ECLI:NL:RBGEL:2018:3602

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
28 mei 2018
Publicatiedatum
20 augustus 2018
Zaaknummer
331825 FZ RK 18-120
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verhaalsbijdrage en proceskostenveroordeling in geschil over bijdrage voor verzorging en opvoeding van minderjarige kinderen

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, op 28 mei 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen de gemeente Apeldoorn en een man over de verhaalsbijdrage voor de kosten van verzorging en opvoeding van zijn minderjarige kinderen. De gemeente verzocht om vaststelling van de door de man verschuldigde onderhoudsbijdrage, terwijl de man verzocht om afwijzing van het verzoek en om veroordeling van de gemeente in de proceskosten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man onderhoudsplichtig is voor zijn vier kinderen uit een eerder huwelijk en een kind uit een nieuw huwelijk. De rechtbank heeft de behoefte van de kinderen berekend op basis van het netto besteedbaar gezinsinkomen van de man en heeft de verhaalsbijdrage vastgesteld op € 114,05 per maand voor de periode van 12 januari 2018 tot 1 februari 2018, en € 328,00 per maand vanaf 1 februari 2018. De rechtbank heeft de gemeente in de proceskosten veroordeeld, omdat de gemeente haar berekeningen niet correct had uitgevoerd en de man onterecht in rechte had betrokken. De uitspraak benadrukt het belang van correcte berekeningen in alimentatiezaken en de verantwoordelijkheden van gemeenten in dergelijke geschillen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Team familie- en jeugdrecht
Zittingsplaats Zutphen
Zaaknummer: 331825 FZ RK 18-120
beschikking van de enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken d.d. 28 mei 2018
in de zaak tussen:
De gemeente Apeldoorn,
zetelend te Apeldoorn,
verzoekster, verder te noemen de gemeente,
t e g e n
[verweerder],
[adres verweerder],
verweerder, verder te noemen de man,
advocaat: mr. E. van de Kraats te Veenendaal.

1.Het procesverloop

1.1.
Dit verloop blijkt uit:
het verzoekschrift, ingekomen op 12 januari 2018;
het verweerschrift, ingekomen op 7 maart 2018;
het journaalbericht met bijlagen van mr. Van de Kraats van 13 april 2018.
1.2.
Gehoord ter gelegenheid van de mondelinge behandeling op 25 april 2018 zijn de gemeente Apeldoorn en de man gehoord, bijgestaan door zijn advocaat. Hiervan is proces-verbaal opgemaakt.

2.De feiten

2.1.
Bij beschikking van de rechtbank Zutphen (thans rechtbank Gelderland) van 21 december 2011 is tussen de man en [echtgenote], hierna te noemen de vrouw, de echtscheiding uitgesproken. Deze beschikking is op 12 januari 2012 ingeschreven in de registers van de Burgerlijke Stand.
2.2.
Uit het huwelijk zijn vier thans nog minderjarige kinderen geboren, namelijk:
[kind 1],
[kind 2],
[kind 3], en
[kind 4].
2.3.
In voormelde echtscheidingsbeschikking is ten laste van de man een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van voornoemde minderjarige kinderen bepaald van € 48,75 per kind per maand.
2.4.
De man is op 4 april 2014 gehuwd met [echtgenote 2]. Uit dit huwelijk is een minderjarig kind geboren, te weten:
a)
[kind 5].
2.5.
Sinds 27 juni 2011 verstrekt de gemeente aan de vrouw bijstand naar de norm voor een alleenstaande ouder, mede ten behoeve van de kinderen.
2.6.
Bij beschikking van de gemeente van 18 oktober 2017 is aan de man met ingang van een verhaalsbijdrage van € 603,53 per maand opgelegd. Hiervan is een bedrag van € 157,69 ten behoeve van de kinderen (naast de reeds vastgestelde kinderalimentatie van € 213,96 per maand) en een bedrag van € 445,84 bruto ten behoeve van de vrouw.
2.7.
Op 10 januari 2018 heeft het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Apeldoorn besloten tot verhaal in rechte over te gaan.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
De gemeente verzoekt om de door de onderhoudsplichtige verschuldigde onderhoudsbijdrage voor bijstandsgerechtigde en de vier kinderen als volgt vast te stellen:
de achterstand wegens de gemaakte kosten van bijstand over de periode 1 oktober 2017 tot en met 31 januari 2018 voor een bedrag van € 2.414,12;
dat de achterstand ineens en volledig opeisbaar is;
dat de onderhoudsplichtige met ingang van 1 februari 2018 maandelijks de vastgestelde onderhoudsbijdrage van € 605,53 dient te voldoen, zolang als de bijstandsverlening aan bijstandsgerechtigde voortduurt.
3.2.
De man verzoekt de rechtbank (
na wijziging)bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primairhet verzoek van de gemeente tot het vaststellen van een door de man verschuldigde verhaalsbijdrage af te wijzen,
subsidiairde door de man verschuldigde verhaalsbijdrage met ingang van 12 januari 2018, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum, vast te stellen op een bedrag van € 114,05 per maand, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag;
de gemeente te veroordelen in de volledige kosten van deze procedure, tot op heden begroot op een bedrag van € 6.367,84, althans in een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag.
3.3.
Op de standpunten van partijen wordt, voor zover voor de beoordeling van belang, hierna nader ingegaan.

