Overwegingen
1. Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
2. Verzoeker heeft diverse malen vanaf 1999 langdurig bijstand ontvangen. Verzoeker was bekend met een detentieverleden, drugsgebruik en wapenbezit. Daarnaast was verzoeker bekend met geërfd vermogen in [land] en er was sprake van verhuur van panden in [woonplaats]. Verweerder ontving een signaal dat verzoeker in een afgelopen periode verschillende auto’s op zijn naam heeft (gehad).
3. Verweerder heeft bij brief van 27 december 2017 verzocht om vòòr 10 januari 2018 onder andere een kopie van de bankafschriften van verzoekers spaarrekening [rekeningnummer] ) over de periode van 1 juli 2017 tot 27 december 2017 in te leveren en bewijzen van op verzoekers naam gestelde motor en auto’s. Verzoeker heeft dit niet gedaan.
4. Bij besluit van 19 januari 2018 is onder toepassing van artikel 54, eerste lid, in samenhang met artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet (Pw) verzoeker recht op bijstand per 10 januari 2018 opgeschort. Verweerder heeft in dit besluit verzoeker verzocht om binnen twee weken alsnog bankafschriften van al zijn bank- en spaarrekeningen over de periode 1 juli 2017 tot 19 januari 2018, kopieën van kentekenbewijzen, verzekeringspolissen, foto’s van kilometerstanden en aankoopbewijzen van de genoemde voertuigen in te zenden. Verzoeker heeft naar aanleiding van dit besluit geen kopieën van de bankafschriften van zijn spaarrekening ingeleverd. Bij (primair) besluit van 12 februari 2018 heeft verweerder verzoekers recht op bijstand per 10 januari 2018 ingetrokken en beëindigd.
Daarnaast is uit onderzoek gebleken dat verzoeker in de afgelopen 2 jaar een motor op zijn naam heeft gehad, een [auto] met kenteken [kenteken] , [auto] [kenteken] en een motor met kenteken [kenteken] . Van deze situatie heeft verzoeker geen melding gemaakt en heeft volgens verweerder daardoor zijn inlichtingenplicht geschonden. De auto’s en motor vertegenwoordigen echter geen enkele economische waarde meer. De aanschaf van deze auto’s en motor hebben geen gevolgen voor verzoekers recht of de hoogte van de reeds verstrekte bijstand, aldus verweerder.
5.
In bezwaar is namens verzoeker aangevoerd dat verzoeker in 2016 een spaarrekening had geopend voor betaling van schoolgeld voor zijn zoon Zyno. Op deze rekening stond slechts een bedrag van € 30,06. Na beëindiging van bijstand is verzoeker genoodzaakt zijn schaarse bezittingen te verkopen. Verzoeker acht de intrekking van zijn recht op bijstand buiten proportioneel. Tijdens de hoorzitting van 10 april 2018 heeft verzoeker zijn gezondheidsproblemen onder verweerders aandacht gebracht. Voorts is aangegeven dat alle gevraagde bankafschriften zijn overgelegd. Bij brief van 10 april 2018 heeft verzoekers gemachtigde het overzicht van de spaarrekening overgelegd.
6. Verweerder heeft bij het bestreden besluit van 8 mei 2018 verzoekers bezwaar ongegrond verklaard en zijn besluit van 12 februari 2018 gehandhaafd. Verweerder heeft daarbij ondermeer aangegeven dat verzoeker tegen het opschortingsbesluit van 19 januari 2018 geen rechtsmiddel heeft aangewend en dat verzoeker geen gehoor heeft gegeven om zijn verzuim binnen twee weken (uiterlijk op 2 februari 2018) aan te vullen. Verzoeker heeft op 1 februari 2018 de ontbrekende bewijsstukken met betrekking tot zijn auto’s en motor overgelegd, maar niet de bankafschriften van zijn spaarrekening [rekeningnummer] ). Verweerder was dan ook bevoegd om de bijstand per datum opschorting in te trekken. Dat de ontbrekende bewijsstukken alsnog in bezwaar zijn overgelegd, doet hier volgens verweerder niets aan af. Volgens vaste rechtspraak komt geen betekenis toe aan gegevens of stukken die na het verstrijken van de bij een opschortingsbesluit gestelde termijn alsnog zijn verstrekt. Verzoeker heeft niet aannemelijk kunnen maken dat hij die gegevens niet binnen de gestelde termijn heeft kunnen verstrekken.
