ECLI:NL:RBGEL:2018:2273

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
22 mei 2018
Publicatiedatum
22 mei 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 4187
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-tijdig beslissen op bezwaar inzake loonheffing en personeelshypotheek

In deze zaak heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen een beslissing van het college van burgemeester en wethouders van Zeist met betrekking tot de fiscale gevolgen van een personeelshypotheek. Eiseres diende een formulier in voor een dwangsom wegens het niet tijdig beslissen op haar bezwaar. Het college heeft het bezwaar uiteindelijk doorgestuurd naar de inspecteur, die het bezwaar drie maanden later gegrond verklaarde. De rechtbank Gelderland oordeelt dat het college geen dwangsom verschuldigd is, omdat de inspecteur verantwoordelijk was voor de beslissing op het bezwaar. Eiseres had beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen, maar de rechtbank verklaart dit beroep niet-ontvankelijk. De rechtbank stelt vast dat de inspecteur de enige was die op het bezwaar had moeten beslissen, en dat het college geen bevoegdheid had om op het bezwaar te beslissen. De rechtbank wijst erop dat de dwangsom die aan eiseres is toegekend in een andere procedure, niet relevant is voor deze zaak. De uitspraak is gedaan zonder zitting, en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Belastingrecht
zaaknummer: AWB 17/4187

uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 22 mei 2018

in de zaak tussen

[X] , te [Z] , eiseres,

en

het college van burgemeester en wethouders van Zeist, verweerder,

en
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Utrecht, derde-belanghebbende, hierna: de inspecteur.

Procesverloop

Met dagtekening 7 november 2016 heeft verweerder aan eiseres een brief gestuurd. Hierin heeft verweerder eiseres geïnformeerd over de mogelijke fiscale gevolgen van de hypothecaire lening die eiseres in het verleden bij de gemeente Zeist heeft afgesloten.
Bij brief van 9 januari 2017 heeft verweerder eiseres geïnformeerd over de wijze waarop het fiscale voordeel uit de lening wordt belast.
Bij brief van 17 februari 2017 heeft eiseres daartegen bezwaar gemaakt bij verweerder.
Op 7 april 2017 heeft eiseres een formulier dwangsom bij niet tijdig beslissen ingevuld en opgestuurd naar verweerder.
Bij brief van 12 april 2017 heeft verweerder het bezwaarschrift van eiseres van 17 februari 2017 doorgestuurd aan de inspecteur. Hierover heeft verweerder eiseres eveneens bij brief van 12 april 2017 geïnformeerd.
Bij brief van 5 juni 2017, ontvangen door Rechtbank Midden-Nederland op 7 juni 2017, en na doorzending ontvangen door deze rechtbank op 2 augustus 2017, heeft eiseres beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op bezwaar.
Bij uitspraak op bezwaar van 20 juli 2007 heeft de inspecteur het bezwaar gegrond verklaard.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 22 november 2017 heeft de inspecteur te kennen gegeven dat hij als derde-belanghebbende wenst deel te nemen aan de procedure.
Partijen hebben nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Met toestemming van partijen heeft de rechtbank bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft.

Overwegingen

1. De rechtbank doet met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht uitspraak zonder zitting.
2. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op bezwaar door verweerder. Inhoudelijk heeft zij kort gezegd aangevoerd dat geen sprake is van een personeelshypotheek en dat geen sprake is van een belastbaar voordeel. Ook heeft zij verzocht om toekenning van een dwangsom in verband met het niet tijdig beslissen op bezwaar.
3. Nadat de inspecteur uitspraak op bezwaar heeft gedaan, heeft eiseres ook daartegen beroep ingesteld. Dit beroep is bij de rechtbank ingeschreven met zaaknummer 17/4123.
4. Omdat er geen dwangsom is toegekend, heeft eiseres belang gehouden bij een beslissing op het beroep tegen het niet-tijdig beslissen op bezwaar. Voor de beoordeling van de ontvankelijkheid van het onderhavige beroep is van belang welk bestuursorgaan diende te beslissen op het bezwaar. Eiseres heeft aangevoerd dat haar bezwaar niet zozeer (of in elk geval niet alleen) gericht was tegen de ingehouden loonheffing, maar tegen het Saldobiljet 2016 dat als bijlage bij de brief van 9 januari 2017 is gevoegd.
5. Het rechtsgevolg dat voortvloeit uit de brief van 9 januari 2017 en het bijgevoegde saldobiljet is dat een heffing van € 288,39 voor het belastingjaar 2016 is opgelegd. Dat is hetgeen waarmee eiseres het niet eens is. Verweerder heeft zich in dat verband gepresenteerd als inhoudingsplichtige jegens eiseres als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964. De inhouding door een inhoudingsplichtige van een bedrag als belasting wordt voor de mogelijkheid van beroep gelijkgesteld met een voor bezwaar vatbare beschikking van de inspecteur. Dit is geregeld in artikel 26, tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR). Dat betekent dat in zoverre niet verweerder, maar de inspecteur diende te beslissen op het bezwaar, zoals is gebeurd. Voor het overige is geen sprake van beslissingen waartegen bezwaar mogelijk was.
6. De rechtsmiddelverwijzing onder de brief van 9 januari 2017 vermeldt dat bezwaar gemaakt kon worden bij verweerder. Dat heeft eiseres gedaan. Verweerder heeft het bezwaar pas doorgestuurd naar de inspecteur nadat eiseres verweerder in gebreke had gesteld. Naar het oordeel van de rechtbank vloeit uit artikel 26, tweede lid, van de AWR voort dat het de verantwoordelijkheid van de inspecteur is dat tijdig uitspraak op bezwaar wordt gedaan. Wanneer een bezwaarschrift pas later wordt doorgezonden, bekort dat zijn beslistermijn. Hij kan daarmee rekening houden. Daartegenover heeft verweerder na de doorzending van het bezwaarschrift geen mogelijkheden meer om invloed uit te oefenen op het moment waarop uitspraak op bezwaar wordt gedaan. Verweerder was zelf ook niet bevoegd te beslissen op het bezwaar. Verweerder kan daarom geen dwangsom verschuldigd worden en vormt geen partij in deze procedure. Eiseres is ten onrechte een procedure tegen verweerder gestart.
7. Voor de duidelijkheid merkt de rechtbank hierbij op dat verweerder wel een dwangsom aan eiseres heeft toegekend in verband met het te laat beslissen op het WOB-verzoek dat zij heeft gedaan. Dat staat echter los van deze procedure.
8. Gelet op het voorgaande is het beroep tegen het niet-tijdig beslissen niet-ontvankelijk. De verschuldigdheid van een dwangsom heeft de rechtbank beoordeeld in het beroep tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur. Ook in die zaak heeft de rechtbank inmiddels uitspraak gedaan.
9. Artikel 6:20 van de Algemene wet bestuursrecht gaat ervan uit dat het bestuursorgaan verplicht blijft te beslissen op bezwaar en dat het beroep zich tevens richt tegen de uitspraak op bezwaar als die alsnog wordt gedaan. Omdat de conclusie moet zijn dat verweerder niet kon beslissen op het bezwaar, kan dit artikel in deze procedure niet worden toegepast.
10. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door R.A. Eskes, rechter, in tegenwoordigheid van mr. G. van den Berg-Schokker, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 22 mei 2018
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.