ECLI:NL:RBGEL:2018:1899

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
25 april 2018
Publicatiedatum
25 april 2018
Zaaknummer
05/740100-17
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van rechtsvervolging na beroep op noodweerexces in steekincident

Op 25 april 2018 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 35-jarige vrouw uit Arnhem, die werd verdacht van poging tot doodslag en zware mishandeling. De verdachte had op 24 februari 2017 tijdens een confrontatie met het slachtoffer, met een mes in de onderbuik van het slachtoffer gestoken, wat leidde tot een steekwond. De officier van justitie stelde dat de verdachte opzet had op de dood van het slachtoffer, terwijl de verdediging aanvoerde dat de verdachte handelde uit zelfverdediging en dat er geen opzet was op de dood van het slachtoffer. Tijdens de zitting op 11 april 2018 verklaarde de verdachte dat zij een prikkende beweging had gemaakt en geen stekende beweging. De rechtbank oordeelde dat de verdachte met haar handeling de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer had aanvaard, maar dat er ook sprake was van een noodweersituatie. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet strafbaar was, omdat zij handelde uit een hevige gemoedsbeweging veroorzaakt door de aanranding door het slachtoffer. De rechtbank ontsloeg de verdachte van alle rechtsvervolging en verklaarde de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte werd ontslagen van alle rechtsvervolging.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/740100-17
Datum uitspraak : 25 april 2018
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1982 te [geboorteplaats] , wonende te [adres]
raadsman: mr. A. van der Poel, advocaat te Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 11 april 2018.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 24 februari 2017 in de gemeente Arnhem, ter uitvoering van
het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het
leven te beroven, met dat opzet, éénmaal, met een mes, in ieder geval een dergelijk scherp/puntig voorwerp, in
de onderbuik, in elk geval in het (onder)lichaam van die [slachtoffer] heeft
gestoken en/of geprikt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; (artikel 287/45 Wetboek van Strafrecht)
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
zij op of omstreeks 24 februari 2017 in de gemeente Arnhem, aan [slachtoffer]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, (te weten een steekwond in de onderbuik
en/of een doorgestoken/gesneden zaadleider), heeft toegebracht, door die
[slachtoffer] éénmaal met een mes, in ieder geval een dergelijk scherp/puntig
voorwerp in de (onder)buik te steken en/of te prikken; (artikel 302 Wetboek van Strafrecht)
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 24 februari 2017 waren verdachte en het slachtoffer [slachtoffer] aanwezig in het appartement van verdachte in [plaats] . Daar waren ook de anderhalf jaar oude dochter van verdachte, [naam] , een vriendin van verdachte en haar buurman, die tevens een vriend van [slachtoffer] is. Verdachte heeft daarbij op enig moment in een confrontatie tussen haar en [slachtoffer] een mes ter hand genomen en met dat mes een beweging gemaakt richting de onderbuik van [slachtoffer] . [slachtoffer] heeft daarbij een steekverwonding van 5 tot 8 centimeter diep opgelopen. In de jas van [slachtoffer] zit een insteekopening ter hoogte van de rechter jaszak van ongeveer 3 centimeter met aan de binnenzijde een rode verkleuring. [2]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte het slachtoffer gestoken heeft en dat zij daarmee opzet (in voorwaardelijke zin) heeft gehad op de dood van het slachtoffer.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken. Hiertoe heeft de raadsvrouw – kort gezegd – aangevoerd dat verdachte geen opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer en dat daarnaast ook geen aanmerkelijke kans op de dood aanwezig is.
Beoordeling door de rechtbank
Door de verdachte is ter terechtzitting verklaard dat zij een prikkende beweging in de richting van [slachtoffer] heeft gemaakt en geen stekende beweging.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de locatie van de insteekopening van de jas, deze insteek is ontstaan door hetzelfde mes als waardoor de verdachte de verwonding mee heeft opgelopen. Gelet op het feit dat het mes door de jas heen is gegaan en een centimetersdiepe verwonding heeft veroorzaakt bij [slachtoffer] is de rechtbank van oordeel dat de beweging die verdachte richting [slachtoffer] heeft gemaakt met het mes stekend is geweest en niet prikkend.
Dat verdachte boos opzet heeft gehad op het ontstaan van potentieel dodelijk letsel bij [slachtoffer] , dat zij dit dus heeft gewild en geweten, is niet bewezen. De vraag die de rechtbank dus moet beoordelen is of verdachte daar wel opzet in voorwaardelijke zin op heeft gehad.
Van voorwaardelijk opzet kan al worden gesproken indien de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het gevolg zou intreden.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte met het toebrengen van een steekverwonding in de onderbuik van het slachtoffer willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de dood van verdachte zou intreden. In de (onder)buik van het slachtoffer bevinden zich immers vitale organen en daarmee is de aanmerkelijke kans gegeven.
Gelet op al het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft gepleegd.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
zij op
of omstreeks24 februari 2017 in de gemeente Arnhem, ter uitvoering van
het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het
leven te beroven, met dat opzet, éénmaal, met een mes,
in ieder geval een dergelijk scherp/puntig voorwerp,in
de onderbuik,
in elk geval in het (onder)lichaamvan die [slachtoffer] heeft
gestoken
en/of geprikt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in haar verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
poging tot doodslag

