ECLI:NL:RBGEL:2018:3946

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
13 september 2018
Publicatiedatum
12 september 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 1814
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de hoogte van de belasting en verzoek om integrale kostenvergoeding in belastingzaak

In deze zaak heeft eiseres, een vennootschap onder firma, beroep ingesteld tegen de beslissing van de inspecteur van de Belastingdienst inzake de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM). Eiseres had op aangifte een bedrag van € 174 aan BPM voldaan, maar maakte bezwaar tegen deze voldoening. De inspecteur verklaarde het bezwaar gegrond en verlaagde de BPM tot nihil, waarbij ook belastingrente werd vergoed. Eiseres ging in beroep, onder andere tegen de hoogte van de belasting en vroeg om een integrale kostenvergoeding voor het bezwaar. De rechtbank oordeelde dat het beroep kennelijk ongegrond was, omdat de verschuldigde belasting na bezwaar nihil was. De rechtbank kon niet oordelen over artikel 28c van de Invorderingswet 1990 in deze procedure tegen de inspecteur, en er was geen aanleiding voor een integrale kostenvergoeding, aangezien het bezwaar gericht was tegen de eigen voldoening op aangifte. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door rechter mr. R.A. Eskes, in aanwezigheid van griffier mr. G. van den Berg-Schokker, op 13 september 2018.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Belastingrecht
zaaknummer: AWB 18/1814

uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 13 september 2018

in de zaak tussen

[X] V.O.F., te [Z] , eiseres

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Doetinchem, verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft op aangifte € 174 belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) voldaan.
Bij brief van 7 juli 2016, bij verweerder binnengekomen op 13 juli 2016, heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen deze voldoening.
Bij uitspraak op bezwaar van 22 februari 2018 heeft verweerder het bezwaar gegrond verklaard en de BPM verminderd tot nihil. Daarbij is ook aangegeven dat belastingrente overeenkomstig de bepalingen van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) zal worden vergoed. Verweerder heeft een forfaitaire proceskostenvergoeding toegekend.
Bij brief van 4 april 2018, ingekomen bij de rechtbank op dezelfde datum, heeft eiseres daartegen beroep ingesteld.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht uitspraak zonder zitting.
2. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat zij opkomt tegen de hoogte van de verschuldigde belasting en artikel 28c van de Invorderingswet 1990 (hierna: IW 1990). Ook verzoekt zij om toekenning van een vergoeding van de werkelijke proceskosten.
3. Omdat in de aanhef van het beroepschrift is vermeld dat sprake zou zijn van een pro forma beroepschrift, is eiseres bij brief van 18 april 2018 in de gelegenheid gesteld aanvullende gronden in te dienen. Van die gelegenheid heeft zij geen gebruik gemaakt.
4. Aangezien de verschuldigde belasting na bezwaar nihil bedraagt, is het beroep tegen de hoogte van de belasting kennelijk ongegrond.
5. Voor zover eiseres zich verzet tegen de werking van artikel 28c van de IW 1990, overweegt de rechtbank dat uit jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat de rechtbank niet bevoegd is daarover in een procedure tegen de inspecteur te oordelen (zie Hoge Raad 3 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:341). Deze grond kan in de onderhavige procedure dus tot niets leiden. Ook in zoverre is het beroep kennelijk ongegrond.
6. Ten slotte heeft eiseres niet gemotiveerd waarom in dit geval grond zou bestaan voor toekenning van een integrale proceskostenvergoeding. Hiervoor is op grond van vaste jurisprudentie alleen aanleiding als sprake is geweest van zeer onzorgvuldig handelen van verweerder of het nemen en handhaven van een besluit tegen beter weten in. Van dit laatste is geen sprake, omdat na bezwaar de verschuldigde BPM is verminderd tot nihil. Ook kan uit de aard der zaak geen sprake zijn geweest van zeer onzorgvuldig handelen van verweerder, omdat het bezwaar is gericht tegen de eigen voldoening op aangifte. Eiseres heeft geen gronden aangevoerd waarom niettemin reden zou bestaan voor het toekennen van een integrale kostenvergoeding in bezwaar.
7. Het beroep is kennelijk ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A. Eskes, rechter, in tegenwoordigheid van mr. G. van den Berg-Schokker, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 13 september 2018
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum verzet doen bij de Rechtbank Gelderland, Team belastingrecht, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem. De indiener van het verzet kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.
Bij het doen van het verzet dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het verzetschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het verzetschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen verzet wordt gedaan;
d. de gronden van het verzet.