ECLI:NL:RBGEL:2018:51

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
8 januari 2018
Publicatiedatum
8 januari 2018
Zaaknummer
05/066995-17
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een militair tot werkstraf wegens mishandeling met zwaar lichamelijk letsel

Op 8 januari 2018 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak tegen een militair, die werd beschuldigd van mishandeling met zwaar lichamelijk letsel als gevolg. De verdachte heeft op 26 januari 2017 tijdens een militaire opleiding in Den Helder een sliding/tackle gemaakt op het been van een collega, wat resulteerde in een gescheurde voorste kruisband en een scheur in de buitenmeniscus van het linkerknie van het slachtoffer. De militaire kamer heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk mishandelend heeft gehandeld, waarbij sprake was van voorwaardelijk opzet. De verdediging voerde aan dat strafvervolging niet opportuun was, maar de militaire kamer oordeelde dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in de vervolging, gezien de ernstige gevolgen voor het slachtoffer.

De militaire kamer heeft de verklaringen van de aangever, getuigen en de verdachte beoordeeld. De aangever heeft verklaard dat hij door de sliding/tackle van de verdachte hevige pijn voelde en op de grond viel. De getuige bevestigde dat de verdachte een sliding/tackle heeft uitgevoerd. De militaire kamer oordeelde dat de verdachte met kracht en opzettelijk heeft gehandeld, wat leidde tot zwaar lichamelijk letsel bij de aangever. De verdachte werd veroordeeld tot een werkstraf van 40 uur, zonder voorwaarden, en de militaire kamer hield rekening met de omstandigheden waaronder het feit was gepleegd, evenals de gevolgen voor de verdachte, die zijn baan bij het ministerie van Defensie had verloren.

Daarnaast heeft de militaire kamer de vordering van de benadeelde partij, het slachtoffer, beoordeeld. De vordering tot schadevergoeding werd gedeeltelijk toegewezen, waarbij de militaire kamer oordeelde dat de verdachte aansprakelijk was voor de schade die het slachtoffer had geleden als gevolg van het bewezen verklaarde feit. De militaire kamer heeft de hoogte van de schadevergoeding gematigd en de wettelijke rente toegewezen. De uitspraak benadrukt de ernst van de mishandeling en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer, evenals de verantwoordelijkheden van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/066995-17
Datum uitspraak : 08 januari 2018
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige militaire kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1997 te [geboorteplaats] (Brazilië),
wonende te [adres]
raadsvrouw: mr. L. Korfker, advocaat te IJmuiden.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 18 december 2017 en 27 december 2017.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 26 januari 2017 te Den Helder, opzettelijk mishandelend, komende van achteren, een sliding/tackel heeft gemaakt op/tegen een been/benen van [slachtoffer] , tengevolge waarvan deze [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, een gescheurde voorste kruisband en/of een scheur in de buitenminiscus van het linkerknie heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 26 januari 2017 te Den Helder grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig, onachtzaam en/of nalatig komende van achteren, een sliding/tackel heeft gemaakt op een been/de benen, waardoor het aan zijn schuld te wijten is geweest dat [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten een scheur in de voorste kruisband en/of een
scheur in de buitenminiscus van het linkerbeen, heeft bekomen, althans zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening van de ambts- of beroepsbezigheden van deze was ontstaan.

