ECLI:NL:RBGEL:2018:4704

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
2 november 2018
Publicatiedatum
1 november 2018
Zaaknummer
17/6507
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de toekenning van maatwerkvoorzieningen voor individuele begeleiding onder de Wmo 2015

In deze zaak heeft eiseres, geboren in 1969 in Polen, beroep ingesteld tegen de beslissing van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Apeldoorn, die haar een maatwerkvoorziening voor individuele begeleiding in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) heeft toegekend. Eiseres is van mening dat het aantal toegekende uren onvoldoende is en dat er geen objectief onderzoek is verricht naar haar ondersteuningsbehoefte. De rechtbank Gelderland heeft op 5 november 2018 uitspraak gedaan in deze zaak.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres als gevolg van een auto-ongeval in 2003 blijvende lichamelijke, cognitieve en psychische klachten heeft. Eiseres ontving eerder een indicatie onder de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) voor begeleiding, die is voortgezet onder de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) 2015. De gemeente heeft haar een maatwerkvoorziening toegekend voor zeven uur begeleiding per week, maar eiseres heeft aangegeven dat zij meer uren nodig heeft, vooral omdat haar kinderen niet meer bij haar wonen.

De rechtbank heeft geoordeeld dat het college zorgvuldig heeft gehandeld door de eerdere indicatie onder de AWBZ als uitgangspunt te nemen en dat er geen aanknopingspunten zijn om het aantal uren te verhogen. Eiseres heeft niet mee willen werken aan verder onderzoek, wat het college heeft belemmerd om een beter inzicht te krijgen in haar ondersteuningsbehoefte. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard, omdat de toegekende uren voldoende zijn voor haar zelfredzaamheid en participatie.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Zutphen
Bestuursrecht
zaaknummer: 17/6507

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 november 2018

in de zaak tussen

[naam 1] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. H. Tadema),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Apeldoornte Apeldoorn, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 14 oktober 2016 (het primaire besluit I) heeft verweerder aan eiseres op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) een maatwerkvoorziening verleend door de eerder onder de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) toegekende indicatie voor begeleiding individueel voor zeven uur per week voort te zetten over de periode van 1 mei 2016 tot 1 maart 2017, in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb). Aan deze toekenning zijn voorwaarden verbonden.
Bij brief van 12 december 2016 heeft verweerder het primaire besluit I gewijzigd in die zin dat het toegekende pgb over de periode van 1 mei 2016 tot en met 28 februari 2017 alsnog beschikbaar wordt gesteld bij de Sociale Verzekeringsbank (SVB).
Bij besluit van 27 februari 2017 (het primaire besluit II) heeft verweerder de periode waarover de maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb is toegekend, verlengd tot 1 juni 2017.
Bij besluit van 30 juni 2017 (het primaire besluit III) heeft verweerder de periode waarover de maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb is toegekend, verlengd tot 1 juni 2018.
Bij besluit van 3 november 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de primaire besluiten I tot en met III ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 september 2018. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Tevens is aanwezig [naam 2] , tolk in de Poolse taal en [naam 3] , de dochter van eiseres. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door M.N. Degeling en G. Pos.

