ECLI:NL:RBGEL:2018:3862

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
6 september 2018
Publicatiedatum
6 september 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 1122
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering wegens minder dan 35% arbeidsongeschiktheid en de beoordeling van medische geschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 6 september 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. A.E.L.Th. Balkema, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiser had een WIA-uitkering aangevraagd, maar het UWV weigerde deze op basis van de conclusie dat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Eiser had zich op 7 augustus 2015 ziek gemeld als schoonmaker vanwege rugklachten. Het UWV baseerde zijn beslissing op medische en arbeidskundige onderzoeken.

Eiser voerde aan dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was uitgevoerd, omdat de verzekeringsarts hem niet persoonlijk had gezien. De rechtbank oordeelde echter dat het onderzoek zorgvuldig was verricht en dat de verzekeringsartsen voldoende informatie hadden verzameld om tot hun conclusies te komen. Eiser stelde ook dat hij meer beperkingen had dan door het UWV was aangenomen, maar de rechtbank vond dat de verzekeringsartsen op overtuigende wijze hadden toegelicht in hoeverre eiser belast kon worden met werk.

De rechtbank concludeerde dat eiser in staat was om arbeid te verrichten die paste bij zijn vastgestelde medische belastbaarheid. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: 18/1122

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 september 2018

in de zaak tussen

[naam] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. A.E.L.Th. Balkema),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringente Arnhem, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 16 oktober 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd om eiser per 4 augustus 2017 (de datum in geding) een uitkering toe te kennen op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
Bij besluit van 20 februari 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 augustus 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
A. van Klaveren-Drost.

