ECLI:NL:RBGEL:2018:1660

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
12 april 2018
Publicatiedatum
12 april 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 4747ev
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over boetes en naheffingsaanslagen loonheffingen en omzetbelasting in verband met beslaglegging

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 12 april 2018 uitspraak gedaan over de boetes en naheffingsaanslagen die aan eiseres, een schoonmaakbedrijf, zijn opgelegd door de Belastingdienst. De zaak betreft de naheffingsaanslagen omzetbelasting en loonheffingen over de tijdvakken november 2016 tot en met februari 2017. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de opgelegde boetes, die zijn opgelegd vanwege het niet tijdig betalen van de verschuldigde belastingbedragen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres door beslaglegging op haar bedrijfsgoederen ernstig in haar bedrijfsvoering is belemmerd, wat heeft geleid tot betalingsproblemen. De rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van afwezigheid van alle schuld (avas), omdat eiseres na de beslaglegging nog betalingen heeft ontvangen die zij had kunnen gebruiken voor het voldoen van haar belastingverplichtingen. Echter, de rechtbank vindt de opgelegde boetes in de gegeven omstandigheden niet passend en geboden. Eiseres had een betalingsvoorstel gedaan aan de ontvanger, die daarop niet adequaat heeft gereageerd en zelfs het faillissement van eiseres heeft aangekondigd. De rechtbank vernietigt de boetes en verklaart de beroepen gegrond. Tevens wordt de Belastingdienst veroordeeld in de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Belastingrecht
zaaknummers: AWB 17/4747, 17/4748, 17/4750, 18/1104, 18/1105 en 18/1108

uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 12 april 2018

in de zaken tussen

[X] B.V., te [Z] , eiseres

(gemachtigde: mr. [gemachtigde] ),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Utrecht, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres over de tijdvakken november 2016, december 2016 en januari 2017 naheffingsaanslagen omzetbelasting opgelegd en over de tijdvakken december 2016, januari 2017 en februari 2017 naheffingsaanslagen loonheffingen opgelegd. Ook heeft verweerder bij beschikkingen verzuimboetes opgelegd omdat eiseres de verschuldigde bedragen aan omzetbelasting en loonheffingen niet (tijdig) heeft betaald.
Eiseres heeft tegen de opgelegde boetes bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar van 4 augustus 2017 de bezwaren tegen de boetes voor de omzetbelasting ongegrond verklaard. Bij uitspraken op bezwaar van 29 september 2017 heeft verweerder de bezwaren tegen de boetes voor de loonheffingen ongegrond verklaard.
Eiseres heeft daartegen bij brieven van 7 september 2017 en 4 oktober 2017, telkens door de rechtbank ontvangen op dezelfde datum, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 maart 2018. Namens eiseres is [A] verschenen, bijgestaan door de gemachtigde en mr. [B] . Namens verweerder zijn [gemachtigde] en mr. [C] verschenen.
Verweerder heeft voor de zitting een pleitnota toegezonden aan de rechtbank en aan de wederpartij, welke pleitnota wordt geacht ter zitting te zijn voorgedragen.
Gelijktijdig met de onderhavige zaken is het beroep van eiseres met zaaknummer 17/2264 ter zitting behandeld.