5.De strafbaarheid van het feit en de strafbaarheid van de verdachte

Door de verdediging is een beroep gedaan op de strafuitsluitingsgronden noodweer en noodweerexces. Daartoe is – kort gezegd – aangevoerd dat verdachte zichzelf en haar dochter moest verdedigen tegen [slachtoffer] , die hen aanviel. Deze aanval bestond volgens de verdediging uit het volgende: [slachtoffer] heeft verdachte bij de keel gepakt van verdachte, heeft haar geduwd waardoor zij op de grond viel, [slachtoffer] heeft verdachte in de buik geschopt, hij heeft [naam] geduwd waardoor zij samen met verdachtes dochter op de grond viel en hij heeft verdachtes dochter in het gezicht geslagen waardoor zij viel. Door een mes te pakken en hiermee te dreigen heeft verdachte in verhouding tot de aanval gehandeld en zou een beroep op noodweer moeten slagen. Mocht de rechtbank van oordeel zijn dat dit niet in verhouding tot elkaar staat, dan is de reactie van verdachte voortgekomen uit een hevige gemoedsopwelling – namelijk het angstgevoel van haarzelf en het zien van de angst bij haar dochter – veroorzaakt door de aanval van [slachtoffer] en zou een beroep op noodweerexces moeten slagen.
Noodweer
Aan een verdachte die – kort gezegd – heeft gehandeld ter verdediging, kan onder omstandigheden een beroep toekomen op de in artikel 41 onder lid 1 van het Wetboek van Strafrecht omschreven rechtvaardigingsgrond noodweer. Dit artikel luidt onder het genoemde lid als volgt:
“Niet strafbaar is hij die een feit begaat, geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding.”
Naar het oordeel van de rechtbank is niet aannemelijk geworden dat aangever verdachte bij de keel heeft gegrepen, haar in de buik heeft geschopt of haar dochter in het gezicht heeft geslagen, nu dit alleen door verdachte is verklaard en niet door andere getuigen is verklaard.
De rechtbank acht wel aannemelijk dat [slachtoffer] verdachte heeft geduwd en [naam] heeft omgeduwd terwijl zij de dochter van verdachte op de arm had, nu dit zowel door verdachte als [naam] is verklaard. Dit levert naar oordeel van de rechtbank een wederrechtelijke aanranding van [naam] , verdachte en haar dochter op. In de omstandigheden dat dit plaatsvond in een kleine ruimte, terwijl verdachte [slachtoffer] al meerdere malen tevergeefs had verzocht de ruimte te verlaten en [slachtoffer] drie personen heeft aangevallen is de rechtbank van oordeel dat verdachte zichzelf en haar dochter tegen deze aanranding moest verdedigen.
Verdachte heeft zich tegen deze aanranding verdedigd door een mes ter hand te nemen en daarmee te steken. Dit staat naar oordeel van de rechtbank niet in verhouding tot de aard van de aanranding. Daarmee is niet aan het proportionaliteitsvereiste voldaan. Een beroep op noodweer kan dan ook niet slagen.
Het feit is strafbaar.
NoodweerexcesNoodweerexces kan worden aangenomen bij een overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging, indien deze overschrijding het onmiddellijke gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging die door de aanranding is veroorzaakt.
Verdachte heeft hierover verklaard dat wat [slachtoffer] haar en haar dochter aandeed haar boos maakte en fysiek en mentaal pijn deed. Haar anderhalf jaar oude dochter was overstuur en de angst die zij bij haar dochter zag maakte in haar een moederlijke beschermingsdrang los. Dit alles zorgde ervoor dat het teveel voor haar werd en in reactie daarop ging zij over tot het ter hand nemen van het mes en heeft daarmee gestoken. De rechtbank is van oordeel dat deze keuze het gevolg is geweest van de door verdachte omschreven hevige gemoedsbeweging. [slachtoffer] had immers haar vriendin omgeduwd terwijl zij de dochter van verdachte op haar arm had, waardoor zij samen ten val kwamen. De daardoor ontstane hevige gemoedsbeweging is van doorslaggevend belang geweest voor de keuze om zichzelf en haar dochter te verdedigen, het mes ter hand te nemen en daarmee te steken.
Het beroep op noodweerexces slaagt. Verdachte is daarom niet strafbaar. De rechtbank zal verdachte ontslaan van alle rechtsvervolging.
6. De beoordeling van de civiele vordering, alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding voor het bewezenverklaarde feit. Gevorderd wordt een bedrag van
€ 3.220,70.
De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering, nu verdachte wordt ontslagen van alle rechtsvervolging. De benadeelde partij kan daarom zijn vordering slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.

7.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor
niet strafbaar;

ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
 verklaart de
benadeelde partij niet-ontvankelijkin zijn vordering.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.C.P. Goossens (voorzitter), mr. C. van Linschoten en mr. G.J.M. van Wijk, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. Diebels en M. Westenberg, griffiers, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 25 april 2018.
mr. G.J.M. van Wijk is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisanten van de politie Oost Nederland, district Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, onderzoeksnummer ON4R017028 RED, gesloten op 13 juni 2017 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.De verklaring van de verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting d.d. 11 april 2018, de letselbeschrijving forensische geneeskunde, p. 35-37 met bijlagen, het proces-verbaal van bevindingen, p. 46 met bijlagen en het proces-verbaal van onderzoek stuk van overtuiging, p. 51-52.