ECLI:NL:RBGEL:2018:2539

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
8 juni 2018
Publicatiedatum
8 juni 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 1064
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • L. van Gijn
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Last onder dwangsom voor tuinhuis in voorerfgebied; vergunningvrijheid en handhaving

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 8 juni 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Buren. De eiser had een tuinhuis gebouwd aan de oostzijde van zijn woning, maar het college legde een last onder dwangsom op, omdat het bouwwerk niet vergunningvrij zou zijn. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat het tuinhuis zich in het voorerfgebied bevond, wat betekent dat er geen omgevingsvergunning voor vereist is. De rechtbank baseerde haar oordeel op de definitie van 'voorgevel' in het bestemmingsplan en concludeerde dat de woning van de eiser over twee voorgevels beschikt, waardoor het tuinhuis niet in het achtererfgebied ligt. De rechtbank benadrukte dat handhaving in het algemeen belang is en dat er geen concreet zicht op legalisering van het tuinhuis bestaat, aangezien het college niet bereid was om een omgevingsvergunning te verlenen. De rechtbank heeft de relevante wettelijke bepalingen uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en het Besluit omgevingsrecht (Bor) in haar overwegingen meegenomen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/1064

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.O. Voors),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Buren, verweerder.

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[derde-partij], te [woonplaats] .

Procesverloop

Bij besluit van 22 juni 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser een last onder dwangsom opgelegd.
Bij besluit van 23 januari 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Bij besluit van 27 februari 2018 heeft verweerder de begunstigingstermijn verlengd tot 6 weken na de uitspraak van de rechtbank.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 mei 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, P. Speé.

