ECLI:NL:RBGEL:2018:726

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
15 februari 2018
Publicatiedatum
19 februari 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 4353
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de indicatie voor huishoudelijke hulp op basis van de Wmo 2015 en de noodzaak van objectief onderzoek

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 15 februari 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die ondersteuning bij huishoudelijke hulp aanvraagt, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Arnhem, dat de indicatie voor deze hulp heeft vastgesteld. Eiseres ontving aanvankelijk 6 uur en 50 minuten per week aan huishoudelijke hulp, maar deze indicatie is stapsgewijs afgebouwd naar 2 uur per week, bestaande uit 105 minuten zwaar huishoudelijk werk en 15 minuten wasverzorging. Eiseres betwist de toereikendheid van deze indicatie en stelt dat er geen objectief onderzoek is verricht naar haar ondersteuningsbehoefte, wat volgens haar in strijd is met de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). De rechtbank oordeelt dat het college niet heeft voldaan aan de wettelijke verplichtingen om een deugdelijk onderzoek uit te voeren naar de ondersteuningsbehoefte van eiseres. De rechtbank stelt vast dat er geen objectieve normering is toegepast en dat de indicatie niet is heroverwogen na de verlenging. Hierdoor is de rechtbank van oordeel dat de vaststelling van de ondersteuningsbehoefte van eiseres niet juist is. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en kent eiseres een nieuwe indicatie toe van 195 minuten per week voor huishoudelijke hulp, waarbij de rechtbank zich baseert op eerdere medische rapporten die de beperkingen van eiseres onderbouwen. Tevens wordt het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: 17/4353