2.Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie

Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft naar voren gebracht dat strafvervolging in deze zaak niet opportuun is. De zaak heeft voor zowel verdachte als aangever al ernstige gevolgen gehad, en het strafrecht zou niets aan deze zaak toevoegen. Gelet op deze omstandigheden moet het Openbaar Ministerie volgens de verdediging niet-ontvankelijk worden verklaard.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie wel ontvankelijk is, gelet op de ernstige gevolgen die deze zaak voor aangever heeft gehad, en gelet op de juridische vragen die over het ten laste gelegde beantwoord moeten worden.
Beoordeling door de militaire kamer
Om te kunnen beoordelen of het Openbaar Ministerie ten onrechte het opportuniteitsbeginsel niet heeft toegepast, houdt de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2017:2795) als maatstaf aan of geen redelijk handelend lid van het Openbaar Ministerie heeft kunnen oordelen dat met de vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kon zijn, zodat sprake zou zijn van een zodanige, aperte onevenredigheid van de vervolgingsbeslissing dat de (verdere) vervolging onverenigbaar is met het verbod van willekeur. De militaire kamer overweegt in deze zaak dat aan deze maatstaf niet wordt voldaan. Immers, enerzijds heeft aangever van het ten laste gelegde ernstige gevolgen ondervonden, waardoor hij een belang heeft bij strafrechtelijke afdoening, en anderzijds is van belang dat een onafhankelijke rechter een oordeel uitspreekt over deze zaak, nu op sommige punten wisselende verklaringen zijn afgelegd. De militaire kamer komt daarom tot het oordeel dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is.
3. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte integraal dient te worden vrijgesproken. Hiertoe is allereerst naar voren gebracht dat niet is komen vast te staan dat verdachte een sliding of een tackle heeft gemaakt, maar dat het om een veeg ging en dat aangever vervolgens ongelukkig op de grond terecht is gekomen. Daarnaast had verdachte geen (voorwaardelijk) opzet op het toebrengen van pijn of letsel bij aangever, en is hij ook niet aanmerkelijk onvoorzichtig geweest, omdat er onderling veel gestoeid werd op de kazerne.
Beoordeling door de militaire kamer
Aangever [slachtoffer] heeft verklaard dat hij op 26 januari 2017 samen met verdachte en getuige [getuige] door de gang liep op de Erfprinskazerne te Den Helder. Plotseling werd hij vanaf de achterkant, tegen de achterkant van zijn linkerknie geschopt. Hij voelde een hevige pijnscheut door zijn knie gaan. Hij is hierdoor op de grond gevallen en voelde toen nog iets kraken in zijn knie. [2]
Getuige [getuige] heeft verklaard dat hij samen met verdachte achter aangever liep. Verdachte zei lachend tegen getuige: “Zal ik een sliding doen of niet?” Vervolgens ging verdachte joggend naar aangever toe. Hij sprong, strekte zijn been, en raakte toen de achterkant van de linkerknie van aangever. Hij maakte een soort sliding of een tackle. Verdachte droeg hierbij hoge werkschoenen. [3]
Verdachte heeft verklaard dat hij, van achteren komend, een aantal snelle passen heeft gemaakt naar aangever toe, zijn hand op de schouder van aangever heeft gelegd, en vervolgens een ‘veeg’ tegen een been van aangever heeft gemaakt, waardoor aangever is komen te vallen. [4]
De militaire kamer is van oordeel dat uit de verklaringen van aangever, van de getuige [getuige] en van verdachte op overtuigende wijze volgt dat verdachte een beweging met min of meer gestrekt been richting aangever heeft gemaakt, waardoor aangever tegen de linkerknie werd geraakt en op de grond is gevallen. Een dergelijke beweging merkt de militaire kamer aan als een ‘sliding’ of ‘tackle’.
