijke ontruiming van mening is dat de eigenaar van het door hem gekraakte pand geen enkel belang heeft bij de ontruiming is het bovendien, anders dan bij een civielrechtelijke ontruimingsprocedure, aan hem om dat voldoende aannemelijk te maken. Anders gezegd is het aan de kraker om feiten en omstandigheden aan te voeren die in het concrete geval tot een andere dan de reguliere afweging leiden. Bij de afweging zal steeds als uitgangspunt gelden dat een eigenaar het recht heeft om over zijn pand te beschikken zoals hij wil. In het geval een eigenaar echter geen enkel belang heeft bij de ontruiming en deze alleen maar zal leiden tot langdurige leegstand, zonder enig vooruitzicht op verandering in die situatie en aannemelijk is dat ook de Staat zelf geen enkel belang bij de aangezegde ontruiming heeft, kan de belangenafweging mogelijk in het voordeel van de kraker uitvallen (Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 11 juli 2017, ECLI:NL:GHARL:2017:5945).
4.6.
De voorzieningenrechter acht voldoende aannemelijk gemaakt dat [eiseres] zonder recht of titel in het pand verblijft. Gesteld noch gebleken is dat sprake is van een gebruiksovereenkomst op grond waarvan [eiseres] gerechtigd is om in het pand verblijven. De eigenaar van het pand heeft voorts bezwaar gemaakt tegen het gebruik van het pand door [eiseres] . Dat blijkt reeds uit het feit dat hij aangifte heeft gedaan van kraken. [eiseres] heeft niet gesteld dat zij op een andere grond gerechtigd zou zijn in het pand te verblijven. Onder deze omstandigheden moet worden geoordeeld dat de Staat, bij de uitoefening van de in artikel 551a Sv gegeven bevoegdheid, op goede gronden mag aannemen dat is voldaan aan de eis van wederrechtelijkheid als bedoeld in dat artikel.
4.7.
Ten aanzien van de te maken belangenafwezig dient het woonrecht van [eiseres] naar het oordeel van de voorzieningenrechter voorshands zwaarder te wegen dan het belang van de Staat bij ontruiming van het pand. Daartoe wordt als volgt overwogen.
4.8.
De Staat voert aan dat haar belang erin is gelegen dat een einde wordt gemaakt aan een strafbare situatie, waarbij zij mede in aanmerking heeft genomen het belang van de eigenaar. Ter zitting is gebleken dat de eigenaar de grond waarop het pand staat aan een projectontwikkelaar wil verkopen, die het gebied [adres 2] als woongebied wil ontwikkelen. Bij die herontwikkeling als zodanig is de eigenaar niet betrokken. Wel is hij nu voornemens het pand te slopen, kennelijk ook om problemen met krakers voor de toekomst te voorkomen. Van concrete plannen omtrent de herontwikkeling is evenwel onvoldoende gebleken. Vooralsnog is onduidelijk of en zo ja op welke termijn daadwerkelijk tot herontwikkeling van [adres 2] zal worden overgegaan. Zo blijkt uit een e-mailbericht van 25 september 2017 van de projectleider gebiedsontwikkeling van de gemeente Nijkerk aan [eiseres] dat de ontwikkeling van [adres 2] zich nog in de verkenningsfase bevindt, dat toegewerkt wordt naar een kaderstellend besluit over de herontwikkeling van [adres 2] door de gemeenteraad van Nijkerk eind 2017, dat in dat besluit bijvoorbeeld aan de orde kan worden gesteld dat er wordt toegewerkt naar een woningbouwontwikkeling waarvoor een stedenbouwkundig plan en een bestemmingsplan opgesteld moet worden en dat de verwachting is dat voor 2019 geen fysieke activiteiten in het kader van de herontwikkeling zullen plaatsvinden. Dat geen sprake is van nieuwe ontwikkelingen op dit punt wordt nog eens bevestigd in het e-mailbericht van 18 oktober 2017 van de projectleider van de gemeente Nijkerk aan [eiseres] . Door de Staat zijn geen