ECLI:NL:RBGEL:2018:2631

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
14 juni 2018
Publicatiedatum
14 juni 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 6549
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de kostendelersnorm in relatie tot studiefinanciering voor een hbo-bacheloropleiding

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 14 juni 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen over de toepassing van de kostendelersnorm. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. M.A. Wellen, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder, waarin de bijstandsverlening op basis van de kostendelersnorm werd voortgezet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de meerderjarige zoon van eiseres, die sinds 1 april 2017 weer bij haar woont, op 14 augustus 2017 is gestart met een hbo-bacheloropleiding aan de Politieacademie. Eiseres betoogde dat haar zoon recht heeft op studiefinanciering en daarom niet als kostendelende medebewoner kan worden aangemerkt.

De rechtbank heeft de feiten en argumenten van beide partijen zorgvuldig gewogen. Eiseres heeft onderbouwd dat de opleiding van haar zoon geaccrediteerd is en recht geeft op studiefinanciering, zoals bevestigd door de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO). Verweerder heeft echter onvoldoende gemotiveerd waarom de zoon als kostendeler moet worden aangemerkt, ondanks de aanspraak op studiefinanciering. De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit niet deugdelijk is gemotiveerd en verklaart het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met deze uitspraak. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering bij besluiten die de bijstandsverlening beïnvloeden, vooral in situaties waarin de rechten op studiefinanciering en de toepassing van de kostendelersnorm met elkaar in conflict komen. De rechtbank heeft de zaak in het openbaar behandeld en de uitspraak is gedaan door mr. C.W.C.A. Bruggeman, in aanwezigheid van griffier mr. H. Siragedik.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: 17/6549

