In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 6 februari 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Maatschap [X], eiseres, en de ontvanger van de Belastingdienst kantoor Heerlen, verweerder. De zaak betreft de vervolgingskosten die zijn opgelegd in verband met twee naheffingsaanslagen omzetbelasting. Eiseres had tijdig bezwaar gemaakt tegen deze aanslagen en verzocht om uitstel van betaling, wat verleend werd. Desondanks ontving eiseres een aanmaning en werd er een dwangbevel uitgevaardigd door verweerder. Eiseres maakte bezwaar tegen de kosten die in rekening waren gebracht en verweerder verklaarde de bezwaren niet-ontvankelijk, omdat er volgens hem geen belang meer bij zou zijn. De rechtbank oordeelde echter dat eiseres ten tijde van het indienen van de bezwaren nog wel degelijk belang had, aangezien de vervolgingskosten pas na de indiening op nihil waren gesteld. De rechtbank vernietigde de uitspraken op bezwaar van verweerder en verklaarde de bezwaren gegrond. Tevens werd verweerder veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.331, inclusief het betaalde griffierecht van € 333. De rechtbank benadrukte dat van een overheidsorgaan meer zorgvuldigheid mag worden verwacht, vooral gezien de gang van zaken rondom het uitstel van betaling en de behandeling van de bezwaren.