feiten of omstandigheden aangevoerd waaruit anders zou moeten blijken. Op dit moment staat aldus niet vast dat [adres 2] in de nabije toekomst wordt bestemd voor woningbouw. Evenmin is gesteld of gebleken waarom de eventuele herontwikkeling van [adres 2] , die kennelijk nog niet vaststaat, gedwarsboomd wordt door de aanwezigheid [eiseres] in het pand. Dat zou bijvoorbeeld het geval kunnen zijn als door het uitblijven van de sloop van het pand afspraken met de projectontwikkelaar spaak zouden lopen of dat de eigenaar in dat geval wordt geconfronteerd met andere nadelige (rechts)gevolgen. Bij het voorgaande komt nog dat niet gebleken is dat de eigenaar op korte termijn zal overgaan tot de sloop van het pand. De eigenaar heeft begin 2016 weliswaar een asbestinventarisatie laten verrichten, waarbij overigens tussen partijen nog in geschil is of er voor sloop een toereikende inventarisatie heeft plaatsgevonden, maar heeft daarna geen concrete stappen gezet om tot sloop te komen. Zo is een zogenoemde sloopmelding, die nodig is om over te mogen gaan tot de sloop van een pand, op dit moment, ruim anderhalf jaar later, nog steeds niet gedaan. Van een contractuele verplichting tot sloop jegens de potentiële koper is blijkbaar geen sprake. Dat door de eigenaar inmiddels contact is gelegd met een sloopbedrijf is in het licht van het voorgaande onvoldoende om aan te nemen dat er op korte termijn tot sloop wordt overgegaan en leidt daarom niet tot een andersluidend oordeel.
4.9.
[eiseres] heeft daarentegen voldoende aannemelijk gemaakt dat zij een concreet belang heeft bij voortzetting van de bewoning van het pand. Niet weersproken is dat bij haar in 2012 Multiple Sclerose is vastgesteld, dat zij op grond van die diagnose een IVA-uitkering ontvangt van € 927,00 per maand, dat zij geen aanspraak maakt op aanvullende bijstand en dat zij werkzaamheden verricht als zelfstandig kunstenaar om haar uitkering aan te vullen. Onbetwist is dat [eiseres] voor het genereren van deze aanvullende inkomsten afhankelijk is van het pand en het terrein waarop het pand is gevestigd omdat haar werk met boomstammen veel ruimte vergt.
4.10.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen is de voorzieningenrechter van oordeel dat de aangekondigde ontruiming de proportionaliteitstoets niet kan doorstaan. Hetgeen overigens nog is aangevoerd, leidt niet tot een andersluidend oordeel. De vordering van [eiseres] zal worden toegewezen op de wijze als in het dictum omschreven.
4.11.
De Staat zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding € 97,31
- griffierecht 78,00
- salaris advocaat
816,00
Totaal € 991,31

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
verbiedt de Staat, en via haar de officier van justitie, op strafrechtelijke gronden tot de feitelijke ontruiming van [eiseres] uit het pand aan de [adres 1] over te gaan of te doen gaan, waaronder begrepen het verlenen van medewerking aan overhandiging van dit pand aan derden, dan wel het niet optreden tegen huisvredebreuk jegens [eiseres] gedurende haar afwezigheid uit dit pand, bijvoorbeeld gedurende de tijd dat [eiseres] na aanhouding voor verhoor op een politiebureau verblijft,
5.2.
beveelt de Staat, en via haar de officier van justitie, het huisrecht van [eiseres] in het pand te beschermen tegen inbreuken door derden,
5.3.
verklaart deze beslissingen uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
veroordeelt De Staat der Nederlanden in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 991,31
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.M. Vaessen en in het openbaar uitgesproken op 2 november 2017.