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 juni 2018

in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M.A. Wellen),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegente Nijmegen, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 31 augustus 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de bijstand van eiseres waarop de kostendelersnorm wordt toegepast ongewijzigd voortgezet.
Bij besluit van 1 november 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 mei 2018. Eiseres is vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N.A. van Wingerden.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Sinds 1 april 2017 woont [naam] , de op [geboortedatum] 1990 geboren meerderjarige zoon van eiseres (hierna: de zoon), weer bij eiseres in huis. Vanaf 1 april 2017 is de bijstand van eiseres op grond van de Participatiewet (Pw) gewijzigd van de norm voor een alleenstaande naar de norm voor een alleenstaande waarop de kostendelersnorm op basis van twee personen van toepassing is. Op 14 augustus 2017 is de zoon gestart met de duale opleiding hbo-bachelor Policing/Politiekundige aan de Politieacademie in Apeldoorn. In verband hiermee heeft verweerder onderzoek gedaan naar de toepassing van de kostendelersnorm vanaf 14 augustus 2017.
2. In het bestreden besluit heeft verweerder de bijstandsuitkering van eiseres naar de kostendelersnorm ongewijzigd voortgezet. Daaraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat de zoon onder de doelgroep van de kostendelersnorm blijft vallen, omdat de door hem op
14 augustus 2017 gestarte opleiding hbo-bachelor Politiekundige aan de Politieacademie geen opleiding is als bedoeld in artikel 19a, eerste lid, onder d, van de Pw. Deze opleiding geeft geen aanspraak op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 (WSF 2000) of aanspraak op een tegemoetkoming op grond van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS) en is geen beroepsopleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid onderdelen a tot en met e, van de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB) in de beroepsbegeleidende leerweg. De zoon is volgens verweerder ook een kostendelende medebewoner omdat er bij deze opleiding sprake is van een aanstelling van de zoon bij de politie, waarvoor de zoon in het eerste jaar een belaste tegemoetkoming ontvangt en vanaf het tweede jaar salaris.
3. Eiseres voert aan dat verweerder vanaf 14 augustus 2017 ten onrechte de kostendelersnorm toepast. Zij stelt dat vanaf die datum de zoon niet aangemerkt kan worden als kostendelende medebewoner, omdat hij is gestart met een hbo-opleiding waarvoor in het eerste jaar van de opleiding recht op studiefinanciering bestaat. Hierdoor valt de opleiding onder de vrijstelling van artikel 19a, eerste lid, onder d, ten eerste, van de Pw. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft eiseres een e-mailbericht van 1 december 2017 van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) ingebracht, waaruit blijkt dat de hbo-bachelor Politiekundige aan de politieacademie in Apeldoorn een zogenaamde aangewezen opleiding is in de zin van artikel 2.11 van de WSF 2000, waarvoor recht op studiefinanciering bestaat.
Deze e-mail vermeldt verder dat als de zoon een aanvraag studiefinanciering voor deze opleiding indient, deze zal worden toegewezen. Verder heeft eiseres het besluit van 8 mei 2012 tot accreditering van de opleiding hbo-bachelor Politiekundige van de Politieacademie door de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO) en een afschrift van de registratie van deze opleiding in het Centraal Register Opleidingen Hoger Onderwijs (CROHO) overgelegd. Eiseres heeft ter zitting haar subsidiaire standpunt dat de opleiding van de zoon is te kwalificeren als een specialistenopleiding zoals bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onderdeel e, van de WEB ingetrokken. Eiseres stelt meer subsidiair dat uit de wetsgeschiedenis blijkt dat studenten die een erkende opleiding volgen uitgezonderd zijn van de kostendelersnorm. De zoon volgt een erkende hbo-opleiding, zodat hij niet aangemerkt kan worden als kostendeler.
4. In geschil is of de zoon van eiseres vanaf 14 augustus 2017, zijnde de datum waarop hij is aangevangen met de opleiding hbo-bachelor Politiekundige aan de Politieacademie in Apeldoorn, aangemerkt kan worden als kostendeler. Partijen zijn het erover eens dat alleen het eerste jaar van deze vierjarige hbo-bacheloropleiding relevant is voor de discussie over de toepasselijkheid van de kostendelersnorm, omdat alleen in het eerste jaar van deze opleiding een tegemoetkoming wordt ontvangen en vanaf het tweede jaar salaris.
5. De rechtbank stelt voorop dat eiseres met stukken heeft onderbouwd dat de zoon voor het volgen van de opleiding hbo-bachelor Politiekundige aan de Politieacademie aanspraak kan maken op studiefinanciering. Uit de overgelegde informatie van de NVAO en het CROHO blijkt dat deze opleiding een geaccrediteerde hbo-opleiding is. Uit de overgelegde e-mail van DUO blijkt dat deze opleiding recht geeft op studiefinanciering. Een medewerker van DUO - de organisatie die ter zake van de uitvoering van de regelgeving inzake studiefinanciering bevoegd is - vermeldt in deze e-mail uitdrukkelijk dat als de zoon een aanvraag voor studiefinanciering voor deze opleiding indient, deze zal worden toegewezen. Verweerder heeft daar niets tegenover gesteld, zodat eiseres voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de zoon onderwijs volgt waarvoor, in ieder geval in het eerste jaar van deze opleiding, aanspraak op studiefinanciering bestaat in de zin van artikel 19a, eerste lid, onder d, ten eerste, van de Pw. Dat de zoon die aanspraak niet te gelde heeft gemaakt omdat hij in het eerste jaar van zijn opleiding een ruime maandelijkse vergoeding ontvangt, doet aan het bestaan van die aanspraak niet af. Hetzelfde geldt voor het feit dat de zoon een (tijdelijke) aanstelling bij de politie heeft gekregen bij het starten van de opleiding. Gelet hierop heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd dat de zoon kostendeler is omdat zijn opleiding geen aanspraak geeft op studiefinanciering.
6. Het voorgaande betekent dat het bestreden besluit niet deugdelijk is gemotiveerd.
De rechtbank verklaart daarom het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Ter zitting heeft verweerder de hoogte van de tegemoetkoming die de zoon in het eerste jaar van de opleiding ontvangt nog als argument naar voren gebracht om hem toch als kostendeler aan te merken. Verweerder stelt dat de zoon door die hoge vergoeding niet uitgezonderd kan worden van de kostendelersnorm. Dit argument is echter door verweerder niet uitgewerkt. Bovendien is eiseres door deze late stellingname onvoldoende in de gelegenheid om hier een uitgewerkt antwoord op te geven. Hierdoor is de rechtbank onvoldoende in staat om de relevantie van de hoogte van die vergoeding van de zoon voor (de omvang van) het recht op bijstand van eiseres te duiden. De rechtbank is dan ook niet in staat om zelf in de zaak te voorzien. Verweerder zal daarom een nieuw besluit op bezwaar moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 1 november 2017;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht groot € 46,- aan haar vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 1.002,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W.C.A. Bruggeman, rechter, in tegenwoordigheid van mr. H. Siragedik, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 14 juni 2018
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.