ECLI:NL:RBGEL:2018:3048

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
10 juli 2018
Publicatiedatum
10 juli 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 6664
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening bijstandsuitkering en terugvordering van teveel ontvangen bijstand op basis van inkomen in natura

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 10 juli 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de herziening van haar bijstandsuitkering en de terugvordering van een bedrag van € 4.053,62, omdat zij volgens verweerder inkomsten in natura had verzwegen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres regelmatig kosten voor voeding en andere levensbehoeften ontving van haar nichtje, maar dat er geen verplichting bestond voor het nichtje om deze kosten te dekken. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van inkomen in natura, omdat eiseres geen aanspraak had op een financiële bijdrage van haar nichtje. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en herroept het primaire besluit van 17 juli 2017. Tevens werd bepaald dat verweerder het griffierecht van € 46,- aan eiseres moest vergoeden en dat de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 1.002,-, door verweerder vergoed moesten worden.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: 17/6664

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 juli 2018

in de zaak tussen

[eiseres] te [woonplaats] , eiseres,

(gemachtigde: mr. M.A. Wellen),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegente Nijmegen, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 17 juli 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de bijstand van eiseres over de periode van 1 februari 2016 tot en met 30 juni 2017 herzien, omdat eiseres over die periode inkomsten heeft genoten, die zij niet aan verweerder heeft opgegeven. Verder heeft verweerder de teveel ontvangen uitkering tot een bedrag van € 4.053,62 van eiseres teruggevorderd.
Bij besluit van 8 november 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het besluit van 17 juli 2017 herroepen en beslist dat het terug te vorderen bedrag, na herziening van de uitkering, wordt vastgesteld op € 3.500,40.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 juni 2018. De gemachtigde van eiseres is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. E.A.H. Leenders.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
Eiseres ontvangt sinds jaar en dag een bijstandsuitkering.
Per 20 mei 2016 ontvangt eiseres een uitkering naar de alleenstaande-norm, daarvoor ontving zij een uitkering naar de kostendelersnorm.
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat de bijstand van eiseres is herzien vanwege een schending van de inlichtingenverplichting door eiseres.
Eiseres heeft, aldus verweerder, in ieder geval van 1 februari 2016 inkomsten in natura verzwegen. Eiseres heeft vanaf die datum stelselmatig bijdragen voor het avondeten en eten overdag, benzinekosten, kosten voor schoonmaak- en wasmiddelen en wc-papier van haar nichtje ontvangen. Omdat er sprake is van inkomen (in natura), lag het op de weg van eiseres om hiervan melding te doen bij verweerder. Omdat dat niet is gebeurd, is er sprake van schending van de inlichtingenverplichting. Verweerder is in dit geval dan ook verplicht de bijstand te herzien en de teveel verstrekte uitkering terug te vorderen. De inkomsten (in natura) heeft verweerder geschat op € 150,- per maand.
3. Eiseres voert aan dat er geen sprake is van een schending van de inlichtingen-verplichting; zij kan op grond van de Participatiewet niet verplicht worden om verweerder te informeren over de afspraken die zij met haar zus en haar nichtje heeft gemaakt over het samen eten en het gezamenlijk gebruik van de auto. Het staat eiseres vrij om haar leven zo in te richten dat zij dagelijks contact met haar directe familie kan onderhouden én om haar huishouding zo te organiseren dat de kosten voor de eerste levensbehoeften zo laag mogelijk zijn. Daar komt bij dat het samen (warm) eten met haar zus een sociale reden heeft, haar zus is aangewezen op de hulp van eiseres (en het nichtje van eiseres).
De kosten die eiseres heeft bespaard op de aanschaf van de eten en schoonmaakmiddelen zijn min of meer gelijk aan de autokosten die eiseres heeft moeten maken voor de verzorging en ondersteuning van haar zus. Er is dan ook geen sprake van besparingen.
Voorts voert eiseres aan dat verweerder ten onrechte over de periode van 1 februari 2016 tot en met 30 juni 2017 de uitkering heeft herzien en teruggevorderd; de zus van eiseres heeft tot 1 juni 2016 bij eiseres (in-)gewoond en eiseres heeft over de periode van 1 februari 2016 tot 1 juni 2016 een uitkering naar de kostendelersnorm ontvangen. Over deze periode is geen sprake van verzwegen inkomsten (in natura) en is evenmin sprake van enig financieel oordeel.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1.