Overwegingen

1.1.
Eiseres, geboren op [geboortedatum] 1969 in Polen, heeft als gevolg van een auto-ongeval eind
2003 letsel opgelopen aan hoofd, nek, schouder, rug en gebit. Daardoor heeft zij blijvende lichamelijke, cognitieve en psychische klachten. Eiseres spreekt geen Nederlands. Aan eiseres is van 12 juni 2013 tot 11 juni 2028 een indicatie afgegeven door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) ingevolge de AWBZ voor begeleiding individueel, klasse 3 (4-6,9 uur per week) in de vorm van een pgb. Hetzelfde is toegekend voor persoonlijke verzorging. De begeleiding is toegekend voor ondersteuning bij de planning van activiteiten en hulp bij praktische vaardigheden
.Met dit pgb betaalt eiseres de begeleiding die zij op grond van een zorgovereenkomst krijgt van de Pools sprekende [naam 4] . De indicatie voor begeleiding individueel in de vorm van een pgb is op grond van overgangsrecht voortgezet onder de Wmo 2015 tot en met 30 april 2016
.Vanaf 15 januari 2016 woont eiseres alleen in haar woning. Haar dochter, die bij haar woonde, is toen verhuisd
.
1.2.
In het kader van een herindicatie is op 25 januari 2016 en op 12 april 2016 door
WMO-consulenten een gesprek gevoerd met eiseres, haar dochter en [naam 4] . Op 2 juni 2016 heeft op verzoek van verweerder een huisbezoek plaatsgevonden bij eiseres door arts E. Wannee van TriviumPlus die daarna en na ontvangst van medische informatie van eiseres en na dossieronderzoek te hebben verricht, een sociaal medisch advies heeft opgesteld, vastgelegd in een rapport van 11 augustus 2016. Op basis van dit sociaal medisch advies, de inhoud van de gesprekken, een door eiseres aangeleverde daginvulling en aangeleverd medisch belastbaarheidsonderzoek van 9 april 2015, opgemaakt door verzekeringsarts Buurman, heeft verweerder op 17 augustus 2016 een ondersteuningsplan opgesteld. Daarin is geconcludeerd dat eiseres ondersteuning nodig heeft op het gebied van het plannen en structureren van de week, op het gebied van communicatieve en sociale zelfredzaamheid en op het gebied van nieuwe situaties. Vervolgens is geconcludeerd dat een maatwerkvoorziening Begeleiding medium voor drie uur per week in de vorm van ondersteuning in natura over de periode van 1 september 2016 tot en met 31 augustus 2018 passend is. Voor de periode van 1 mei 2016 tot en met 31 augustus 2016 is een overbruggingsperiode voorgesteld in verband met het instellen van een onderzoek naar de mate van zelfredzaamheid van eiseres en het naar aanleiding daarvan opnieuw beoordelen van haar ondersteuningsbehoefte. Voor deze overbruggingsperiode is begeleiding voor vier uur per week in de vorm van een pgb voorgesteld. Op 25 augustus 2016 heeft eiseres aangegeven niet akkoord te zijn met dit ondersteuningsplan. Hierna is de besluitvorming gevolgd zoals onder het procesverloop weergegeven.
2. Verweerder heeft bij het primaire besluit I een maatwerkvoorziening toegekend gelijk aan de onder de AWBZ toegekende indicatie om duidelijkheid te kunnen verkrijgen over de medische situatie van eiseres en om te kunnen beoordelen welke concrete individuele begeleiding eiseres nodig heeft. Daarom heeft verweerder aan dit primaire besluit onder meer de voorwaarde verbonden dat eiseres meewerkt aan een nader medisch onderzoek. Het sociaal medisch advies van 11 augustus 2016 gaf namelijk onvoldoende concrete antwoorden op de gestelde vragen over de persoonlijke en medische situatie van eiseres. Omdat deze concrete antwoorden daarna ook niet zijn gegeven, eiseres haar stelling in bezwaar dat zij 2,5 uur extra begeleiding per dag nodig heeft omdat haar dochter met ingang van 15 januari 2016 is verhuisd niet nader heeft onderbouwd en zij ook niet wilde meewerken aan een aanvullend onderzoek, heeft verweerder niet kunnen vaststellen of eiseres meer ondersteuning per week nodig heeft door het vertrek van haar dochter. Verweerder heeft verder van belang geacht dat de verklaring van eiseres tijdens het huisbezoek niet in lijn is met wat eiseres in haar daginvulling heeft aangegeven en wat in de aanvraag van eiseres voor een Europese gehandicaptenparkeerkaart is vermeld. Gelet hierop en op het sociaal medisch advies van 11 augustus 2016 zijn er onduidelijkheden over de participatie