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 februari 2018

in de zaak tussen

[eiseres] te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. K. Wevers),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Arnhemte Arnhem, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 20 december 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres met ingang van 1 januari 2017 een maatwerkvoorziening in de vorm van hulp bij het huishouden ingevolge de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (hierna: de Wmo 2015) toegekend.
Bij besluit van 13 juli 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 februari 2018. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde M.A. de Ronde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
Eiseres, geboren op [geboortedatum] 1944, is bekend met een pijnsyndroom van het bewegingsapparaat met daarbij een bijzondere focus in de boven- en onderkaak, en verder met klachten in het KNO-gebied, aan de ogen, het urogenitaal stelsel, het hart en het vaatstelsel, het zenuwgestel, de hersenen, de darmen, slaap- en concentratiestoornissen, epilepsie, artrose, neuropathie, pijnklachten en chronische vermoeidheidsklachten.
Eiseres woont alleen in een (ruim) driekamer appartement met een inhoud van 247 m³ en een (geschatte) oppervlakte van circa 100 m².
Aanvankelijk heeft eiseres – op basis van een CIZ-indicatie – gedurende 6 uur en 50 minuten per week huishoudelijke hulp ontvangen. Het aantal uren per week is – stapsgewijs – afgebouwd naar 2 uur per week (105 minuten zwaar huishoudelijk werk en 15 minuten wasverzorging), vanaf 1 januari 2017 tot en met 31 december 2017.
In verband met de verlenging van de toegekende maatwerkvoorziening per 1 januari 2018 heeft er op 25 januari 2018 een keukentafelgesprek plaatsgevonden.
2. Allereerst ligt de vraag voor of eiseres nog belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep, omdat de periode waarvoor de indicatie is verstrekt inmiddels is verstreken en er een nieuwe indicatie is toegekend. Verder heeft de gemachtigde van eiseres ter zitting verklaard dat eiseres geen schade heeft geleden omdat zij niet met eigen middelen aanvullende huishoudelijke hulp heeft ingekocht.
Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), bijvoorbeeld de uitspraken van 31 augustus 2006, LJN: AY8271 en 9 juni 2009, LJN: BJ0878, vloeit voort dat eerst sprake is van (voldoende) procesbelang indien het resultaat, dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het indienen van beroep nastreeft, ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor de indiener feitelijk betekenis kan hebben. Verder kan volgens vaste jurisprudentie van de CRVB het belang van een betrokkene bij een inhoudelijk oordeel over de rechtmatigheid van een besluit ook zijn gelegen in de omstandigheid dat het inhoudelijk oordeel van de rechtbank kan worden betrokken bij eventuele toekomstige aanvragen voor vergelijkbare maatschappelijke ondersteuning (zie onder andere: CRvB 9 februari 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BP3990).
De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt als volgt. Dit laatste doet zich hier voor. Ter zitting is naar voren gebracht dat eiseres in 2017 enkele operaties heeft ondergaan. Tussen partijen is niet in geschil dat de situatie van eiseres daardoor is gewijzigd en dat de tot nu toe verleende indicatie waarschijnlijk tijdelijk zal worden gewijzigd. Vanwege de mogelijke (tijdelijke) aanpassing heeft eiseres er belang bij dat de rechtbank beoordeelt in hoeverre de indicatie over 2017 juist is vastgesteld, zodat, als verweerder in de toekomst zou willen terugvallen op de indicatie over 2017, van een juiste indicatie wordt uitgegaan.
3. Verweerder heeft aan het bestreden besluit – samengevat – ten grondslag gelegd dat eiseres op grond van haar beperkingen ondersteuning nodig heeft op het terrein van het zelfstandig uitvoeren van haar huishouden, voor zover het gaat om de zware huishoudelijke taken en een deel van de wasvoorziening. Er is, volgens verweerder, geen noodzaak om meer uren te indiceren omdat de medische klachten niet zijn gewijzigd, althans verweerder heeft niet kunnen vaststellen dat de medische klachten zijn gewijzigd omdat eiseres niet heeft meegewerkt aan het keukentafelgesprek, dat gepland stond op 9 februari 2017.
Daarnaast is er geïndiceerd op basis van een gemeentelijk protocol, dat mede is gebaseerd op het CIZ-protocol, zodat er gebruik is gemaakt van een objectieve normering.
4. Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij door de omvang van de indicatie niet voldoende wordt gecompenseerd, omdat de omvang van de compensatie niet is gebaseerd op enige objectieve maatstaf. Verder is er geen voldoende onderzoek naar haar behoefte aan ondersteuning verricht. Vanwege haar beperkingen en de omvang van haar woning volstaan 105 minuten voor het verrichten van het zwaar huishoudelijk werk en 15 minuten voor de wasvoorziening niet.
5. Verweerder heeft ter zitting erkend dat aan de indicatie geen objectieve normering ten grondslag heeft gelegen.
Voorts heeft verweerder ter zitting erkend dat er, op het moment dat eiseres in december 2016 heeft verzocht om verlenging van de indicatie, geen (medisch) onderzoek heeft plaatsgevonden, omdat, volgens verweerder, de op dat moment bekende medische feiten daartoe geen aanleiding gaven.
Tot slot heeft verweerder ter zitting erkend dat er geen nieuwe poging is ondernomen om een onderzoek te verrichten of een nieuw keukentafelgesprek te plannen, nadat het eerder geplande gesprek op 14 februari 2017 geen doorgang heeft gevonden.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
6.1.
Verweerder heeft aan eiseres een maatwerkvoorziening huishoudelijke hulp en verzorging toegekend voor – in totaal – 2 uur per week. In geschil is of verweerder op de juiste gronden is gekomen tot deze beoordeling.
6.2.
Artikel 1.1.1 van de Wmo 2015 verstaat onder het begrip ‘maatwerkvoorziening’ (een) op de behoeften van, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen.
Artikel 2.3.1 van de Wmo 2015 bepaalt dat het college er zorg voor draagt dat aan personen die daarvoor in aanmerking komen een maatwerkvoorziening wordt verstrekt.