Artikel 33, eerste lid, van de Participatiewet bepaalt dat, indien inkomen in natura in aanmerking wordt genomen, de waarde daarvan wordt vastgesteld op het daarvoor door belanghebbende opgeofferde bedrag.
4.2.
Mede gelet op hetgeen door eiseres tijdens de hoorzitting bij verweerder en in de gedingstukken heeft opgemerkt, staat vast het nichtje van eiseres regelmatig de kosten voor voeding, schoonmaak- en wasmiddelen, wc-papier en benzine heeft voldaan, danwel deze zaken bij eiseres in huis heeft achtergelaten. Ook staat vast dat eiseres regelmatig bij dan wel met haar zus en haar nichtje heeft gegeten (en eet), nadat haar nichtje de maaltijd had (en heeft) bereid.
Noch uit de gedingstukken, noch uit hetgeen door verweerder naar voren is gebracht, blijkt echter dat op het nichtje ten aanzien van eiseres in de te beoordelen periode een verplichting rustte om eiseres financieel te ondersteunen dan wel regelmatig de hier genoemde zaken voor eiseres aan te schaffen, nog daargelaten de vraag uit welke (rechts-)verhouding deze verplichting (dan) zou moeten voortvloeien.
Gesteld noch anderszins is gebleken dat eiseres zich jegens haar nichtje zou hebben verplicht om arbeid te verrichten of diensten te verlenen.
Nu de verplichting tot het betalen van een regelmatige financiële bijdrage aan eiseres in deze periode niet bestond, kan ook niet gesteld worden dat eiseres een aanspraak op betaling op grond van deze verplichting had.
Gelet hierop kan evenmin gesteld worden dat sprake is van een door eiseres opgeofferd bedrag, voor zover al duidelijk zou zijn wat de hoogte van het opgeofferde bedrag dan zou moeten zijn en op welke (rechts-)grond de opoffering dan zou berusten. Anders dan verweerder heeft aangenomen, is dan ook geen sprake van inkomen in natura in de hiervoor vermelde zin. [1]
Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit niet op een deugdelijke grondslag berust.
De rechtbank betrekt bij haar beoordeling voorts dat eiseres tot 1 juni 2016 samen met haar zus in één woning heeft gewoond en dat zij tot dat moment een uitkering naar de kostendelersnorm heeft ontvangen. Dit aspect heeft verweerder bij haar besluitvorming ten onrechte buiten beschouwing gelaten, althans onvoldoende bij haar beoordeling betrokken.
Dat brengt met zich dat het besluit niet alleen op een ondeugdelijke grondslag berust, maar ook onzorgvuldig tot stand is gekomen.
Het beroep is gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit dan ook vernietigen.
4.3.
De rechtbank zal bezien of er aanleiding bestaat om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten.
Artikel 18, eerste lid, van de Participatiewet bepaalt dat het college verplicht is om de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen af te stemmen op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de betrokkene. Deze bepaling geeft inhoud aan één van de uitgangspunten van de Participatiewet, te weten dat de bijstand wordt afgestemd op de feitelijke behoeften in het individuele geval. Volgens vaste rechtspraak is voor een dergelijke individuele afstemming in de vorm van een verlaging slechts plaats in zeer bijzondere situaties. [2]
Uit de gedingstukken is niet duidelijk geworden of eiseres het merendeel van de maaltijden samen met haar zus en haar nichtje nuttigt én dat (het merendeel van) die maaltijden (wordt) worden bekostigd door haar nichtje. Dat geldt ook voor de overige zaken, waarvan wel vaststaat dat het nichtje van eiseres die (incidenteel) bij eiseres in huis heeft achtergelaten.
Anders gezegd, verweerder heeft niet aannemelijk gemaakt dat het nichtje van eiseres
periodiek en structureel betalingen heeft verricht en dat het nichtje van eiseres daarmee periodiek, structureel én volledig in bepaalde kosten heeft voorzien die behoren tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan van eiseres. Er kan dan ook niet worden aangenomen dat dit voor eiseres een substantiële besparing opleverde.
Uit het voorgaande volgt dat er geen aanleiding is om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten. Aangezien het primaire besluit lijdt aan dezelfde gebreken als het bestreden besluit en de rechtbank geen mogelijkheden voor verweerder ziet deze gebreken nog te herstellen, zal de rechtbank zelf in de zaak voorzien door het primaire besluit te herroepen.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 501, - en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;:
- herroept het besluit van 17 juli 2017;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht groot € 46,- aan haar vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 1.002,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Klein Egelink, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. K.V. van Weert, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 10 juli 2018
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 29 september 2015, CLI:NL:CRVB:2015:3294.
2.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 24 november 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BK5133 en van 4 maart 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:719.