van eiseres en het verplaatsen van eiseres in en buiten haar woning en dus over de daarvoor benodigde begeleiding. Verweerder heeft dus door toedoen van eiseres zelf niet kunnen vaststellen dat de zeven uur die eiseres nu ontvangt, onvoldoende is. Gelet hierop en op het door eiseres overgelegde taken- en urenoverzicht en de zorgovereenkomst waaruit volgt dat één uur per dag aan begeleiding voor eiseres meer dan voldoende is, heeft verweerder aansluiting gezocht bij de eerdere CIZ-indicatie en het aantal van zeven uur per week telkens gehandhaafd. Bij het bestreden besluit heeft verweerder dit zorgvuldig en redelijk en billijk geacht. Uit de door eiseres toegezonden brieven blijkt niet welke ondersteuning zij concreet, naast de al toegekende zeven uur, nodig denkt te hebben. Sommige aangedragen zaken vallen bovendien onder persoonlijke verzorging waarvoor eiseres een beroep kan doen op de Zorgverzekeringswet (Zvw). Omdat eiseres niet wil meewerken aan nader (medisch) onderzoek, kan niet meer dan zeven uur per week worden toegekend.
Ontvankelijkheid beroep
3. De periodes waarover maatwerkvoorzieningen zijn toegekend in de primaire besluiten I tot en met III zijn al verstreken. Eiseres heeft echter wel een procesbelang bij de beoordeling van het beroep, omdat er in bezwaar gevraagd is om een vergoeding van de proceskosten. Eiseres is dan ook ontvankelijk in het beroep.
Inhoudelijk
4.1.
Eiseres stelt dat verweerder door het handhaven van de zeven uur per week er ten onrechte geen rekening mee heeft gehouden dat destijds, bij de toekenning van de zeven uur onder de AWBZ, haar dochter en zoon nog thuis woonden en eiseres van hen ook individuele begeleiding ontving. De besluiten van verweerder berusten dan ook niet op een objectief onderzoek naar de tijd die eiseres nodig heeft voor ondersteuning. Vanaf het moment dat haar zoon en dochter niet meer bij haar wonen heeft eiseres, in plaats van één uur per dag, twee uur en 35 minuten per dag nodig aan individuele begeleiding in de vorm van een pgb. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft eiseres verwezen naar de door haar opgestelde dagplanning. Dat verweerder over onvoldoende informatie zou beschikken is niet aan eiseres te wijten, maar aan de omstandigheid dat de arts die de sociaal medische adviezen heeft opgesteld, niet concreter kon worden. De medische situatie van eiseres is altijd hetzelfde gebleven.
4.2.
Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat hij niet concreet heeft kunnen krijgen wat er voorheen onder de AWBZ door de dochter en zoon van eiseres aan individuele begeleiding werd verleend. Verweerder heeft tevens toegelicht dat er, in het kader van een herindicatie in verband met het aflopen van de bij het primaire besluit III toegekende maatwerkvoorziening, wel een nader medisch onderzoek heeft plaatsgevonden maar dit nog steeds niet is geconcretiseerd. Bovendien blijft er onduidelijkheid bestaan over hoe vaak eiseres buiten komt. Om deze onduidelijkheid weg te kunnen nemen is het nodig dat een gesprek met eiseres bij haar thuis plaatsvindt. De door eiseres opgestelde dagplanning biedt volgens verweerder ook geen aanknopingspunten om meer maatwerk te kunnen leveren omdat daarin de persoonlijke verzorging en individuele begeleiding door elkaar lopen. Ook daarvoor was een gesprek met eiseres bij haar thuis zinvol geweest, maar eiseres wilde ook daar niet aan meewerken. Hier komt nog bij dat eiseres ook huishoudelijke hulp ontvangt en de aanbieder op dit gebied dezelfde is als de aanbieder op de gebieden van persoonlijke verzorging en individuele begeleiding. Dit maakt het nog belangrijker om helder te krijgen hoeveel uur nodig is per aandachtsgebied.
4.3.
In geschil is of de door verweerder toegekende zeven uur aan individuele begeleiding over de periode van 1 mei 2016 tot 1 juni 2018 voldoende is om een passende bijdrage te kunnen leveren aan de zelfredzaamheid of participatie van eiseres.
4.4.
De rechtbank stelt voorop dat de Centrale Raad van Beroep (CRvB) in de uitspraak van 21 maart 2018 [1] over de door het college van burgemeester en wethouders te volgen stappen in het kader van een te nemen besluit over maatschappelijke ondersteuning, het volgende heeft geoordeeld:

Uit artikel 3:2 van de Awb in samenhang met de artikelen 2.3.2 en 2.3.5 van de Wmo 2015 vloeit voort dat het college voldoende kennis dient te vergaren over de voor het nemen van een besluit over maatschappelijke ondersteuning van belang zijnde feiten en omstandigheden en af te wegen belangen. Dit brengt met zich dat wanneer bij het college melding wordt gedaan van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning het college allereerst moet vaststellen wat de hulpvraag is. Vervolgens zal het college moeten vaststellen welke problemen worden ondervonden bij de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie, dan wel het zich kunnen handhaven in de samenleving. Eerst wanneer die problemen voldoende concreet in kaart zijn gebracht, kan worden bepaald welke ondersteuning naar aard en omvang nodig is om een passende bijdrage te leveren aan de zelfredzaamheid of participatie van de ondersteuningsvrager, onderscheidenlijk het zich kunnen handhaven in de samenleving. Uit artikel 2.3.2, vierde lid, aanhef en onder b, c en f, van de Wmo 2015 in samenhang met het derde en vierde lid van artikel 2.3.5 vloeit voort dat het onderzoek er vervolgens op gericht moet zijn of en in hoeverre de eigen mogelijkheden, gebruikelijke hulp, mantelzorg, ondersteuning door andere personen uit het sociale netwerk en voorliggende (algemene) voorzieningen de nodige hulp en ondersteuning kunnen bieden. Slechts voor zover die mogelijkheden ontoereikend zijn dient het college een maatwerkvoorziening te verlenen. Voor zover het onderzoek naar de nodige ondersteuning specifieke deskundigheid vereist zal een specifiek deskundig oordeel en advies niet kunnen ontbreken”.
4.5.
Gelet op het voorgaande zal verweerder, om de volledige ondersteuningsbehoefte van de ondersteuningsvrager in kaart te kunnen brengen, eerst moeten onderzoeken wat de ondersteuningsbehoefte per afzonderlijke hulpvraag is (in uren, intensiteit en frequentie). Verweerder heeft dit onderzocht door middel van gesprekken met eiseres, haar dochter en de heer [naam 4] . Daarnaast heeft verweerder de door eiseres aangeleverde dagplanning en medische informatie in het onderzoek betrokken en heeft verweerder een medisch adviseur een advies op laten stellen. Dit advies hield in dat eiseres op bijna alle gebieden een ondersteuningsbehoefte heeft. Verweerder heeft geprobeerd om de medisch adviseur dit te laten concretiseren, maar ook in een aanvullend rapport is dat niet nader geconcretiseerd. Verweerder heeft zorgvuldig gehandeld door daarna eiseres te vragen om mee te werken aan een aanvullend onderzoek en nog een huisbezoek om zo alsnog de benodigde concretisering te kunnen bewerkstelligen. Dit geldt temeer vanwege de door verweerder genoemde discrepanties tussen de verklaring van eiseres tijdens het huisbezoek, hetgeen eiseres in haar daginvulling heeft aangegeven en wat in de aanvraag van eiseres voor een Europese gehandicaptenparkeerkaart is vermeld. Zo heeft eiseres bij het huisbezoek op 2 juni 2016 verklaard dat zij nagenoeg volledig bedlegerig is en het ene half jaar boven en het andere beneden verblijft, terwijl in de dagplanning staat dat zij iedere week op zondag naar de kerk gaat (en dus, als ze boven verblijft, iedere week de trap neemt). Verder heeft eiseres bij de aanvraag van de Europese gehandicaptenparkeerkaart aangegeven dat ze geen lange afstanden kan afleggen en de trap niet kan gebruiken, terwijl [naam 4] heeft aangegeven dat de parkeerkaart belangrijk voor eiseres is zodat ze buiten komt en dat zij één tot twee keer per week naar buiten gaat voor winkelbezoek. Dat eiseres heeft geweigerd om mee te werken aan nader onderzoek en huisbezoek volgt ook uit een in de gedingstukken opgenomen e-mailbericht van eiseres van 25 mei 2017 en uit het verslag van de hoorzitting van 19 september 2017 waarin eiseres aangeeft alleen nog schriftelijk op vragen te willen antwoorden. De rechtbank volgt eiseres dan ook niet in het gestelde dat haar op dit punt geen verwijt valt te maken.
Ook in de dagplanning waar eiseres naar heeft verwezen heeft verweerder niet de benodigde concretisering kunnen vinden, omdat daarin, zoals verweerder terecht heeft aangegeven, persoonlijke verzorging en individuele begeleiding door elkaar lopen.
Verder heeft eiseres haar stelling dat de zoon en/of dochter van eiseres ook individuele begeleiding aan eiseres hebben verleend, niet onderbouwd. Ook uit de gedingstukken blijkt niet dat bij de toekenning van de AWBZ-indicatie in 2013 rekening is gehouden met door de zoon en/of dochter van eiseres verleende individuele begeleiding.
4.6.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder een zorgvuldig onderzoek heeft verricht en terecht aansluiting heeft gezocht bij de onder de AWBZ toegekende indicatie. Er bestonden voor verweerder geen aanknopingspunten om van meer dan die zeven uur uit te gaan, omdat medisch onderzoek niet heeft geleid tot concretisering van de ondersteuningsbehoefte, omdat eiseres niet mee wilde werken aan verder onderzoek en omdat een onderbouwing hiervoor in de gedingstukken ontbreekt. Bovendien is niet in geschil dat de medische situatie van eiseres vanaf de toegekende AWBZ-indicatie niet is gewijzigd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de door verweerder toegekende zeven uur aan individuele begeleiding over de periode van 1 mei 2016 tot 1 juni 2018 in de vorm van een pgb een passende bijdrage levert aan de zelfredzaamheid of participatie van eiseres.
5. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W.C.A. Bruggeman, rechter, in tegenwoordigheid van mr. N. ter Horst, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 5 november 2018
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.