ECLI:NL:RBGEL:2018:4009

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
18 september 2018
Publicatiedatum
17 september 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 1667
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de uitspraak van de Belastingdienst inzake arbeidskorting voor een in het buitenland wonende belastingplichtige

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 18 september 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een in Costa Rica wonende belastingplichtige, en de inspecteur van de Belastingdienst. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de uitspraak van de Belastingdienst van 8 februari 2018, waarin zijn bezwaar tegen de voor het jaar 2015 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) ongegrond werd verklaard. De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard en de uitspraak op bezwaar vernietigd. De rechtbank oordeelde dat de arbeidskorting voor eiser vastgesteld moest worden op € 1.438, in plaats van de door de Belastingdienst vastgestelde € 834. De rechtbank overwoog dat de berekening van de arbeidskorting moet plaatsvinden op basis van het arbeidsinkomen, zoals gedefinieerd in de Wet IB 2001. Eiser had in 2015 zowel in Nederland als in Costa Rica inkomen genoten, en de rechtbank concludeerde dat de Belastingdienst een beleid hanteerde dat in dit geval afweek van de wet, wat ten nadele van eiser was. De rechtbank heeft de Belastingdienst ook veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.251 en het betaalde griffierecht van € 46 aan eiser te vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen kunnen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Uitspraak

RechtbanK gelderland
Team belastingrecht
zaaknummer: AWB 18/1667
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 september 2018 in de zaak tussen

[X] , wonende te [Z] , eiser(gemachtigde: mr. [gemachtigde] ),

en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Heerlen, verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 8 februari 2018 waarbij het bezwaar van eiser tegen de voor het jaar 2015 opgelegde aanslag (aanslagnummer [000] .H.56.01) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) ongegrond is verklaard.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 september 2018. Namens eiser zijn verschenen de gemachtigde en mr. [A] . Namens verweerder zijn verschenen drs. [gemachtigde] en [B] .

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- draagt verweerder op de aanslag IB/PVV 2015 te verminderen met inachtneming van een arbeidskorting van € 1.438;
- veroordeelt verweerder in de door eiser in bezwaar en beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 1.251;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46 aan eiser te vergoeden.