Verdachte heeft ter terechtzitting aangevoerd dat hij aangever niet meer dan een ‘veeg’ heeft gegeven, waarbij hij in het midden laat welk been door hem werd geraakt. De militaire kamer
is van oordeel dat deze verklaring van verdachte hier onbesproken kan blijven nu deze niet kan worden aangemerkt als een duidelijk en door argumenten geschraagd standpunt. Evenmin is sprake van een ondubbelzinnige conclusie.
De militaire kamer is voorts van oordeel dat aangever door de ‘sliding’ of ‘tackle’ van verdachte pijn en letsel heeft opgelopen.
Opzet
Vervolgens dient de militaire kamer te beoordelen of verdachte opzet had op het toebrengen van pijn en letsel bij aangever. Hiertoe overweegt de militaire kamer allereerst dat niet van ‘boos opzet’ bij verdachte is gebleken. Wel is de militaire kamer van oordeel dat er sprake is van voorwaardelijk opzet.
Verdachte is met versnelde pas naar aangever gelopen, heeft hem van achteren benaderd en heeft toen, met geschoeide voet, een ‘sliding’/‘tackle’ op de achterkant van de knie van aangever gemaakt. Gelet op de pijn die aangever direct hierna voelde, moet dit met kracht zijn gegaan. Daarbij komt dat aangever volstrekt niet de inzet van de ‘sliding’/‘tackle’ door verdachte heeft zien aankomen of anderszins erop was voorbereid dat hij zo een aanval kon verwachten. Gelet op voornoemde omstandigheden acht de militaire kamer de kans op pijn of letsel als gevolge van de gedraging van verdachte aanmerkelijk. Blijkens de aard van de gedraging, en dan met name de versnelde pas richting aangever en de kracht waarmee dit alles is gegaan, kan het ook niet anders zijn dan dat verdachte deze aanmerkelijke kans op pijn of letsel bewust heeft aanvaard. Dat verdachte vooral wilde stoeien staat hier niet aan in de weg.
Zwaar lichamelijk letsel
Aangever had na het incident een scheur in zijn voorste kruisband en in zijn buitenmeniscus. [5] Op 13 maart 2017 heeft aangever verklaard dat zijn meniscus terug is gehecht, en dat hij voor zijn gescheurde kruisband weer terug moest naar het ziekenhuis. De arts had hem verteld dat het herstel ongeveer een jaar gaat duren. Aangever had een brace en liep op krukken. Hij gebruikte een rolstoel indien hij naar buiten ging. Hij mocht niet lopen op zijn been en voelde dagelijks nog pijn. [6] Uit een schriftelijke verklaring van de fysiotherapeut, die aan de vordering van aangever als benadeelde partij is toegevoegd, volgt dat aangever vanaf 20 maart 2017 tot en met 14 augustus 2017 in totaal 41 keer in behandeling bij de fysiotherapeut is geweest in verband met een scopie linkerknie, een meniscopexie en VKB. Tussen 19 en 24 april 2017 had aangever volgens de fysiotherapeut ook een operatie, namelijk een VKB-reconstructie. Na augustus 2017 is aangever gaan revalideren bij een andere instantie. [7] Het is de militaire kamer ambtshalve bekend dat met VKB ‘voorste kruisband’ wordt bedoeld.
Voor beantwoording van de vraag of er bij aangever sprake is van zwaar lichamelijk letsel, neemt de militaire kamer in aanmerking dat aangever in ieder geval twee operaties (waaronder een inkijkoperatie) heeft moeten ondergaan, dat hij voor lange tijd last had van pijn aan zijn knie en ook niet (goed) kon lopen, en dat zijn herstel ongeveer een jaar zal duren. Gelet hierop merkt de militaire kamer dit letsel, namelijk een gescheurde voorste kruisband en buitenmeniscus, als zwaar lichamelijk letsel aan.
De militaire kamer heeft, gelet op het vorenstaande, de overtuiging dat het primair ten laste gelegde kan worden bewezen.