Overwegingen

Feiten
1. Eiseres exploiteert een schoonmaakbedrijf. Ongeveer 60% van haar omzet behaalde zij tot 1 januari 2017 met werkzaamheden als onderaannemer van [D] BV en [E] BV. De overige circa 40% werd behaald uit werkzaamheden als hoofdaannemer.
2. Met dagtekening 13 december 2016 heeft verweerder ter behoud van rechten een naheffingsaanslag loonheffingen over 2011, een beschikking heffingsrente en een boetebeschikking aan eiseres bekendgemaakt. Het totaalbedrag hiervan beloopt € 595.081. Op de aanslag is vermeld dat de betaaltermijn van 14 dagen na dagtekening niet van toepassing is en dat de aanslag terstond en tot het volle bedrag invorderbaar is op grond van artikel 10, eerste lid, letter b en e, van de Invorderingswet 1990 (hierna: IW).
3. Op 13 december 2016 heeft de belastingdeurwaarder op het adres van eiseres beslag gelegd op een aantal roerende zaken in verband met de invordering van de belastingschuld. Er zijn ook fysiek bedrijfsgoederen meegenomen. Verder zijn op dezelfde datum derdenbeslagen gelegd onder [D] BV en [E] BV en op de bedrijfsrekening en de G-rekening van eiseres bij de ABN Amrobank. Daarnaast is een beslag onroerende zaken op het bedrijfspand van eiseres gelegd. Op 21 december 2016 is beslag onder de huurders van eiseres gelegd.
4. Eiseres was over de tijdvakken november 2016, december 2016 en januari 2017 omzetbelasting verschuldigd. De uiterste betaaldata hiervoor waren achtereenvolgens 31 december 2016, 31 januari 2017 en 28 februari 2017. Ook was eiseres over de tijdvakken december 2016, januari 2017 en februari 2017 loonheffingen verschuldigd. De uiterste betaaldata hiervoor waren achtereenvolgens 31 januari 2017, 28 februari 2017 en 31 maart 2017. Eiseres heeft de verschuldigde bedragen niet tijdig betaald. Verweerder heeft voor alle genoemde tijdvakken naheffingsaanslagen opgelegd en tevens betaalverzuimboetes opgelegd. Deze boetes belopen voor de omzetbelasting achtereenvolgens € 342, € 215 en € 115. Voor de loonheffingen bedragen de boetes achtereenvolgens € 629, € 256 en € 158.
5. Eiseres heeft in kort geding bij de civiele rechter onder meer terugname van het dwangbevel en opheffing van de beslagen gevorderd. Bij vonnis van 20 januari 2017 heeft de voorzieningenrechter van Rechtbank Midden-Nederland verweerder verboden om de in executoriaal beslag genomen bedrijfsauto’s, anders dan de reeds afgevoerde bedrijfsauto, af te voeren. Het meer of anders gevorderde is afgewezen. Hiertegen heeft eiseres op 25 januari 2017 hoger beroep aangetekend.
6. Bij brief van 3 februari 2017 heeft de ontvanger aangekondigd dat hij op korte termijn het faillissement van eiseres zal aanvragen. Het desbetreffende verzoek is bij beschikking van Rechtbank Midden-Nederland van 23 maart 2017 afgewezen. De ontvanger heeft daartegen hoger beroep ingesteld. Bij beschikking van 18 mei 2017 heeft Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden de beschikking van de rechtbank bekrachtigd.
Geschil
7. In geschil is of verweerder terecht boetes aan eiseres heeft opgelegd vanwege het niet (tijdig) betalen van de omzetbelasting en loonheffingen. Daarbij is met name van belang of het handelen van de ontvanger ertoe heeft geleid dat het voor eiseres onmogelijk was tijdig te betalen. Met betrekking tot de boete ter zake van de omzetbelasting over november 2016 heeft verweerder aangevoerd dat het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard had moeten worden.
Beoordeling van het geschil
Ontvankelijkheid
8. De naheffingsaanslag en boetebeschikking ter zake van de omzetbelasting over november 2016 dateren van 26 januari 2017. De rechtbank kan uit de stukken niet afleiden dat daartegen eerder dan bij brief van 22 maart 2017, door verweerder ontvangen op 23 maart 2017, bezwaar is gemaakt. Ter zake van de loonheffingen over november 2016 (waartegen in dezelfde brief bezwaar is gemaakt) is tussen partijen niet in geschil dat het bezwaar te laat was. Tegen de niet-ontvankelijkverklaring van het desbetreffende bezwaar is geen beroep ingesteld
9. De bezwaartermijn is op grond van artikel 26c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en artikel 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht zes weken, gerekend vanaf 27 januari 2017. Dit betekent dat de bezwaartermijn eindigde op 9 maart 2017. Het bezwaar is dus te laat. Eiseres heeft niet toegelicht waarom te laat bezwaar is gemaakt. Verweerder heeft het bezwaar ten onrechte ontvankelijk geacht. Het beroep is dus gegrond, en het bezwaar dient alsnog niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Inhoud
10. Eiseres heeft aangevoerd dat de beslagen die de ontvanger in december 2016 heeft gelegd haar bedrijfsvoering zeer ernstig hebben bemoeilijkt. Voor een groot deel van haar omzet was zij afhankelijk van betalingen door [D] BV en [E] BV. Die werden echter geraakt door de derdenbeslagen. Door het afvoeren van een groot deel van de roerende zaken werd de feitelijke bedrijfsvoering ook belemmerd, aldus eiseres. Dit blijkt volgens haar ook wel uit het feit dat zij gedeeltelijk in het gelijk is gesteld in het gevoerde civiele kort geding. De beslagen waren volgens eiseres onrechtmatig, onder meer omdat sprake was van een naheffingsaanslag ter behoud van recht, en alleen al om die reden dienen de boetebeschikkingen te worden vernietigd. Daarnaast heeft zij de ontvanger op 31 januari 2017 te kennen gegeven dat de betalingen die de ontvanger kreeg uit de beslagen dienden te worden gebruikt om aan de onderhavige verplichtingen te voldoen. Dit had de ontvanger niet mogen weigeren, aldus eiseres. Zij stelt dat sprake is van een beroep op verrekening. Vervolgens heeft de ontvanger een faillissementsaanvraag gedaan, enkel omdat hij op die wijze wilde proberen de schorsende werking van het hoger beroep in de civiele zaak te omzeilen. Deze aanvraag is afgewezen, omdat eiseres niet was komen te verkeren in een toestand dat zij was opgehouden te betalen.