Overwegingen

1. De relevante wettelijke bepaling uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en het Besluit omgevingsrecht (Bor) zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
2. Eiser heeft op zijn perceel aan de [locatie] te [woonplaats] een tuinhuis gebouwd aan de oostzijde van zijn woning.
3. Verweerder heeft eiser opgedragen dit tuinhuis te verwijderen, onder straffe van een dwangsom van € 5.000. Volgens verweerder is het bouwwerk niet vergunningvrij. Omdat voor het bouwwerk ook geen omgevingsvergunning is verleend, is sprake van een overtreding van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, en artikel 2.3a van de Wabo, aldus verweerder.
Vergunningvrij?
4.1.
Tussen partijen is in geschil of het tuinhuis in achtererfgebied is gelegen. Voor een tuinhuis in achtererfgebied is geen omgevingsvergunning vereist en in dat geval is verweerder niet bevoegd om handhavend op te treden.
4.2.
Voor het bepalen van het achtererfgebied is de definitie van “voorgevel” in het bestemmingsplan van belang. Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) van 4 januari 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:3).
Een bijbehorend bouwwerk (zoals een tuinhuis) dat vóór de voorgevel is gebouwd, ligt in het voorerfgebied. Bijbehorende bouwwerken in het voorerfgebied zijn niet vergunningvrij.
In artikel 1.83 van de regels van het bestemmingsplan “Kernen Buren” wordt onder “voorgevel” verstaan:
“de lijn die gelijk loopt aan de naar de straat gerichte voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan. Van een hoofdgebouw gelegen op de hoek van meer dan 1 straat moeten alle gevels van het hoofdgebouw, gelegen aan de straatkant, gezien worden als voorgevel.”
Uit deze definitie vloeit voort dat een woning meer dan één voorgevel kan hebben.
4.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat de woning van eiser – door de ligging op de hoek van de [locatie] en de [locatie] – beschikt over twee voorgevels. Door de langgerektheid van het perceel is de afstand tot de [locatie] weliswaar aanzienlijk (ongeveer 39 meter). Dit maakt echter niet dat de naar de [locatie] gekeerde gevel niet aan een straatkant is gelegen. De afstand is niet bepalend, maar de omstandigheid dat de woning op de hoek van meer dan één straat ligt. De gevel aan de zijde van de [locatie] moet daarom (ook) worden aangemerkt als voorgevel. Het tuinhuis is vóór deze voorgevel gelegen.
Tussen het perceel van eiser en de [locatie] bevindt zich een klein, driehoekig perceel (kadastraal nr. [kenmerk]), dat door eiser is aangekocht.
Dit perceeltje verandert echter niets aan de omstandigheid dat de gevel naar openbaar toegankelijk gebied is gekeerd. Direct naast dit perceeltje ligt immers de [locatie] . De feitelijke situatie – namelijk dat op het perceel struiken en een grote boom staan – is voor de vraag of het tuinhuis in voor- of achtererfgebied ligt voorts niet van belang.
Omdat het tuinhuis niet in achtererfgebied ligt, is het bouwwerk niet vergunningvrij.
De beroepsgrond faalt.
Tussenconclusie
5. Omdat het bouwwerk niet vergunningvrij is, en door verweerder ook geen omgevingsvergunning is verleend, is sprake van een overtreding van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, en artikel 2.3a van de Wabo. Verweerder was daarom bevoegd om handhavend op te treden.
6. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
7. Verweerder heeft in het bestreden besluit overwogen dat het onwenselijk is om op deze hoeksituatie een tuinhuis toe te staan. Volgens verweerder is de [locatie] een cultuurhistorisch waardevolle ruimtelijke structuur, waar karakteristieke bebouwing direct gelegen aan het smalle straatprofiel het straatbeeld bepaalt. Toe te voegen of te vergunnen bebouwingselementen dienen daarom, zeker wanneer deze voor de voorgevelrooilijn worden gesitueerd, zorgvuldig beoordeeld en ingepast te worden om de bestaande kwaliteiten te waarborgen. De overkapping met luifel is kort op de straat voor de voorgevel gesitueerd en duidelijk zichtbaar vanuit de openbare ruimte, en maakt zodoende duidelijk deel uit van het straatbeeld. Aangezien de locatie op de hoek met de [locatie] ligt, vormt het bovendien mede de entree tot de [locatie] . Het is daarom stedenbouwkundig niet wenselijk een bijgebouw in deze waardevolle en kwalitatief hoogwaardige context toe te staan, waardoor het bouwwerk niet voldoet aan de toepassingsvereisten van de binnenplanse afwijkingsmogelijkheid uit artikel 54.19, sub d, van het bestemmingsplan “Kernen Buren”, aldus verweerder.
Concreet zicht op legalisatie
8.1.
Eiser betoogt dat voor het tuinhuis een omgevingsvergunning verleend kan worden. Volgens eiser is het tuinhuis niet in strijd met karakteristieke bebouwing, aangezien het tuinhuis door het bescheiden formaat amper zichtbaar is en een rustieke uitstraling heeft door natuurmaterialen en verf in natuurtinten.
8.2.
De rechtbank overweegt dat het tuinhuis in strijd is met het bestemmingsplan. Het tuinhuis – dat aangemerkt moet worden als een bijbehorend bouwwerk in de zin van artikel 1.25 van de planregels – is namelijk niet conform artikel 29.2.9 van de planregels op 1 meter achter de naar de weg gekeerde gevel gebouwd.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in onder meer de uitspraak van 1 oktober 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:3575) volstaat voor het oordeel dat geen concreet zicht op legalisering bestaat in beginsel het enkele feit dat verweerder niet bereid is een omgevingsvergunning te verlenen om af te wijken van het bestemmingsplan. Nu verweerder heeft aangegeven dat hij niet mee wil werken aan de legalisatie van het bouwwerk bestaat dus reeds daarom geen concreet zicht op legalisering.
Dit standpunt heeft verweerder voorts onderbouwd door te verwijzen naar de cultuurhistorisch waardevolle ruimtelijke structuur ter plaatse. De rechtbank acht dit standpunt niet onredelijk. Dat het bouwwerk amper zichtbaar is betekent niet dat verweerder een omgevingsvergunning moet verlenen op grond van artikel 54.19, sub d, van het bestemmingsplan.
De beroepsgrond faalt.
9. Anders dan eiser heeft betoogd is verweerder niet gehouden om de locatie met eigen ogen te gaan bekijken. De feitelijke situatie is reeds voldoende duidelijk op grond van de overlegde (lucht)foto’s.
10. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L. van Gijn, rechter, in tegenwoordigheid van mr. E. Mengerink, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.
Bijlage wettelijk kader
Op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk.
Op grond van artikel 2.1, derde lid, van de Wabo, kan bij algemene maatregel van bestuur worden bepaald dat met betrekking tot daarbij aangewezen activiteiten, als bedoeld in het eerste lid, in daarbij aangegeven categorieën van gevallen het in dat lid gestelde verbod niet geldt. De hier bedoelde algemene maatregel van bestuur is het Besluit omgevingsrecht (Bor).
Op grond van artikel 2.3, tweede lid, van het Bor is in afwijking van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de wet geen omgevingsvergunning vereist voor de categorieën van gevallen in artikel 2 in samenhang met artikel 5 en artikel 8 van bijlage II van het Bor.
Op grond van artikel 2 van bijlage II Bor is een omgevingsvergunning voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a of c, van de wet niet vereist, indien deze activiteiten betrekking hebben op:
(…)
3. een op de grond staand bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan in achtererfgebied, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:
(…)
In artikel 1, eerste lid, van bijlage II Bor, zijn de volgende definities opgenomen:
achtererfgebied
“erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen”.
erf
“al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden”.
openbaar toegankelijk gebied
“weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar vaarwater en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer”.
voorgevelrooilijn
“voorgevelrooilijn als bedoeld in het bestemmingsplan, de beheersverordening dan wel de gemeentelijke bouwverordening”.