4.De beoordeling

kinderalimentatie
ingangsdatum
4.1.
Artikel 1:402 van het Burgerlijk Wetboek (BW) laat de rechter grote vrijheid bij het vaststellen van de ingangsdatum van de alimentatieverplichting. Drie data liggen als ingangsdatum het meest voor de hand: de datum waarop de omstandigheden zijn ingetreden die voor de onderhoudsverplichting bepalend zijn, de datum van het inleidend processtuk en de datum waarop de rechter beslist. De rechter dient van zijn bevoegdheid tot vaststelling van een bijdrage over een periode in het verleden een behoedzaam gebruik te maken. Anders dan de gemeente ziet de rechtbank in de gegeven omstandigheden aanleiding om 12 januari 2018 als ingangsdatum voor de vast te stellen onderhoudsbijdrage ten behoeve van de kinderen te hanteren, zijnde de datum van indiening van het verzoekschrift.
behoefte [kinderen uit eerste huwelijk]
4.2.
De rechtbank overweegt als volgt. Voor de bepaling van de behoefte van een minderjarige aan een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding zoekt de rechtbank aansluiting bij de aanbevelingen van de Expertgroep alimentatienormen, zoals vervat in het Rapport Alimentatienormen. Uitgangspunt voor de bepaling van de behoefte van een minderjarige is de leeftijd van de minderjarige en het voormalig netto besteedbaar gezinsinkomen van partijen.
4.3.
Uit de echtscheidingsbeschikking blijkt dat het netto besteedbaar gezinsinkomen € 2.084,-- per maand bedroeg. De behoefte van de kinderen is toen vastgesteld op € 166,-- per kind per maand, hetgeen geïndexeerd afgerond € 182,00 bedraagt. Vaststaat dat het netto gezinsinkomen ten tijde van deze samenleving enkel bestond uit het inkomen van de man. Het inkomen van de man is de afgelopen jaren gestegen en blijkens het Rapport Alimentatienormen is het hogere inkomen de maatstaf voor de bepaling van de behoefte van de kinderen, indien het netto besteedbaar inkomen van een ouder het voormalige gezinsinkomen overschrijdt. In dit geval overschrijdt het inkomen van de man het netto gezinsinkomen, zodat de behoefte van [kinderen uit eerste huwelijk] opnieuw dient te worden berekend.
4.4.
Partijen zijn in geschil over de wijze waarop het netto besteedbaar inkomen van de man dient te worden berekend. De gemeente heeft zich op het standpunt gesteld dat moet worden uitgegaan van het heffingsloon van de man, terwijl de man heeft gesteld dat zijn salaris als uitgangspunt moet worden genomen.
4.5.
De rechtbank overweegt als volgt. De man is werkzaam voor [werkgever verweerder]. Net als de man zal de rechtbank zijn netto besteedbaar inkomen berekenen aan de hand van zijn salaris. Uit de overgelegde salarisspecificaties van juli, augustus en september 2017 blijken de volgende afgeronde looncomponenten: salaris € 2.514,-- bruto per maand, vakantietoeslag van 8% over het bruto salaris en een gemiddelde bonus van € 883,-- per maand. Daarnaast blijkt dat de volgende premies worden ingehouden: ouderdomspensioen, W.I.A.-verzekering en WGA van respectievelijk € 155,--, € 11,-- en € 14,-- per maand. Verder wordt rekening gehouden met de inkomensheffing en de aanspraak van de man op de algemene heffingskorting en de arbeidskorting.
4.6.
Op grond van het voorgaande bedraagt het netto besteedbaar inkomen van de man - conform de als productie 2 door de man overgelegde berekening - ten behoeve van kinderalimentatie € 2.441,-- per maand.
4.7.
Op basis van de tabel 2018 en voormeld netto gezinsinkomen berekent de rechtbank
- net als de man - de behoefte van [kinderen uit eerste huwelijk] op € 194,-- per kind per maand.
behoefte [kind 5]
4.8.