7.
Verzoeker heeft in beroep aangevoerd, voor zover in dit geding van belang, dat geen sprake is van enige opzet en/of grove schuld of verwijtbaarheid. Verweerder had ook kunnen volstaan met een opschorting van 8 weken danwel een schriftelijke waarschuwing. Ten onrechte is door verweerder geen rekening gehouden met verzoekers persoonlijke omstandigheden. Verzoeker vindt dat hij niet eerlijk is behandeld. Er is sprake van erbarmelijke omstandigheden. De gevolgen van het bestreden besluit treffen hem onevenredig hard. Verzoeker acht het bestreden besluit evident onjuist. Ter zitting is gesteld dat het bestreden besluit in strijd is met de redelijkheid- en billijkheidseisen. Verzoeker stelt ter zitting dat hij een print screen via zijn mobieltje van zijn spaarrekening tijdig bij verweerder heeft ingeleverd. Tijdens de hoorzitting heeft de gemachtigde begrepen welke bankafschriften (nog) ontbraken. Nog dezelfde dag, of een dag later, zijn de gevraagde gegevens van verzoekers spaarrekening door de gemachtigde bij verweerder ingeleverd. Anders dan door verweerder wordt aangenomen woont verzoeker ook nu nog op het uitkeringsadres. Tegen verweerders besluit van 19 juni 2018 is door een andere gemachtigde bezwaar gemaakt. Ter zitting zijn een proces-verbaal van aangifte van bedreiging uit 2016 en een recente verklaring van de behandelende internist-nefroloog overgelegd. Verzoeker stelt dat verweerder al in 2016 had kunnen zien dat er geld werd overgemaakt naar zijn doel-spaarrekening.
8. Verweerder heeft in zijn verweerschrift geconcludeerd dat verzoeker in gebreke is gebleven tijdens de herstel verzuim termijn de bankgegevens van zijn spaarrekening over te leggen. Verweerder was niet op de hoogte van het bestaan van die spaarrekening. Verzoeker heeft niet (tijdig) aan zijn informatieplicht voldaan. Verzoeker heeft gedurende lange tijd, ondanks herhaalde verzoeken hiertoe, de gelegenheid gekregen om afschriften van zijn spaarrekening over te leggen. Het verzoek van verweerder was bepaald niet onmogelijk voor verzoeker. Verweerder heeft bij besluit van 19 juni 2018 verzoekers aanvraag om bijstand van 28 mei 2018 afgewezen omdat niet gebleken is dat verzoeker woonplaats heeft in verweerders gemeente en daarnaast heeft verzoeker onvoldoende gegevens aangeleverd. Maar dit besluit valt buiten omvang van dit geding en het bestreden besluit dient ex tunc getoetst te worden, aldus verweerder ter zitting.
9. Anders dan door verzoeker is gesteld toetst de voorzieningengerechter het bestreden besluit niet aan redelijk- of billijkheidseisen. De vraag of er sprake is van opzet of grove schuld kan evenmin aan de orde komen aangezien verweerder aan verzoeker geen bestuurlijke boete heeft opgelegd. De voorzieningenrechter dient wel de vraag te beantwoorden is of verweerder bevoegd is verzoekers bijstand per datum in geding (10 januari 2018) in te trekken. Verweerders besluitvorming nà zijn besluit op bezwaar (van 8 mei 2018) dient eveneens buiten beschouwing te blijven.