Artikel 2.3.2, vierde lid, aanhef en onder a, van de Wmo 2015 bepaalt dat het college de behoeften, persoonskenmerken en de voorkeuren van de cliënt onderzoekt.
Artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo 2015 bepaalt dat het college beslist tot verstrekking van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 2.3.2 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.
Artikel 2.3.5, vijfde lid, aanhef en onder a, van de Wmo 2015 bepaalt dat de maatwerkvoor-ziening is afgestemd op de omstandigheden en mogelijkheden van de cliënt.
Artikel 2.3.9, eerste lid, van de Wmo 2015 bepaalt dat het college periodiek onderzoekt of er aanleiding is een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 te heroverwegen. Het tweede lid bepaalt dat onder meer artikel 2.3.2, tweede tot en met zesde lid van overeenkomstige toepassing is.
Artikel 4.1, eerste lid, van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning van de gemeente Arnhem 2015 bepaalt dat de omvang van de toe te kennen hulp bij het huishouden wordt bepaald aan de hand van de noodzakelijke activiteiten en uitgedrukt in gemiddelde tijdsinvesteringen per week.
6.3.
Aan het primaire besluit ligt geen onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2, vierde lid, van de Wmo 3025 ten grondslag. Uit artikel 2.3.9, tweede lid, van de Wmo 2015 volgt dat dit onderzoek dwingendrechtelijk is voorgeschreven, ook als er sprake is van een verlenging van een eerder verleende indicatie. Er vindt op dat moment immers een heroverweging van de indicatie plaats. Het onderzoek heeft tot doel de aard en de omvang van de behoeften, persoonskenmerken en de voorkeuren van de cliënt (opnieuw) vast te stellen. Niet uit te sluiten valt dat deze wijzigen in de loop van de tijd.
Verweerder heeft aangevoerd dat het onderzoek, dat gepland stond op 14 februari 2017, door toedoen van eiseres geen doorgang heeft gevonden. Dat mag wellicht zo zijn, maar daar staat tegenover dat verweerder, in strijd met de wettelijke verplichtingen die op hem rusten, het wettelijk voorgeschreven onderzoek eerst heeft willen verrichten nadat de indicatie is verlengd én dat verweerder geen nieuwe pogingen heeft ondernomen het onderzoek (het keukentafel-gesprek) opnieuw te plannen. Dat had vanwege de wettelijke verplichtingen die op verweerder rusten wel op de weg van verweerder gelegen. De rechtbank laat in het midden of de brief van 9 februari 2017 (het wijkteam van) verweerder wel of niet (tijdig) heeft bereikt.
Door het ontbreken van een (deugdelijk) onderzoek is de rechtbank van oordeel dat een juiste vaststelling van de ondersteuningsbehoefte van eiseres op het moment dat de indicatie werd verlengd, ontbreekt. Dit klemt temeer omdat ter zitting onweersproken is komen vast te staan dat verweerder de omvang van de ondersteuningsbehoefte, en daarmee de maatwerk-voorziening, niet heeft vastgesteld aan de hand van een objectief normenkader.
6.4.
Het beroep is gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen voor zover daarbij aan eiseres 120 minuten huishoudelijke hulp per week is toegekend.
7. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien en overweegt daartoe het volgende.
Omdat als niet weersproken vaststaat dat de maatwerkvoorziening niet is vastgesteld aan de hand van een objectief normenkader zal de rechtbank uitgaan van de normen zoals neergelegd in het Indicatieprotocol van het CIZ.
Verweerder heeft niet weersproken dat eiseres in een ruim, driekamer, appartement woont. Mede gelet op de (geschatte) oppervlakte van de woning, zo’n 100 m², stelt de rechtbank dit appartement op één lijn met een eengezinswoning.
Bij gebrek aan recente informatie over de beperkingen die eiseres ondervindt bij het doen van de huishouding, zal de rechtbank uitgaan van de medische rapporten van P.F.J. Donderwinkel, als arts/medisch adviseur verbonden aan SCIO Consult, van 14 april 2015 en 2 november 2015.
In het rapport van 14 april 2015 schrijft Donderwinkel dat bij chronische pijnsyndroom het advies is om verergering van beperkingen te voorkomen door voldoende lichaamsbeweging te houden, dat eiseres van de fysiotherapeut bewegingsadviezen heeft gekregen en dat het verrichten van huishoudelijke taken deel kan uitmaken van een gezond bewegingsprogramma. Donderwinkel schrijft verder dat overname van alle huishoudelijke taken derhalve een anti-revaliderend effect heeft. Donderwinkel overweegt dan ook dat eiseres niet in staat wordt geacht de zware huishoudelijke werkzaamheden te verrichten.
Eiseres wordt wel in staat geacht om zelfstandig de lichte huishoudelijke taken, verspreid over de week en met gangbare hulpmiddelen, te kunnen verrichten. Eiseres wordt ook in staat geacht de was te verzorgen, met uitzondering van het beddengoed.
In het rapport van 2 november 2015 overweegt Donderwinkel dat de overgelegde medische informatie geen aanleiding geeft tot herziening van het advies met betrekking tot de mogelijkheden en beperkingen van eiseres op het gebied van het verrichten van huishoudelijke werkzaamheden. Door eiseres is geen nadere informatie in het geding gebracht waaruit blijkt dat de conclusies van Donderwinkel niet (meer) juist zijn.
Gelet op voorgaande zal de rechtbank aan eiseres een indicatie toekennen van 180 minuten (3 uur) per week voor het overnemen van het zwaar huishoudelijk werk en 15 minuten per week voor het overnemen van de wasverzorging voor zover dit ziet op het beddengoed, in totaal 195 minuten per week.
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.004,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het besluit van 20 december 2016;
- kent eiseres maatschappelijke ondersteuning toe in de vorm van huishoudelijke hulp voor 195 minuten per week en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit;
- gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht groot € 46,- aan haar vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 2.004,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Klein Egelink, rechter, in tegenwoordigheid van mr. K.V. van Weert, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 15 februari 2018
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.