Ten aanzien van de behoefte van [kind 5] overweegt de rechtbank als volgt. De gemeente is er onterecht vanuit gegaan dat de totale behoefte van [kinderen uit eerste huwelijk] verdeeld dient te worden over de vijf kinderen van de man. De behoefte van [kinderen uit eerste huwelijk] is enkel gebaseerd op het inkomen van de man, terwijl de behoefte van [kind 5] berekend dient te worden aan de hand van het gezinsinkomen van de man en zijn huidige partner. De man heeft gesteld dat de behoefte van [kind 5] € 458,-- per maand bedraagt, gelet op het huidige gezinsinkomen van € 3.048,-- per maand. Nu de gemeente voormelde behoefte van [kind 5] niet inhoudelijk heeft betwist, stelt de rechtbank de behoefte van [kind 5] vast op € 458,-- per maand. Hiervan komt € 437,-- voor rekening van de man.
draagkracht
4.9.
In beginsel dienen de man en de vrouw naar rato van ieders draagkracht in deze behoefte te voorzien. De rechtbank zal daarom hierna - voor zover daar aanleiding voor bestaat - een vergelijking van ieders (beschikbare) draagkracht maken en de richtlijnen van de Expertgroep Alimentatienormen op het punt van de draagkracht volgen en de draagkracht vaststellen aan de hand van de zo geheten “draagkrachttabel”.
4.10.
Voor zover het netto besteedbare inkomen (hierna NBI) groter of gelijk is aan een bedrag van € 1.600,-- netto per maand zal de draagkracht worden bepaald aan de hand van de formule 70% [NBI – (NBI X 0,3 + 920 + eventuele correctie)]. Bij een NBI kleiner dan € 1.600,-- netto per maand, maar groter dan € 1.350,-- netto per maand, gelden vaste tabelbedragen. Voor zover het NBI kleiner is dan een bedrag van € 1.350,-- netto per maand wordt uitgegaan van een minimumdraagkracht van € 25,-- per maand voor één kind en € 50,-- per maand voor twee of meer kinderen.
4.11.
Tussen partijen is niet in geschil dat de draagkracht van de vrouw € 50,-- per maand bedraagt.
4.12.
Het geschil tussen partijen betreft de draagkracht van de man en de wijze waarop zijn draagkracht dient te worden verdeeld. Zoals reeds uitgewerkt in rechtsoverweging 4.5. bedraagt het netto besteedbaar inkomen van de man ten behoeve van kinderalimentatie € 2.441,-- per maand. Uit de overgelegde berekening van de man, zoals overgelegd als productie 2, blijkt dat de man op basis van voormeld besteedbare maandinkomen en aan de hand van de draagkrachtformule, draagkracht heeft voor een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van zijn kinderen van afgerond € 513,-- per maand.
4.13.
Vanwege het feit dat de man onderhoudsplichtig is jegens zijn vijf kinderen en zijn draagkracht onvoldoende is om volledig in de (resterende) behoefte van [kinderen uit eerste huwelijk] en [kind 5] van respectievelijk € 194,--, € 194,--, € 194,--, € 194,-- en € 437,--, in totaal een bedrag van € 1.213,-- per maand, te voorzien, zal de rechtbank volgens vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 31 januari 2017, ECLI:NL:GHARL:2017:815) zijn draagkracht naar rato van hun (resterende) behoefte verdelen. Dit leidt ertoe dat de man ruimte heeft voor een bijdrage in het levensonderhoud van [kinderen uit eerste huwelijk] van € 82,-- per kind per maand.
draagkrachtvergelijking
4.14.
Nu de gezamenlijke draagkracht van de man en de vrouw onvoldoende is om in de behoefte van [kinderen uit eerste huwelijk] van € 194,-- per maand te voorzien komt de rechtbank niet toe aan een draagkrachtvergelijking en zal zij het aandeel van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van [kinderen uit eerste huwelijk] gelijkstellen aan zijn berekende (beschikbare) draagkracht van € 328,--per maand, omgerekend € 82,-- per kind per maand.
zorgkorting
4.15.
De man heeft zich op het standpunt gesteld dat hij in aanmerking komt voor een zorgkorting van 15%, maar dat hij deze niet kan verzilveren vanwege het tekort aan draagkracht. Net als de man is de rechtbank van oordeel dat de zorgkorting niet in aanmerking kan worden genomen en dat hij conform het Rapport Alimentatienormen tot het volledige bedrag van zijn draagkracht dient bij te dragen.