4.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de militaire kamer is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks26 januari 2017 te Den Helder, opzettelijk mishandelend, komende van achteren, een sliding/tackle heeft gemaakt
op/tegen een been
/benenvan [slachtoffer] , ten gevolge waarvan deze [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten een gescheurde voorste kruisband en
/ofeen scheur in de buitenmeniscus van de linkerknie heeft bekomen en
/ofpijn heeft ondervonden.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Mishandeling, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft.

6.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

7.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

8.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot het verrichten van 80 uren werkstraf, waarvan 40 uur voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht, met toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, geen straf op te leggen, onder meer omdat verdachte ten gevolge van dit feit ontslagen is bij het ministerie van Defensie.
Beoordeling door de militaire kamer
De militaire kamer heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op het uittreksel uit het justitieel documentatieregister, gedateerd 9 november 2017.
De militaire kamer heeft bij de straftoemeting in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft, naar eigen zeggen als grap, een sliding/tackle gemaakt tegen de knie van het slachtoffer. Hierdoor heeft het slachtoffer fors letsel opgelopen. Het slachtoffer heeft veel pijn aan zijn knie gehad, maandenlang niet (goed) kunnen lopen en lang moeten revalideren. De militaire kamer neemt het verdachte dan ook erg kwalijk dat hij dit feit heeft gepleegd, zonder rekening te houden met de gevolgen die het voor aangever zou kunnen hebben. Gelet op de ernst van het feit en de gevolgen, acht de militaire kamer het niet passend om artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht toe te passen.
Anderzijds weegt de militaire kamer ook mee dat verdachte geen boos opzet had op het letsel van het slachtoffer. Het is voor de militaire kamer duidelijk dat verdachte deze afloop niet had gewild en zelf ook erg is geschrokken van het letsel van het slachtoffer. Daarnaast houdt de militaire kamer er rekening mee dat het strafbare feit plaatsvond in een atmosfeer waarin het niet ongebruikelijk was om met elkaar te stoeien en dat aan verdachte voor dit feit ontslag is verleend. Tot slot neemt de militaire kamer in aanmerking dat verdachte nog niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen.
Alles overziende acht de militaire kamer een werkstraf voor de duur van 40 uur passend en geboden. De militaire kamer zal hier geen voorwaarden aan verbinden, nu de militaire kamer het recidiverisico laag acht en het aannemelijk is dat het hier om een eenmalig incident ging.
8a. De beoordeling van de civiele vordering, alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het bewezenverklaarde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 11.625,82.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering voor wat betreft de persoonlijke verzorging niet-ontvankelijk te verklaren, nu deze schade onvoldoende is onderbouwd. Daarnaast heeft de officier van justitie verzocht de immateriële schade te matigen. Voor het overige heeft de officier van justitie verzocht de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen, met toewijzing van de wettelijke rente. Tevens heeft de officier van justitie de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht gevorderd.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair verzocht de vordering niet-ontvankelijk te verklaren, vanwege de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de verdediging voor wat betreft de post persoonlijke verzorging verzocht dit niet-ontvankelijk te verklaren, nu niet is komen vast te staan dat de benadeelde partij deze schade daadwerkelijk heeft geleden. Ook heeft de verdediging verzocht de vordering wat betreft de kosten voor de huur van de krukken niet-ontvankelijk te verklaren, omdat verdachte van de benadeelde partij had begrepen dat hij deze kosten van het ministerie van Defensie vergoed kreeg. De verdediging heeft verzocht de reiskosten naar de fysiotherapeut en het ziekenhuis niet-ontvankelijk te verklaren, omdat zijn moeder deze kosten heeft gemaakt, en niet duidelijk is dat verdachte deze schade heeft geleden. Tot slot heeft de verdediging verzocht de immateriële schade te matigen, nu dit alleen voor het fysieke letsel kan worden toegekend, en in zaken met soortgelijke schade een veel lager bedrag is toegekend.
Beoordeling door de militaire kamer