10. De voorzieningenrechter overweegt dat verzoeker tegen de opschorting van het recht op bijstand geen rechtsmiddel heeft aangewend, zodat uitsluitend ter beoordeling voorligt de vraag of de intrekking van de bijstand ingaande 10 januari 2018 op grond van artikel 54, vierde lid, van de Pw in rechte stand kan houden.
11. Bij de beantwoording van de vraag of verweerder op grond van
artikel 54, vierde lid, van de Pv bevoegd is tot intrekking van de aan verzoeker verleende bijstand, staat ter beoordeling of verzoeker verzuimd heeft binnen de daartoe gestelde termijn de bij het opschortingsbesluit gevraagde gegevens of gevorderde bewijsstukken te verstrekken. Indien dat het geval is, dient vervolgens te worden nagegaan of verzoeker hiervan een verwijt kan worden gemaakt. Die verwijtbaarheid kan ontbreken indien het gaat om gegevens of gevorderde bewijsstukken die niet van belang zijn voor de verlening van bijstand of om gegevens waarover verzoeker niet binnen de gestelde hersteltermijn redelijkerwijs heeft kunnen beschikken.
12. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter zijn de door verweerder bij het opschortingsbesluit van 19 januari 2018 gevraagde bankafschriften van belang voor de beoordeling van het recht op bijstand. Daaraan doet niet af dat de spaarrekening slechts een gering bedrag omvatte. Evenmin is het spaardoel, hoe nobel ook, relevant. Bankafschriften zijn stukken die zonder meer van belang zijn voor de beoordeling van het recht op bijstand.
13. Verzoeker heeft aangevoerd dat het niet tijdig overleggen hem niet verweten kan worden. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker zowel in bezwaar als in beroep onvoldoende aannemelijk heeft kunnen maken dat hij niet bij machte was tijdig de gevraagde bankafschriften in te leveren. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 12 juli 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2596) komt in beginsel in het geval van een intrekking na opschorting van de bijstand geen betekenis toe aan gegevens of stukken die tijdens de bezwaar alsnog zijn verstrekt. Van dat uitgangspunt kan worden afgeweken indien verzoeker aannemelijk maakt dat het gaat om gegevens of stukken die hij redelijkerwijs niet binnen de gegeven hersteltermijn heeft kunnen verstrekken. Hieraan heeft verzoeker niet voldaan. 14. Verzoeker heeft ter zitting gesteld dat hij een print screen via zijn mobieltje van zijn spaarrekening tijdig bij verweerder heeft ingeleverd. De voorzieningenrechter overweegt dat aan deze stelling geen geloof kan worden gehecht, nu verzoeker op geen enkele wijze zijn eerst ter zitting geponeerde stelling aannemelijk heeft gemaakt. Daarnaast is het verzoekers gemachtigde geweest die na de hoorzitting de opgevraagde afschriften bij verweerder heeft ingeleverd en bovendien is komen vast te staan dat dit buiten de herstel verzuim termijn is gebeurd. Verzoekers stelling dat verweerder al in 2016 had kunnen zien dat hij geld had overgemaakt naar een spaarrekening ontslaat hem niet van zijn verplichting om onverwijld uit eigen beweging mededeling te doen van het bestaan van deze spaarrekening waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kan zijn op het recht op bijstand (artikel 17 Pw).
15. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter was verweerder bevoegd om met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de Pw de bijstand van verzoeker met ingang van
10 januari 2018 te trekken. Wat verzoeker in beroep heeft aangevoerd levert geen grond op voor het oordeel dat verweerder niet van zijn bevoegdheid tot intrekking gebruik heeft kunnen maken. Verzoekers persoonlijke (financiële en medische) omstandigheden, hoe indringend ook, maken niet dat verweerder op grond daarvan geen gebruik van zijn bevoegdheid mocht maken.
16.
De conclusie is dat verzoekers beroep ongegrond moet worden verklaard. Er is dan ook geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt afgewezen.
17. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.