ECLI:NL:RBGEL:2018:1310

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
23 maart 2018
Publicatiedatum
22 maart 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 5703
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de samenstelling van onroerende zaken in het kader van de Wet WOZ met betrekking tot energiebelasting

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 23 maart 2018 uitspraak gedaan in een geschil over de waardering van onroerende zaken onder de Wet WOZ. Eiser, eigenaar van een woning en een schuur, betoogde dat deze onroerende zaken als één samenstel moesten worden aangemerkt om te voorkomen dat hij energiebelasting moest betalen over de stroom die met zonnepanelen op de schuur werd opgewekt. De rechtbank oordeelde dat de afstand van 400 meter tussen de woning en de schuur, evenals de aanwezigheid van andere objecten tussen deze twee, niet voldeed aan de vereisten voor een samenstel zoals bedoeld in artikel 16 van de Wet WOZ. De enkele omstandigheid dat de zonnepanelen op de schuur stroom voor de woning opwekken, was niet voldoende om te concluderen dat er sprake was van één onroerende zaak. De rechtbank wees het beroep van eiser ongegrond, waarbij zij opmerkte dat het aan de wetgever is om eventuele ongunstige situaties voor eiser op te lossen. De uitspraak werd gedaan door mr. F.M. Smit, rechter, in aanwezigheid van griffier S. Lensink MSc.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Belastingrecht
zaaknummer: AWB 17/5703

uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 23 maart 2018

in de zaak tussen

[X] , te [Z] , eiser,

en

de heffingsambtenaar van Belastingsamenwerking Rivierenland (BSR), verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft krachtens artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) ter zake van de onroerende zaken, plaatselijk bekend als [A-straat 1] en [A-straat 2] te [Z] , per waardepeildatum 1 januari 2016, voor het kalenderjaar 2017, WOZ-beschikkingen genomen.
Eiser heeft tegen de WOZ-beschikkingen op 6 maart 2017 bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 7 oktober 2017 de beschikkingen gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen bij brief van 20 oktober 2017, ontvangen door de rechtbank op 23 oktober 2017, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 maart 2018.
Eiser is verschenen. Namens verweerder is verschenen [gemachtigde] .
Eiser heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen. Exemplaren daarvan zijn overgelegd aan de rechtbank en aan de wederpartij.

Overwegingen

Feiten
Eiser is eigenaar van de onroerende zaken gelegen aan [A-straat 1] (hierna: de woning) en [A-straat 2] te [Z] (hierna: de schuur). De woning heeft een inhoud van 438 m3, een vrijstaande berging en een grondoppervlakte van 3.910 m2. De schuur heeft een oppervlakte van 90 m2 en een grondoppervlakte van 4.140 m2. De schuur en de woning zijn 400 meter van elkaar gelegen en bevinden zich aan verschillende kanten van dezelfde weg. Tussen de woning en de schuur bevinden zich andere objecten.
In 2012 heeft eiser zonnepanelen op het dak van de schuur aangebracht ten behoeve van de energielevering voor de woning. De zonnepanelen zijn aangesloten op het stroomnetwerk van [A] . De woning en de schuur zijn niet verbonden met een stroomkabel en bezitten beide een eigen stroommeter. Reden voor plaatsing van de zonnepanelen op het dak van de schuur is dat de schuur een groter dak en een geschiktere ligging heeft dan de woning en dat de donker gekleurde panelen een ontsierende werking zouden hebben op het rode pannendak van de woning. De opgewekte stroom wordt voor een belangrijk deel teruggeleverd aan het net, met de bedoeling deze stroom gratis te kunnen afnemen ten behoeve van de woning. In 2013 is dit gelukt, maar door een beleidswijziging van stroomleverancier [B] verviel de korting en moest eiser in 2014 energiebelasting betalen over de afgenomen stroom voor de woning die eiser zelf heeft opgewekt.
Eiser heeft van de Belastingdienst het advies gekregen om de woning en de schuur als één WOZ-object te laten aanmerken, zodat geen energiebelasting is verschuldigd.
Verweerder heeft ter zake van de objecten voor het kalenderjaar 2017 twee WOZ-beschikkingen genomen. Verweerder heeft aan de woning een woonbestemming gegeven en aan de schuur een agrarische bestemming.

Geschil

5. In geschil is of de woning en de schuur als één onroerende zaak moeten worden aangemerkt in de zin van artikel 16, onder d, van de Wet WOZ.
6. Eiser wil graag dat sprake is van een samenstel van onroerende zaken. Dit heeft voor hem tot gevolg dat de opgewekte en afgenomen stroom met elkaar verrekend kunnen worden en hij geen energiebelasting hoeft te betalen. De samenstelling van de onroerende zaken is voor eiser de enige oplossing, omdat het voor hem niet mogelijk is een coöperatie te vormen om daarmee deel te nemen aan de zogenoemde Postcoderoos-regeling.
7. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat naar de omstandigheden beoordeeld er geen sprake is van één onroerende zaak.
Beoordeling van het geschil
8. Artikel 16, aanhef en onder d, van de Wet WOZ luidt:
“Artikel 16
Voor de toepassing van de wet wordt als één onroerende zaak aangemerkt:
(…)
d. een samenstel van twee of meer van de in onderdeel a of onderdeel b bedoelde eigendommen of in onderdeel c bedoelde gedeelten daarvan die bij dezelfde belastingplichtige in gebruik zijn en die, naar de omstandigheden beoordeeld, bij elkaar behoren;”
9. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 13 november 2009, ECLI:NL:HR:2009:BK3060, het volgende overwogen:
“3.2. (…) Of derden een samenhang kunnen waarnemen kan weliswaar een belangrijke rol spelen bij de beoordeling of sprake is van een samenstel als bedoeld in artikel 16, lid 1, letter d, Wet WOZ, maar deze factor is niet als enige bepalend. Gelet op de tekst van deze bepaling dienen de omstandigheden van het geval, in onderlinge samenhang bezien, in aanmerking te worden genomen. Daartoe kunnen ook omstandigheden behoren die voor derden niet waarneembaar zijn.”
10. De rechtbank moet dus alle omstandigheden van het geval wegen. De omstandigheden zoals weergegeven bij de feiten, en met name de grote afstand tussen de woning en de schuur, wijzen er op dat in dit geval geen sprake is van een samenstel van de onroerende zaken. De enkele omstandigheid dat de zonnepanelen op het dak van de schuur stroom ten behoeve van de woning opwekken, is niet voldoende om tot een samenstel van de onroerende zaken te komen. Dit geldt temeer nu de stroom, die niet nodig is voor de schuur, eerst aan [A] wordt teruggeleverd om daarna via het stroomnet van [A] ten behoeve van de woning te worden gebruikt. In zoverre is het verband tussen de schuur en de woning alleen financieel van aard en is er voor het overige geen verschil met andere woningen die stroom van het net geleverd krijgen. De schuur en de woning behoren daardoor niet bij elkaar. Overige omstandigheden waardoor de schuur en de woning bij elkaar zouden horen, zijn er ook volgens eiser niet.
11. Niettemin zijn de stellingen van eiser sympathiek en beogen deze het klimaat en de duurzaamheid te bevorderen. De rechtbank ziet echter in de tekst van Wet WOZ en de jurisprudentie daarop geen mogelijkheid om aan het standpunt van eiser tegemoet te komen. Het is aan de wetgever om voor de ongunstige situatie van eiser desgewenst een oplossing te bieden.
12. Gelet op het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
13. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.M. Smit, rechter, in tegenwoordigheid van S. Lensink MSc, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 23 maart 2018
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.