11. Verweerder stelt zich op het standpunt dat als het beslag niet ten onrechte is gelegd, geen sprake kan zijn van een situatie van afwezigheid van alle schuld. Eiseres heeft zich dan immers zelf in de positie gebracht waarin zij verkeerde. De beslagen zijn terecht gelegd, aldus verweerder. Er was geen sprake van een belastingaanslag uitsluitend ter behoud van recht. Ook had eiseres andere mogelijkheden om de belastingschulden te voldoen. Zo ontving zij nog betalingen die niet onder de beslagen vielen en had zij de rekening-courantvordering op haar bestuurder [A] (hierna: [A] ) kunnen uitwinnen. De ontvanger behoefde niet mee te werken aan het voorstel van eiseres om de bedragen die uit de beslagen werden ontvangen voor de onderhavige schulden te gebruiken, aldus verweerder. De beslagen waren bovendien gelegd in verband met een andere belastingschuld.
12. De rechtbank overweegt als volgt. Er is sprake van verzuimboetes. Daarvoor is in de regel niet vereist dat eiseres een verwijt kan worden gemaakt van het te laat betalen. De enkele te late betaling rechtvaardigt in beginsel het opleggen van een boete. Dat is alleen anders als sprake is van afwezigheid van alle schuld (avas) bij eiseres.
13. De rechtbank heeft vandaag ook uitspraak gedaan in de zaak met nummer 17/2264. Die zaak heeft betrekking op de kosten van het dwangbevel voor de inning van de naheffingsaanslag loonheffingen 2011. Daarvoor zijn de hiervoor genoemde beslagen gelegd. Het beroep is ongegrond verklaard. De rechtbank heeft in die uitspraak echter geen oordeel over de rechtmatigheid van het dwangbevel en de beslagen gegeven, omdat de civiele rechter daartoe bevoegd is. Daar komt bij dat het dwangbevel dateert van 13 december 2016, terwijl in de onderhavige procedures de situatie per 31 januari 2017 en daarna beoordeeld moet worden. Hoewel het beroep ter zake van de kosten van het dwangbevel ongegrond is verklaard, kan daarom toch sprake zijn van avas.
14. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres na 13 december 2016 nog betalingen heeft ontvangen, die zij had kunnen gebruiken om de omzetbelasting en loonheffingen te betalen. Om die reden kan niet gezegd worden dat sprake is van afwezigheid van alle schuld. Eiseres had immers als uitgangspunt een keuze. Ook had eiseres kunnen proberen de vordering op [A] uit te winnen. Hiertoe heeft zij niets ondernomen.
15. Toch vindt de rechtbank een boete in de gegeven omstandigheden niet passend en geboden. Eiseres heeft op 27 januari 2017 telefonisch, en op 31 januari 2017 - de laatste dag voor betaling van de oudste schulden waarover de rechtbank moet oordelen - schriftelijk, een concreet betaalvoorstel aan de ontvanger gedaan. Zij mocht een reactie daarop afwachten. In die reactie heeft de ontvanger niet alleen het voorstel afgewezen, maar ook aangekondigd dat hij het faillissement van eiseres zou aanvragen. Eiseres stond toen voor een keuze. Zij was niet in staat op korte termijn alle vorderingen van de Belastingdienst te betalen, gelet op de hoogte daarvan. Zoals [A] ter zitting heeft toegelicht, heeft eiseres er daarom voor gekozen zoveel mogelijk te bewerkstelligen dat alle steunvorderingen betaald zouden worden. Op die manier wilde zij proberen een faillissement af te wenden. Deze keuze heeft uiteindelijk ook geleid tot de afwijzing van het faillissementsverzoek. Het is dus de Belastingdienst zelf, in de persoon van de ontvanger, die met de aanvraag van het faillissement heeft bewerkstelligd dat eiseres deze keuze heeft gemaakt. Deze keuze was in de gegeven omstandigheden alleszins redelijk. In dergelijke specifieke omstandigheden is het opleggen van een boete niet passend en geboden en naar het oordeel van de rechtbank in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel.
16. Gelet op het voorgaande dienen de beroepen gegrond te worden verklaard. De overige stellingen van partijen behoeven geen nadere bespreking.
17. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van de bezwaren en de beroepen redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.876,50 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde van € 249, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 501, een factor 1,5 vanwege zes samenhangende zaken en een wegingsfactor 1 voor een gemiddelde zaak). Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt de uitspraken op bezwaar;
  • verklaart het bezwaar tegen de naheffingsaanslag omzetbelasting en boetebeschikking over november 2016 niet-ontvankelijk;
  • bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de desbetreffende uitspraak op bezwaar;
  • vernietigt de boetebeschikkingen ter zake van de omzetbelasting en loonheffingen over december 2016 en januari 2017 en de boetebeschikking ter zake van de loonheffingen over februari 2017;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.876,50;
  • bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht van € 333 aan eiseres dient te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A. Eskes, rechter, in tegenwoordigheid van mr. drs. O.D. Heitling, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 12 april 2018
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.