Overwegingen

1. Eiser is werkzaam geweest als schoonmaker bij [Bedrijf A] voor 29,44 uur per week. Op 7 augustus 2015 heeft hij zich ziek gemeld voor dit werk vanwege rugklachten.
2.
Verweerder heeft aan eiser geen WIA-uitkering toegekend, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is geacht. De besluiten zijn gebaseerd op medische en arbeidskundige onderzoeken.
3.1.
Eiser voert in de eerste plaats aan dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is uitgevoerd. De verzekeringsarts bewaar en beroep heeft hem ten onrechte niet gezien op een spreekuur, waardoor zijn situatie onvoldoende is beoordeeld en waardoor er onvoldoende onderzoeksgegevens zijn van rond de datum in geding. Volgens eiser kan de verzekeringsarts bezwaar en beroep zonder eigen onderzoek het onderzoek van de primaire verzekeringsarts onvoldoende beoordelen.
3.2.
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht. Uit de medische rapporten blijkt ten eerste dat alle klachten van eiser in kaart zijn gebracht, te weten de wisselende rug(pijn)klachten en slecht slapen. Verder blijkt uit de rapporten dat de verzekeringsartsen deze klachten hebben betrokken bij hun medische boordeling. In de rapportages zijn de ziekteverschijnselen beschreven en deze beschrijving komt overeen met de informatie van eiser. Dat verzekeringsarts bezwaar en beroep Frenay heeft volstaan met een dossieronderzoek en eiser niet zelf heeft onderzocht, betekent niet automatisch dat het medisch onderzoek daardoor onzorgvuldig is geweest. [1] Eiser heeft dit standpunt niet aannemelijk gemaakt. Uit het rapport van Frenay blijkt dat zij de informatie in het dossier heeft gelezen, waaronder de rapporten en de bevindingen van het psychisch en lichamelijk onderzoek van de primaire verzekeringsartsen van 20 september 2017 en 16 juni 2016. Deze informatie is bij de beoordeling betrokken. Dat geldt ook voor de in het dossier aanwezige informatie van de behandelaars van eiser. Ook verder ziet de rechtbank geen reden om te oordelen dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest.
4.1.
Eiser voert in de tweede plaats aan dat hij meer beperkingen heeft. De rugklachten zijn onvoorspelbaar en zeer pijnlijk, deze vormen een groot probleem. Er is sprake van forse beperkingen die op onverwachte momenten optreden. In een slechte periode kan hij niets. Volgens eiser is ten onrechte gesteld dat hij alleen extremen moet vermijden. Belasting tot aan zijn grens geeft volgens eiser een groot risico op schade van zijn gezondheid. Daarom moeten meer beperkingen worden aangenomen voor torderen, buigen, bukken (trap)lopen, tillen, dragen en staan. Ook de beperking op zitten is onderschat. Eiser wijst erop dat artrose bij de een meer klachten geeft dan bij de ander en hij stelt dat hij een reële pijnaangifte heeft die past bij zijn ziektebeeld.
4.2.
In reactie op deze beroepsgrond verwijst verweerder naar de medische rapporten. Volgens verzekeringsarts Abeling is bij eiser sprake van rugklachten die gepaard gaan met pijn en bewegingsbeperkingen, waardoor hij is aangewezen op rugsparende arbeid. Abeling heeft geconcludeerd dat zitten, staan en lopen afwisselend moeten plaatsvinden en dat langdurige gedwongen houdingen of standen vermeden moeten worden. Ook heeft hij eiser beperkt geacht voor hoog frequente en extreme rompbewegingen en voor alle krachtfuncties en moeten sterke schokken en trillingen aan de rug vermeden worden. Verzekeringsarts bezwaar en beroep Frenay is het eens met de beoordeling van Abeling. Zij voegt hieraan toe dat er geen objectieve gegevens zijn waaruit ernstige slijtage blijkt en dat de zeer lage rugbelastbaarheid die de fysiotherapeut beschrijft niet kan worden teruggevoerd op een ziekte of gebrek.
4.3.
De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsartsen op overtuigende wijze hebben toegelicht in hoeverre eiser belast kan worden met werk. De verzekeringsartsen hebben hun conclusies gebaseerd op de klachten van eiser en zijn dagverhaal, op zijn ziektebeeld en op hun eigen bevindingen. Er is geen aanleiding om aan de medische conclusies te twijfelen.
De rechtbank is van oordeel dat Frenay in het nadere rapport in beroep voldoende heeft gemotiveerd dat de door eiser toegestuurde informatie uit de behandelend sector geen aanleiding geeft om de FML aan te passen. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat uit die aanvullende informatie geen nieuwe medische feiten of omstandigheden blijken.
4.4.
Dat eiser zich niet herkent in de conclusies van de verzekeringsartsen maakt het oordeel niet anders. Hoewel de rechtbank begrip heeft voor de beleving van eiser van zijn klachten en hem daar serieus in neemt, betekent het hebben van klachten nog niet dat er ook (ernstigere) beperkingen voor arbeid moeten worden aangenomen in de FML. De beleving van klachten is volgens vaste rechtspraak namelijk niet beslissend bij de beantwoording van de vraag welke beperkingen zijn vast te stellen. [2] Alleen de medisch te objectiveren beperkingen zijn daarbij van belang.
4.5.
Eiser moet op de datum in geding daarom in staat worden geacht arbeid te verrichten die past bij de voor hem vastgestelde medische belastbaarheid, zoals verwoord in de FML.
5.1.
Eiser voert aan dat de geselecteerde voorbeeldfuncties niet geschikt zijn in verband met zijn rugproblemen. Zo is hij bijvoorbeeld niet in staat om vaak de auto in- en uit te stappen en in een hoog tempo trap te lopen. Ook wijst hij erop dat ten onrechte een functie met niveau 3 is geselecteerd, terwijl hij opleidingsniveau 2 heeft.
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder, uitgaande van de juistheid van de FML, terecht heeft geconcludeerd dat eiser de geselecteerde voorbeeldfuncties kan vervullen. De arbeidsdeskundigen hebben de medische geschiktheid van deze voorbeeldfuncties voor eiser voldoende toegelicht. Uit de arbeidsmogelijkhedenlijst blijkt dat het functieniveau van de functie medewerker bibliotheek (sbc-code 315131) weliswaar 3 is, maar dat het vereiste opleidingsniveau 2 is. Dit heeft er mee te maken dat het functieniveau niet alleen is gebaseerd op het opleidingsniveau, maar ook op de mate van zelfstandigheid en de mate waarin het uitoefenen van de functie een beroep doet op het probleemoplossend vermogen. De rechtbank ziet in het aangevoerde dan ook geen reden om te oordelen dat de functie medewerker bibliotheek niet geschikt zou zijn voor eiser.
6. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.J. Zippelius, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M. Kool, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 6 september 2018
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 22 september 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3340.
2.Zie bijvoorbeeld een uitspraak van de CRvB van 15 september 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3214.