conclusie
4.16.
Hetgeen hiervoor reeds is overwogen leidt ertoe dat de man met ingang van 12 januari 2018 gehouden is tot het betalen van een bijdrage in de kosten van de verzorging en opvoeding van [kinderen uit eerste huwelijk] van € 82,-- per kind per maand, zijnde € 328,-- in totaal. Conform het subsidiaire verzoek van de man dient de verhaalsbijdrage dan ook met ingang van 12 januari 2018 vastgesteld te worden op € 114,05 per maand zijnde het bedrag welke de man feitelijk dient te voldoen
(€ 328,--) minus het bedrag welke de man feitelijk heeft voldaan (€ 213,96). De rechtbank zal het verzoek om te betalen dat de verhaalsbijdrage ineens en volledig opeisbaar is toewijzen, omdat de man daartegen geen verweer heeft gevoerd.
4.17.
Met ingang van 1 februari 2018 dient de man maandelijks een onderhoudsbijdrage voor [kinderen uit eerste huwelijk] van in totaal € 328,00 per maand te voldoen, zolang als de bijstandsverlening aan bijstandsgerechtigde voortduurt.
partneralimentatie
4.18.
Nu gebleken is dat de man reeds onvoldoende draagkracht heeft om in de behoefte van zijn minderjarige kinderen te voorzien, resteert er geen ruimte om enige bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw te voldoen.
4.19.
Het meer of anders verzochte door de gemeente zal om die reden worden afgewezen.
proceskosten
4.20.
De man verzoekt de gemeente te veroordelen in de werkelijke kosten van de procedure. Hij heeft daartoe naar voren gebracht dat de gemeente fouten heeft gemaakt in haar berekening en deze fouten niet heeft rechtgezet, ondanks dat de gemeente daar meermaals op gewezen is. De man heeft aangegeven dat hij van meet af aan bereid was om een hogere bijdrage te betalen, maar niet de door de gemeente berekende bijdrage. De man vindt dat hij noodgedwongen door de gemeente in deze procedure is betrokken.
4.21.
De gemeente heeft zich desgevraagd op het standpunt gesteld dat zij niet onredelijk heeft gehandeld, omdat zij de tremanormen hebben gevolgd. Een proceskostenveroordeling is volgens de gemeente niet op zijn plaats.
4.22.
De rechtbank overweegt als volgt. In het onderhavige geding ziet de rechtbank aanleiding om de gemeente in de kosten van de procedure te veroordelen. De gemeente heeft haar berekening niet juist uitgevoerd en de advocaat van de man heeft de gemeente hier meermaals op gewezen, ook ter zitting. Ondanks dat de advocaat haar standpunten had onderbouwd met onder meer wetsartikelen en jurisprudentie, bleef de gemeente bij haar standpunt. De rechtbank is van oordeel dat de man door deze opstelling van de gemeente onnodig in rechte is betrokken en dat de daarmee gepaarde kosten voor de man nodeloos zijn veroorzaakt en voor rekening van de gemeente dienen te komen. Mitsdien zal de rechtbank de gemeente in de proceskosten veroordelen.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
stelt de door de man te betalen verhaalsbijdrage over de periode 12 januari 2018 tot en met 1 februari 2018 vast op € 114,05;
5.2.
bepaalt dat de verhaalsbijdrage ineens en volledig opeisbaar is;
5.3.
stelt de door de man te betalen verhaalsbijdrage met ingang van 1 februari 2018 vast op € 328,-- per maand, zolang als de bijstandsverlening aan bijstandsgerechtigde voortduurt;
5.4.
veroordeelt de gemeente in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van de man begroot op € 6.367,84;
5.5.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. S. Djebali, (kinder)rechter, in tegenwoordigheid van
[naam griffier] als griffier en in het openbaar uitgesproken op 28 mei 2018.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.