Uitspraak
[naam V.O.F.]
Rechtbank Gelderland
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Gelderland op 11 april 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, [verzoeker], en zijn werkgever, [verweerder]. [Verzoeker] was werkzaam als rijinstructeur en werd op 5 december 2017 op staande voet ontslagen door [verweerder]. De werkgever stelde dat er sprake was van een dringende reden, namelijk het verduisteren van lesgelden die door cursisten aan [verzoeker] waren betaald. [Verzoeker] betwistte echter dat hij zich schuldig had gemaakt aan verduistering en verzocht om een vergoeding wegens onregelmatige opzegging en een billijke vergoeding.
De kantonrechter oordeelde dat er geen dringende reden voor het ontslag op staande voet was. De rechter concludeerde dat de verweten gedragingen van [verzoeker] in de gegeven omstandigheden niet voldoende waren om een ontslag op staande voet te rechtvaardigen. De kantonrechter wees erop dat er onduidelijkheid bestond over de financiële afspraken tussen partijen en dat zowel [verzoeker] als [verweerder] hierin een verwijt te maken viel. Hierdoor was het ontslag onterecht en diende [verweerder] een vergoeding van € 4.937,54 aan [verzoeker] te betalen wegens onregelmatige opzegging, alsook een billijke vergoeding van € 1.500,00. De wettelijke rente over deze bedragen werd eveneens toegewezen.
Daarnaast werden de tegenverzoeken van [verweerder] afgewezen, omdat deze onvoldoende onderbouwd waren. De proceskosten werden voor rekening van [verweerder] gesteld, die als de in het ongelijk gestelde partij werd beschouwd. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.