In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 30 november 2018 uitspraak gedaan in een geschil over de vraag of eiseres in aanmerking komt voor de bedrijfsopvolgingsfaciliteit van artikel 35b van de Successiewet 1956. De zaak betreft een aanslag schenkbelasting die aan eiseres is opgelegd door de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Zwolle, voor het jaar 2016. Eiseres heeft tijdig beroep ingesteld tegen de handhaving van deze aanslag. Tijdens de zitting op 7 september 2018 zijn eiseres en haar echtgenoot verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde en een advocaat. De inspecteur werd vertegenwoordigd door meerdere gemachtigden.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de vennootschap [H] B.V. voornamelijk actief is in het verhuren van garageboxen en bedrijfsruimten, en dat de activiteiten van de vennootschap niet meer zijn dan normaal vermogensbeheer. De rechtbank concludeert dat de omvang van de vastgoedportefeuille en de incidentele projectontwikkeling niet voldoende zijn om te spreken van een materiële onderneming. Eiseres heeft niet aangetoond dat het rendement van [H] B.V. hoger is dan dat van normaal vermogensbeheer. De rechtbank verwijst naar een eerdere uitspraak waarin is geoordeeld dat [H] B.V. op 1 januari 2015 geen materiële onderneming dreef. Gezien deze overwegingen heeft de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond verklaard en de bedrijfsopvolgingsfaciliteit niet toegepast. Er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.