Overwegingen
Op [2017 1] heeft eiser een omgevingsvergunning aangevraagd voor de bouw van een twee-onder-een-kapwoning op de percelen [A-straat 1 & A-straat 2] te [Z] . Op [2017 2] is de omgevingsvergunning aan eiser verleend. Bij nota van 5 juli 2017 heeft verweerder ter zake van de omgevingsvergunning leges ten bedrage van € 13.115,84 aan eiser in rekening gebracht.
De omgevingsvergunning heeft betrekking op percelen die zijn gelegen binnen het gebied waarvoor ten tijde van de aanvraag het bestemmingsplan [A] gold. Dat bestemmingsplan is door de raad van de gemeente Zevenaar vastgesteld bij besluit van 1 november 2006. Bij besluit van 24 april 2007 heeft het college van Gedeputeerde Staten van Gelderland (hierna: GS) het bestemmingsplan goedgekeurd. Het goedkeuringsbesluit is op 6 juli 2007 in werking getreden.
Ten tijde van het in behandeling nemen van de aanvraag waren meer dan tien jaren verstreken sinds de vaststelling van het bestemmingsplan [A] . De vraag die partijen verdeeld houdt, is of dit betekent dat verweerder niet bevoegd was leges te heffen.
4. Eiser wijst op artikel 3.1, vierde lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro). Hieruit volgt dat geen leges geïnd kunnen worden - en gelet op de rechtspraak ook niet opgelegd kunnen worden - vanaf het moment dat tien jaren zijn verstreken vanaf de datum van vaststelling van het bestemmingsplan. Dit is 1 november 2006.
5. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat in dit geval niet moet worden uitgegaan van de datum van vaststelling van het bestemmingsplan, maar van de datum waarop dit onherroepelijk is geworden, 6 juli 2007. Op het moment dat de aanvraag in behandeling is genomen was de termijn van tien jaren gerekend vanaf 6 juli 2007 nog niet verstreken. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft verweerder gewezen op artikel 9.1.4 van de Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening (hierna: Invoeringswet Wro).
6. Op grond van artikel 229, aanhef en eerste lid, van de Gemeentewet en artikel 2, onderdeel a, van de Legesverordening 2017 van de gemeente Zevenaar worden onder de naam leges rechten geheven voor het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten. Als belastbaar feit heeft te gelden het in behandeling nemen van de aanvraag voor een omgevingsvergunning.
7. Op grond van artikel 3.1, eerste en tweede lid, van de Wro, voor zover van belang, stelt de gemeenteraad voor de bestemming van gronden een of meerdere bestemmingsplannen vast voor de periode van tien jaar, gerekend vanaf de datum van vaststelling.
8. Op grond van artikel 3.1, vierde lid, van de Wro vervalt de bevoegdheid tot het invorderen van leges, indien de gemeenteraad niet voor het verstrijken van de periode van tien jaar opnieuw een bestemmingsplan heeft vastgesteld dan wel een verlengingsbesluit heeft genomen. Dit wordt ook wel de legessanctie genoemd.
9. De Wro is in werking getreden per 1 juli 2008. Artikel 9.1.4 van de Invoeringswet Wro geeft een regeling voor onder meer de vervanging van bestemmingsplannen die voor 1 juli 2008 tot stand zijn gekomen. Als een bestemmingsplan minder dan vijf jaar voor 1 juli 2008 onherroepelijk is geworden, moet op grond van het vierde lid van dit artikel binnen tien jaar na de datum van het onherroepelijk worden van dat plan een nieuw bestemmingsplan worden vastgesteld overeenkomstig artikel 3.1, eerste lid, van de Wro, of een beheersverordening worden vastgesteld. Als dat niet gebeurt, is na afloop van die termijn artikel 3.1, vierde lid van de Wro van toepassing.
10. Artikel 3.1, vierde lid, van de Wro wordt in dit geval dus pas toegepast tien jaar na de datum van onherroepelijk worden van het bestemmingsplan [A] . Het onherroepelijk worden was onder de oude Wet op de Ruimtelijke Ordening afhankelijk van de goedkeuring van GS. Die goedkeuring was op 6 juli 2007 definitief en dat betekent dat het bestemmingsplan pas op 6 juli 2007 onherroepelijk is geworden. Niet eerder dan op 6 juli 2017 kan de legessanctie dus van toepassing zijn geworden.