Naar het oordeel van de militaire kamer is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen schade heeft geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is.
Ten aanzien van de hoogte van de gevorderde en toe te wijzen schade oordeelt de militaire kamer als volgt.
Wat betreft de schade die is gevorderd wegens persoonlijke verzorging, overweegt de militaire kamer dat onvoldoende is onderbouwd dat de benadeelde partij deze schade rechtstreeks heeft geleden ten gevolge van het strafbare feit. Er blijkt niet meer dan dat de moeder van de benadeelde partij deze schade heeft geleden. De huur van de krukken en de kosten voor de medicijnen kan verdachte declareren bij het ministerie van Defensie, zoals bij de militaire kamer ambtshalve bekend is. De militaire kamer verklaart deze delen van de vordering om voornoemde redenen niet-ontvankelijk.
Wat betreft de reiskosten naar de fysiotherapeut overweegt de militaire kamer dat de benadeelde partij deze schade rechtstreeks ten gevolge van het strafbare feit heeft geleden, nu hij vanwege zijn letsel iemand nodig had die hem naar de afspraken bracht. De militaire kamer zal de kosten hiervoor wel halveren. De moeder van verdachte is namelijk voor deze afspraak van een half uur telkens heen en weer gereden, in plaats van tijdens de afspraak te blijven wachten. De noodzaak voor dat heen en weer rijden is niet aannemelijk gemaakt. Vanwege de schade-beperkingsplicht die de benadeelde partij heeft, mag dit niet voor rekening van verdachte komen. De militaire kamer zal daarom vergoeding van de reiskosten tot een bedrag van € 22,96 toekennen en het overige niet-ontvankelijk verklaren. De reiskosten die zijn gemaakt voor afspraken in het ziekenhuis zal de militaire kamer ook voor vergoeding in aanmerking brengen, nu ook deze kosten zijn gemaakt als rechtstreeks gevolg van het strafbare feit. Dit betreft een bedrag van € 10,92.
Wat betreft de vordering tot immateriële schadevergoeding overweegt de militaire kamer dat het gevorderde schadebedrag voor matiging in aanmerking komt. Daarbij is aansluiting gezocht bij toegekende schadevergoedingen in min of meer vergelijkbare zaken. Hierbij overweegt de militaire kamer nog dat uit de stukken weliswaar volgt dat bij de benadeelde partij sprake is van fysiek letsel, maar dat onvoldoende is onderbouwd dat hij ook psychische gevolgen door het feit heeft opgelopen. In de vordering is geen onderscheid gemaakt tussen deze twee soorten schade. De militaire kamer zal volstaan met vergoeding van een bedrag van € 800,- wegens immateriële schade. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard.
Het deel van de vordering dat niet-ontvankelijk is, kan de benadeelde partij slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De militaire kamer zal hierbij ook vergoeding van de gevorderde wettelijke rente toekennen en een schadevergoedingsmaatregel opleggen. De wettelijke rente van de reiskosten zal worden toegewezen vanaf de datum van de terechtzitting, zijnde 18 december 2017, nu niet duidelijk is wanneer de reiskosten voor het ziekenhuis zijn gemaakt. De wettelijke rente over de vergoeding wegens immateriële schade zal worden toegewezen vanaf 26 januari 2017, zijnde de datum van het bewezen verklaarde feit.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 24c, 36f en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De meervoudige militaire kamer:
 verklaart bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
werkstrafgedurende
40 uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 20 (twintig) dagen;
de beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] :
  • veroordeelt verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde tot betaling van
  • verklaart de
  • legt aan veroordeelde de
  • bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.C. Quak (voorzitter) en mr. J.B.J. Driessen, rechters, en Kolonel mr. H.C.M. Snellen, militair lid, in tegenwoordigheid van mr. L. Ruizendaal-van der Veen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 08 januari 2018.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door wachtmeester 1e klasse der Koninklijke Marechaussee [verbalisant] , van Koninklijke Marechaussee, district West, brigade Noord-Holland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL27WN/17-018091, gesloten op 19 maart 2017 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer] , p.8.
3.Proces-verbaal van verhoor [getuige] , p.18.
4.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 18 december 2017.
5.Aanvraagformulier medische informatie [slachtoffer] , p.16.
6.Proces-verbaal, p.36.
7.Een schriftelijk bescheid, te weten bijlage 10 bij de vordering benadeelde partij [slachtoffer] .