ECLI:NL:RBGEL:2018:1541

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
5 april 2018
Publicatiedatum
5 april 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 5401
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de verplichting tot toevoeging van een advocaat in bestuursrechtelijke procedures

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 5 april 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand. Eiseres had een aanvraag voor een toevoeging ingediend, die door verweerder was afgewezen. De rechtbank moest beoordelen of verweerder zich kon beroepen op het specialisatievereiste, ondanks een eerder opgelegde last tot toevoeging door de rechtbank Oost-Brabant. De rechtbank concludeerde dat verweerder verplicht was om uitvoering te geven aan de last tot toevoeging, ongeacht het specialisatievereiste. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit van verweerder vernietigd moest worden en dat het bezwaar van eiseres gegrond was. De rechtbank herroept het eerdere besluit van 17 mei 2017 en bepaalt dat verweerder de aanvraag van eiseres moet inwilligen. Tevens werd verweerder veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 2.004, en het griffierecht van € 170. De uitspraak is openbaar gedaan door rechter J.H. van Breda, in aanwezigheid van griffier M.F. van den Brink.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/5401

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. J.W.D. Roozemond),
en

het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand, te ‘s Hertogenbosch, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 17 mei 2017 heeft verweerder de aanvraag voor een toevoeging ten behoeve van eiseres afgewezen.
Bij besluit van 31 augustus 2017 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 maart 2018. Eiseres is verschenen, bijgestaan door mr. A.F.M. Oudijk, een kantoorgenoot van haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.W. Wijnstra.

Overwegingen

Aanleiding geschil
1. De rechtbank Oost-Brabant heeft verweerder bij beschikking van 26 april 2017 een last tot toevoeging van mr. Roozemond opgelegd voor een procedure over de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (hierna: Wet Bopz). Tussen partijen staat vast dat mr. Roozemond niet is gespecialiseerd in dergelijke zaken, terwijl in het beleid van verweerder staat vermeld dat dit wel is vereist. De vraag die de rechtbank in de huidige procedure moet beantwoorden is of verweerder zich ondanks de opgelegde last door de rechtbank Oost-Brabant mag beroepen op het specialisatievereiste dat hij stelt.
Wettelijk kader
2. Op grond van artikel 8, derde lid, van de Wet Bopz geeft de rechter die beschikt op het verzoek tot het verlenen van een voorlopige machtiging om iemand die gestoord is in zijn geestvermogens in een psychiatrisch ziekenhuis te doen opnemen en te doen verblijven, verweerder last tot toevoeging van een raadsman aan de betrokkene, tenzij de betrokkene daartegen bedenkingen heeft. De artikelen 38, 39, 45 tot en met 49, 50, eerste lid, en 51 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) zijn van overeenkomstige toepassing.
Op grond van artikelen 13, 14 en 15 van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: Wrb) wordt rechtsbijstand verleend door advocaten die door verweerder zijn ingeschreven. Alle in Nederland kantoor houdende advocaten die daartoe een aanvraag hebben ingediend, worden door verweerder ingeschreven indien zij voldoen aan de in artikel 15 bedoelde voorwaarden. Het bestuur kan regels stellen met betrekking tot deze voorwaarden. De door het bestuur te stellen regels met betrekking tot de voorwaarden kunnen betrekking hebben op (voor zover hier van belang) de deskundigheid van de advocaat op bepaalde rechtsgebieden.
In artikel 6 van de Inschrijvingsvoorwaarden 2017 heeft verweerder opgenomen dat als de advocaat niet (meer) is ingeschreven voor het betreffende rechtsgebied, het hem niet is toegestaan zaken op het betreffende rechtsgebied te behandelen of daarvoor toevoeging te verzoeken of daarvoor een last tot toevoeging van de rechterlijke instanties aan te nemen. Een advocaat die niet (meer) ingeschreven staat voor een rechtsgebied verbindt zich ertoe om, indien de rechterlijke instantie toch een last in een zaak op dat rechtsgebied afgeeft, aan de rechterlijke instantie te verzoeken om de last in te trekken of te laten muteren op naam van een andere advocaat. Verweerder geeft geen uitvoering aan de last.
Beoordelingsbevoegdheid verweerder
3. Eiseres voert aan dat verweerder verplicht is om uitvoering te geven aan de last die aan hem is opgelegd door de rechtbank Oost-Brabant.
4. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) heeft in haar uitspraak van 27 juli 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2089) het volgende overwogen:
“Uit […] de Wrb volgt dat verweerder bevoegd is voorwaarden te stellen waaraan een advocaat dient te voldoen als hij zich bij verweerder wil inschrijven voor rechtsbijstandverlening op het gebied van psychiatrisch patiëntenrecht of die inschrijving wil verlengen. Indien door of namens een rechtzoekende een toevoeging wordt aangevraagd voor een advocaat die niet voor dat rechtsgebied is ingeschreven, kan verweerder de aanvraag op die grond afwijzen.
Deze situatie dient evenwel te worden onderscheiden van die waarin de rechter gebruik maakt van zijn in artikel 8, derde lid, van de Wet Bopz neergelegde bevoegdheid tot het geven van een last tot toevoeging van een raadsman. Uit de Wrb, de Wet Bopz en de Inschrijvingsvoorwaarden volgt niet dat verweerder een door de rechter gegeven last tot toevoeging mag toetsen aan de deskundigheidseisen of dat de last slechts kan strekken tot toevoeging van een advocaat die door verweerder is ingeschreven voor rechtsbijstand op het gebied van psychiatrisch patiëntenrecht.”
De Afdeling heeft dit oordeel herhaald in haar uitspraak van 3 augustus 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2154).
5. De rechtbank is van oordeel dat uit bovenstaande uitspraken van de Afdeling volgt dat verweerder niet bevoegd is een door de rechtbank gegeven last tot toevoeging naast zich neer te leggen als de in de last vermelde advocaat niet door de raad is ingeschreven voor de daarvoor geldende specialisatie. Aangezien verweerder door de rechtbank Oost-Brabant is opgedragen om mr. Roozemond een toevoeging te verlenen, moet verweerder hier gehoor aan geven. Dat dit volgens zijn beleid niet kan, doet daar niet aan af, omdat deze plicht van verweerder rechtstreeks voortvloeit uit de wet. De beroepsgrond slaagt.
Conclusie
6. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit wordt vernietigd. Met het oog op finale geschillenbeslechting zal de rechtbank, met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht, zelf in de zaak voorzien door het bezwaar van eiseres gegrond te verklaren. De rechtbank herroept het besluit van 17 mei 2017 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Dit betekent dat verweerder uitvoering dient te geven aan de door de rechtbank Oost-Brabant op 26 april 2017 gegeven last tot toevoeging van mr. Roozemond door de aanvraag van eiseres in te willigen.
7. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.004 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het bijwonen van de hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 501 en een wegingsfactor 1). Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder ook het door eiseres betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het besluit van 31 augustus 2017;
  • verklaart het bezwaar gegrond;
  • herroept het besluit van 17 mei 2017;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.004;
  • draagt verweerder op het door eiseres betaalde griffierecht van € 170 te vergoeden.
.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H. van Breda, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. drs. M.F. van den Brink, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.