11. Hoewel de precieze datum waarop de aanvraag van de omgevingsvergunning van eiser in behandeling is genomen niet kan worden vastgesteld, is wel duidelijk dat dit vóór [2017 2] is geweest. Op die datum is de vergunning immers verleend. Op dat moment was de tienjaarstermijn van bestemmingsplan [A] niet verstreken. Dit betekent dat op basis van het overgangsrecht verweerder de leges ter zake van de aanvraag terecht aan eiser in rekening heeft gebracht. Dat ten tijde van de aanvraag meer dan tien jaren waren verstreken sinds de vaststelling van het bestemmingsplan is in deze situatie dus niet van belang.
12. Eiser heeft aangevoerd dat hij is afgegaan op informatie die hij heeft verkregen via de website van de gemeente en dat hij bij wetenschap over het voorgaande de aanvraag zou hebben uitgesteld tot na 6 juli 2017. Dit kan hem niet baten omdat feitelijk de aanvraag dateert van voor die datum en toen in behandeling is genomen. Overigens heeft verweerder ter zitting verklaard dat het bestemmingsplan [A] tijdig (namelijk op 5 juli 2017) is vervangen door een beheersverordering.
13. Over de informatie die eiser heeft geraadpleegd overweegt de rechtbank het volgende. De planinformatie van RoPubliceer vermeldt onder meer als status “geheel onherroepelijk in werking” en in de regel daaronder “Datum 01 november 2006”. Hierbij is niet vermeld dat de datum niet de datum van onherroepelijk worden, maar de datum van vaststelling betreft. Hieruit heeft eiser afgeleid dat de tienjaarstermijn was verstreken. De rechtbank begrijpt het standpunt van eiser als een beroep op het rechtszekerheidsbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel.
14. Het rechtszekerheidsbeginsel sterkt er - samengevat - toe te waarborgen dat rechtsregels kenbaar zijn en dat een belastingplichtige zijn juridische rechten en plichten kan kennen, zodat hij zekerheid heeft over de gevolgen van zijn handelen. Ook dienen gerechtvaardigde verwachtingen te worden geëerbiedigd. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of eiser, gelet op de informatie die beschikbaar was, heeft kunnen en moeten begrijpen dat ter zake van de aanvraag leges verschuldigd waren of, afgaande op de gegevens op de door hem geraadpleegde website, erop mocht vertrouwen dat hij geen leges verschuldigd zou zijn gelet op de legessanctie.
15. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het rechtszekerheidsbeginsel niet geschonden. Eiser heeft zijn conclusie enkel gebaseerd op de datum die was vermeld op de planinformatie van het bestemmingsplan. Hij heeft ter zitting bevestigd dat via de website van de gemeente ook de overgelegde tekening was te raadplegen, zij het dat hij die pas later heeft gezien. Uit die tekening volgt dat de datum 1 november 2006 de datum van vaststelling van het bestemmingsplan is. Op de tekening is ook een goedkeuringsstempel zichtbaar met datum 24 april 2007. De relevante feiten waren dus kenbaar. Toegegeven kan worden dat de overgangsregeling in de Invoeringswet Wro vrij ingewikkeld is, maar het is niet de gemeente of verweerder die daarvoor verantwoordelijk is. De al dan niet verschuldigdheid van leges heeft voor eiser grote geldelijke gevolgen. Met name om die reden had het op zijn weg gelegen nader te onderzoeken of de tienjaarstermijn daadwerkelijk op 1 november 2006 was aangevangen.
16. Gelet op het geheel aan informatie dat beschikbaar was via de website heeft de gemeente niet de indruk gewekt dat geen leges verschuldigd zouden zijn. Er is dus ook geen sprake van gerechtvaardigde verwachtingen.
17. Evenmin kan gezegd worden dat verweerder in strijd heeft gehandeld met het zorgvuldigheidsbeginsel. Het enkele feit dat de planinformatie op zichzelf beschouwd niet duidelijk is behoefde verweerder er niet van te weerhouden de leges voor het in behandeling nemen van de aanvraag in rekening te brengen.
18. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
19. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A. Eskes, rechter, in aanwezigheid van S. Lensink MSc, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 januari 2018.
Afschrift verzonden aan partijen op: