In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 5 februari 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen Maatschap [X] en de ontvanger van de Belastingdienst kantoor Heerlen. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen betekeningskosten die in rekening waren gebracht na het ontvangen van een dwangbevel, ondanks het feit dat er uitstel van betaling was verleend. De rechtbank oordeelde dat het bezwaar van eiseres ten onrechte niet-ontvankelijk was verklaard door verweerder, aangezien eiseres ten tijde van de indiening van het bezwaar belang had bij de kosten. De rechtbank verklaarde de beroepen gegrond, vernietigde de uitspraken op bezwaar en kende een kostenvergoeding toe aan eiseres. De rechtbank benadrukte dat de gang van zaken rondom de verwerking van het uitstel van betaling en de behandeling van het bezwaar niet de zorgvuldigheid vertoonde die van een overheidsorgaan verwacht mag worden. De vervolgingskosten waren inmiddels door de inspecteur al teruggebracht tot nihil, waardoor de rechtbank alleen het bezwaar gegrond kon verklaren en een kostenvergoeding kon toekennen. De rechtbank veroordeelde verweerder tot het vergoeden van de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.331, inclusief griffierecht van € 333.