Overwegingen

1. Eiser is op [2015 1] naar Costa Rica (een niet-EU land) geëmigreerd. Hij heeft tot en met [2015 2] € 64.046 aan loon genoten van [C] BV. Vanaf [2015 1] heeft eiser € 17.362 aan loon genoten van [D] BV. Laatstgenoemde dienstbetrekking is in Costa Rica geweest.
2. Op 10 november 2017 is de definitieve aanslag IB/PVV 2015 opgelegd waarbij de arbeidskorting is vastgesteld op € 834. Volgens eiser moet de arbeidskorting worden vastgesteld op € 1.438.
3. In geschil is de hoogte van de arbeidskorting.
4. Verweerder heeft de berekening van de arbeidskorting als volgt toegelicht:
Het maximum van de arbeidskorting bedraagt € 2.220 maar wordt op grond van artikel 8.11, tweede lid, onderdeel c van de Wet IB 2001 gekort met 4% van het inkomen dat het bedrag van € 49.770 te boven gaat: € 81.408 - € 49.770 = € 31.638 * 4% = € 1.265. Op grond van artikel 3.111, tweede lid, onderdeel b van de Wet IB 2001 wordt de arbeidskorting derhalve berekend op € 2.220 - € 1.265 = € 955.
Het bedrag van € 955 aan arbeidskorting bestaat uit het inkomstenbelasting (IB) deel en het premiedeel:
  • IB deel € 955 * 8,35% / 36,5% = € 219
  • Premiedeel € 955 * 28,15% / 36,5% = € 736.
Op grond van artikel 2.6a van de Regeling Wfsv wordt het premiedeel van de heffingskortingen tijdsevenredig herleid. Eiser was in 2015 300 dagen premieplichtig in Nederland. Dit betekent dat het premiedeel van de arbeidskorting als volgt berekend wordt: € 736 * 300 / 360 = afgerond € 615.
Op grond van artikel 8.11 van de Wet IB 2001 heeft eiser daarom recht op een arbeidskorting van € 219 + € 615 = € 834.
5. Volgens eiser bedraagt de arbeidskorting € 1.438, die als volgt kan worden verklaard:
Het maximum van de arbeidskorting bedraagt € 2.220 maar wordt op grond van artikel 8.11, tweede lid, onderdeel c van de Wet IB 2001 gekort met 4% van het inkomen dat het bedrag van € 49.770 te boven gaat: € 64.046 - € 49.770 = € 14.276 * 4% = € 571. Op grond van artikel 3.111, tweede lid, onderdeel b van de Wet IB 2001 wordt de arbeidskorting derhalve berekend op € 2.220 - € 571 = € 1.649.
Het bedrag van € 1.649 aan arbeidskorting bestaat uit het IB deel en het premiedeel:
  • IB deel € 1.649 * 8,35% / 36,5% = € 377
  • Premiedeel € 1.649 * 28,15% / 36,5% = € 1.272
Op grond van artikel 2.6a van de Regeling Wfsv wordt het premiedeel van de heffingskortingen tijdsevenredig herleid. Eiser was in 2015 300 dagen premieplichtig in Nederland. Dit betekent dat het premiedeel van de arbeidskorting als volgt berekend wordt: € 1.272 * 300 / 360 = afgerond € 1.061.
Op grond van artikel 8.11 van de Wet IB 2001 heeft eiser daarom recht op een arbeidskorting van € 377 + € 1.061 = € 1.438.
6. De rechtbank heeft als volgt overwogen. In artikel 8.11 van de Wet IB 2001 is bepaald dat de arbeidskorting wordt berekend op basis van het arbeidsinkomen. In artikel 8.1, eerste lid, onder e, van de Wet IB 2001 is ‘arbeidsinkomen’ omschreven als ‘het gezamenlijke bedrag van hetgeen door de belastingplichtige met tegenwoordige arbeid is genoten als winst uit een of meer ondernemingen, loon of resultaat uit een of meer werkzaamheden’. Verweerder heeft gesteld dat het begrip ‘arbeidsinkomen’ ruim moet worden opgevat, in die zin dat voor de berekening van de arbeidskorting ook in aanmerking wordt genomen het inkomen dat eiser als buitenlands belastingplichtige heeft genoten. Verweerder heeft verklaard dat voor de berekening van de heffingskortingen het begrip ‘arbeidsinkomen’ een eigen definitie (afwijkend van de inkomstenbelasting) heeft gekregen. Dat volgt uit de uitspraak van Hof ’s-Hertogenbosch van 21 december 2006, ECLI:NL:GHSHE:2006:BA1390, en is beleid geworden. Eiser heeft gesteld dat verweerder daardoor een beleid hanteert dat in dit geval afwijkt van de wet ten nadele van eiser. De rechtbank is van oordeel dat de uitspraak van Hof ’s-Hertogenbosch onvoldoende steun biedt voor het standpunt van verweerder. De uitspraak van Hof ’s-Hertogenbosch komt erop neer dat op het inkomstenbelastingdeel van de arbeidskorting ook recht bestond indien geen gebruik werd gemaakt van het recht om te kiezen het hele jaar te worden behandeld als binnenlandse belastingplichtige. Dat keuzerecht is vervallen met ingang van 2015. Bovendien is die uitspraak gedaan in het licht van een schending van het vrij verkeer van werknemers, terwijl die verdragsschending in dit geval niet speelt omdat Costa Rica een niet-EU land is. Gelet hierop, en gelet op de onweersproken stelling van eiser dat verweerder een beleid hanteert dat ten nadele van eiser afwijkt van de wet, is de rechtbank van oordeel dat de arbeidskorting in dit geval kan worden vastgesteld op de wijze zoals door eiser is berekend. Bij die stand van zaken is niet in geschil dat de arbeidskorting moet worden berekend op € 1.438.
7. Gelet op wat hiervoor is overwogen is het beroep gegrond.
8. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.251 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde van € 249, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 501 en een wegingsfactor 1). Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P. Vaatstra, rechter, in aanwezigheid van mr. R.W.H. van Brandenburg, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 september 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.